5-42/1

5-42/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

2 SEPTEMBER 2010


Voorstel van resolutie betreffende de algemene maatschappelijke aanvaarding en gelijkschakeling van holebi's

(Ingediend door de dames Martine Taelman,  Freya Piryns en de heer Guy Swennen)


TOELICHTING


Dit voorstel van resolutie neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 10 april 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-687/1 - 2007/2008).

Hoeveel homo's, lesbiennes en biseksuelen er zijn in ons land, valt moeilijk te zeggen. Lang niet alle holebi's zijn open over zichzelf. Dat heeft tot gevolg dat cijfers uit enquêtes over relationele of seksuele voorkeur niet altijd even betrouwbaar zijn. Bovendien gaan gedrag en zelfdefiniëring niet systematisch hand in hand. Peilingen naar seksueel gedrag, naar seksuele gevoelens of naar het zichzelf bestempelen als homo, lesbienne of bi, leveren telkens andere cijfers op. Onderzoek van de Vakgroep Sociologie van de Gentse Universiteit (1) leert dat 5 % een realistische gemiddelde schatting is. Dat cijfer staat voor ongeveer een kwart miljoen Vlamingen. Diverse internationale onderzoeken spreken over schattingen van 5 à 10 %.

Verder blijkt dat tussen de 10 en 20 % van de bevolking rechtstreeks te maken heeft met homoseksualiteit, omdat iemand in de directe omgeving homo of lesbisch is. Ander opvallend cijfer is dat het besef van holebi-zijn op vrij vroege leeftijd ontstaat. Ongeveer 60 % van de Vlaamse holebi's weet voor zijn of haar negentiende levensjaar hoe de vork in de steel zit. Daartegenover staat dat de andere 40 % natuurlijk ook een aanzienlijke groep vormt. Het slechte nieuws is dat volgens een enquête één op drie jonge holebi's ooit rondloopt met de idee zichzelf te doden. Een kwart van de jonge lesbiennes ondernam ooit een zelfmoordpoging, bij de jongens probeerde één op acht zich van het leven te benemen. De cijfers tonen aan dat een doordacht beleid kan helpen voor zelfaanvaarding en maatschappelijke aanvaarding van holebi's.

I. Belgische situatie holebirechten

De voorbije zittingsperiodes nam België in regering en parlementen een voortrekkersrol om de maatschappelijke positie van holebi's gevoelig te verbeteren. De kroon op het werk waren zowel de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht op 30 januari 2003, waardoor zij voortaan een volwaardig partnerschap kunnen afsluiten voor het leven, evenals de openstelling van adoptie voor koppels van hetzelfde geslacht op 20 juni 2006. Toch is het werk niet af. Holebi's stoten nog steeds op vooroordelen, onbegrip en wettelijke problemen en ongelijkheden.

Zoals in het verleden willen wij een voortrekkersrol blijven spelen om holebi's gelijke kansen te bieden in onze maatschappij en holebiseksualiteit als maatschappelijk gegeven bespreekbaar en aanvaardbaar te maken. Om dat doel te bereiken zijn een aantal beleidsopties en maatregelen nodig, zowel op het federale als het regionale beleidsniveau. Met dit voorstel van resolutie zoomen we hier vooral in op het federale aspect, wat niet wegneemt dat de andere aspecten niet meegenomen worden in de tekst.

Sinds 30 januari 2003 heeft België als tweede land ter wereld het huwelijk mogelijk gemaakt tussen personen van hetzelfde geslacht. Een beslissende stap in de erkenning van holebi's als volwaardige medeburgers. Aanvankelijk rezen nog enkele problemen voor de erkenning van huwelijken tussen een holebi met de Belgische nationaliteit en een buitenlandse partner. Dit werd opgelost door het artikel 46 van de nieuwe IPR-codex. Het artikel bepaalt dat de voorwaarden voor de geldigheid van het huwelijk voor elke echtgenoot wordt beheerst door het recht van de Staat waarvan hij bij de voltrekking van het huwelijk de nationaliteit heeft. Een bepaling van dat toepasselijk recht die het huwelijk verbiedt tussen personen van hetzelfde geslacht, is niet van toepassing indien één van hen de nationaliteit bezit van een Staat wiens recht een dergelijk huwelijk toestaat of zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een dergelijke Staat. In de omzendbrief van de minister van Justitie van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek Internationaal Privaatrecht die betrekking hebben op het personeel statuut, wordt dit nogmaals herhaald. Concreet betekent dit dat in België het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht steeds kan worden voltrokken als één van de toekomstige echtgenoten Belg is of zijn gewone verblijfplaats sinds meer dan drie maanden in België heeft. Omdat het homohuwelijk in andere landen (nog) niet is erkend, blijft er internationaal een probleem bestaan inzake de erkenning en het toestaan van homohuwelijken. Daarom zou België, bij voorkeur in samenwerking met Nederland en Spanje, op Europees en internationaal niveau kunnen aandringen bij andere landen om werk te maken van de erkenning en het invoeren van huwelijken en juridische partnerregelingen tussen mensen van hetzelfde geslacht.

Wat de adoptie door koppels van hetzelfde geslacht betreft, is het eigenlijk zinloos dat lesbische meemoeders de ganse procedure van de adoptie dienen te volgen. Het kind zal sowieso in dit gezin opgroeien, ook los van de creatie van de juridische band door de adoptie. Deze meemoeders kunnen hun adoptieprocedure pas opstarten na de geboorte van het kind. Stel dat de natuurlijke moeder in het kraambed sterft, dan is er geen juridische ouder voor dat kind.

De adoptieproblematiek bestaat hoofdzakelijk voor de adoptie van buitenlandse kinderen. Homoparen stoten op het probleem dat andere landen het homohuwelijk niet willen invoeren en erkennen en geen kinderen voor adoptie ter beschikking willen stellen voor paren van hetzelfde geslacht. De indieners zijn vragende partij om die aangelegenheid aan te kaarten. Op gemeenschapsniveau dienen de adoptieambtenaren mee op zoek te gaan naar geschikte adoptiekanalen opdat holebi's hun adoptiewens kunnen waarmaken. Het is tamelijk hypocriet, dat je als single wel een kind kan adopteren, maar niet als koppel. In se zou een holebi dus (juridisch) als single een kind kunnen adopteren en daarna een huwelijk met een persoon van hetzelfde geslacht aangaan, zonder enige problemen.

Op sociaal vlak dient op federaal niveau het tiendaagse vaderschapsverlof geslachtsneutraal gemaakt te worden. Volgens de wet op de arbeidsovereenkomsten heeft de vader bij de geboorte van een kind recht op tien dagen verlof, die hij zelf kan kiezen binnen een periode van dertig dagen vanaf de dag van de geboorte. De wet bepaalt echter dat een werknemer recht krijgt op tien dagen vaderschapsverlof wanneer bij de geboorte van het kind de afstamming van diens zijde vaststaat. Deze bepaling is problematisch voor meemoeders uit lesbische relaties wegens technisch onmogelijk. Bijgevolg kunnen zij geen recht laten gelden op vaderschapsverlof. Ondanks de afwezigheid van een biologische band met het kind, verschilt hun situatie de facto niet met die van heteroparen. De meemoeder zorgt immers evenzeer voor het kind en speelt in de opvoeding precies dezelfde rol van ouder van het kind. In zijn advies nr. 1 439 van 19 maart 2003 heeft de Nationale Arbeidsraad die feitelijke discriminatie aan de kaak gesteld; zij moet dus ongedaan worden gemaakt. Een partner van hetzelfde geslacht die bij de geboorte van een kind mee-ouder wordt, moet ook het recht kunnen laten gelden op vaderschapsverlof van tien dagen volgens de vigerende wettelijke regeling. Een ander en tevens complexer probleem doet zich voor bij hersamengestelde gezinnen. Voor kinderen die opgroeien in een hersamengesteld holebigezin en die niet geadopteerd kunnen worden, bijvoorbeeld omdat het kind reeds twee ouders heeft, bestaat er vandaag geen juridische omkadering die de band tussen kind en sociale ouder regelt. Bijgevolg kan de sociale ouder geen rechten aan het kind van zijn of haar partner laten gelden op het vlak van erfrecht, onderhoud, zorg en vertegenwoordiging. Anderzijds kan het niet de bedoeling zijn om de band van het kind met zijn oorspronkelijke ouder te verbreken. Het is duidelijk dat een juridische regeling een complexe evenwichtsoefening wordt, die niettemin toch moet worden onderzocht. Door het stijgend aantal echtscheidingen groeit ook het aantal hersamengestelde gezinnen.

Dankzij de invoering van het homohuwelijk en geregistreerde partnerschappen, alsmede dankzij fiscale en sociale hervormingen van de afgelopen jaren, werden de belangrijkste onrechtvaardige verschillen tussen gehuwden en samenwonenden, en bijgevolg ook tussen hetero- en homoparen, weggewerkt. Toch blijft ongetwijfeld een aantal kleine ongelijkheden bestaan. Kleine, maar daarom niet onbeduidende dingen, zoals bovengenoemd vaderschapsverlof, zijn nog niet geregeld. Daarom is het wenselijk op korte termijn een inventaris van dergelijke ongelijkheden op te maken en weg te werken in de fiscale en sociale wetgeving. Wat het kindergeld betreft, rijzen er soms nog problemen. Indien in een lesbisch koppel beide partners een kind krijgen, krijgen ze allebei kindergeld voor een eerste kind. Dit klopt in principe niet, omdat er in het gezin twee kinderen zijn. Kinderen van holebikoppels zouden dus ook moeten kunnen « cumuleren » bij het toekennen van het kindergeld. De indieners vragen op korte termijn de opmaak van een inventaris van dergelijke ongelijkheden en het wegwerken ervan in de fiscale en sociale wetgeving. Het wegwerken van deze ongelijkheden moet gebeuren met respect voor de budgettaire marges.

Wat de volksgezondheid betreft, wensen we te benadrukken dat preventiecampagnes meer dan ooit nodig zijn. Er bestaat immers een soort condoommoeheid bij een aantal mensen. Dat merken we helaas ook aan de statistieken van het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid. Een aantal jaren geleden registreerde men daar een 1000-tal nieuwe HIV-infecties. Het globale aantal besmettingen zou sinds 2003 niet meer stijgen. Tussen 2003 en 2006 bleek er een tendens naar stabilisatie te zijn ontstaan. Stabilisatie is een goed teken, maar het zou beter zijn mocht het aantal geregistreerde HIV-besmettingen in ons land erop achteruitgaan. De overheid moet dan ook preventiecampagnes blijven ondersteunen, en zelfs nog opvoeren. Die campagnes dienen ook opgevolgd te worden en aangepast te worden aan de nieuwe Belgen en migranten. Tevens dienen de homo- of biseksuele mannen ook blijvend herinnerd te worden aan de risico's die zij lopen indien ze onveilig vrijen. In 68,2 % van de gevallen heeft een Belgische man immers het HIV-virus opgelopen door seksueel contact met een andere man, zo meldt het WIV. Met HIV kan je oud worden, onze medische knowhow staat ver. Maar de kosten, zowel voor het individu wat betreft de levenskwaliteit, als voor de overheid, zijn navenant. Temeer omdat vooral dertigers maar ook steeds meer jongeren besmet geraken. Een leven lang dienen zij dan een breed assortiment van pillen te slikken. Pillen die onze sociale zekerheid — overigens terecht — meebetaalt en vermeden kunnen worden indien er veilig gevrijd wordt.

Lesbiennes zouden tevens een verhoogd risico te hebben op borst-en baarmoederhalskanker. Ook hieromtrent dient de overheid haar verantwoordelijkheid te nemen. Tevens dient ze voldoende middelen vrij te maken om de strijd tegen aids en andere soa's op te voeren. Medisch-wetenschappelijk onderzoek is dus meer dan ooit nodig.

De holebifederatie heeft er bij zijn lokale verenigingen op aangedrongen om in de aanloop naar de campagne van de gemeenteraadsverkiezingen 2006 gemeentelijke memoranda op te stellen met betrekking tot de ontwikkeling van een lokaal holebibeleid. In een volgende fase werden die via rondetafels op provinciaal niveau besproken met de nieuwe verkozenen in de hoop dat ze er nadien concreet invulling zullen aan geven. Het lijkt ons van wezenlijk belang om de lokale besturen te stimuleren om een lokaal holebibeleid te ontwikkelen en in praktijk te brengen. Voorlichting en sensibilisering spelen een belangrijke rol in het gemeentelijk holebibeleid. In heel wat gemeenten werden jonge mensen sinds begin 2007 verantwoordelijk voor het gelijkekansenbeleid. Mogelijks is dat een extra troef en een drempelverlagend gegeven om een gemeentelijk holebibeleid te ontwikkelen. Bovendien zijn deze mensen vaak actief in het verenigingsleven en zijn ze daarom het ideale aanspreekpunt om mensen te sensibiliseren en te informeren over holebi-aangelegenheden.

De uitbreiding van de kennis over holebiseksualiteit is het beste wapen tegen discriminatie en vooroordelen.

Daarom moet het wetenschappelijk onderzoek worden aangemoedigd. Vooral de vraag of holebiseksualiteit genetisch bepaald is, moet kunnen worden uitgeklaard. Zo bleek in 2006 uit onderzoek aan de Brock Universiteit in Toronto hoe mannelijke foetussen met meer oudere broers een grotere kans hebben om homoseksueel geboren te worden. Ook de Vlaamse onderzoeker Sven Bocklandt heeft een doctoraat geschreven over de vraag of homoseksualiteit aangeboren is of niet. De moleculair geneticus heeft vastgesteld dat de genen van moeder meer invloed hebben dan de genen van vader. Zijn bevinding is dat homoseksualiteit voor de helft door de genen en voor de helft door de omgeving wordt bepaald. Dergelijk onderzoek is van zeer groot belang, want indien kan worden aangetoond dat homoseksualiteit een prenatale component heeft, kan dat de houding ten aanzien van homoseksualiteit grondig beïnvloeden.

Maar ook sociologisch onderzoek over holebi's en onderzoek over hun aanvaardings- en outingproces zijn noodzakelijk om hun leefwereld beter te begrijpen. Zo is het intussen bijvoorbeeld geweten dat mensen zich op vrij jonge leeftijd bewust worden dat ze holebi zijn, maar dat het gemiddeld een vijftal jaar duurt vooraleer iemand ten volle beseft dat hij of zij werkelijk holebi is. Over het algemeen blijken holebi's zich minder verbonden te voelen met hun familie dan hetero's en ervaren holebi's vaak dat hetero's niet veel begrijpen van homoseksualiteit. Dergelijk onderzoek kan een belangrijke insteek vormen voor het voeren van een gelijkekansenbeleid met betrekking tot de doelgroep van holebi's.

II. Belgiës internationale voortrekkersrol inzake holebirechten

België dient een voortrekkersrol te spelen met betrekking tot gelijke rechten voor holebi's en het beleid in verband met mensenrechten in zijn diplomatieke contacten. In het buitenlands beleid dient er aandacht te zijn voor ondersteuning van plaatselijke initiatieven rond gelijke rechten voor holebi's. Ook in zijn asielbeleid dient ons land er rekening mee te houden dat mensen soms omwille van hun geaardheid vluchten uit hun land van herkomst. Omwille van het daar heersende taboe, maakt dit het voor hen soms moeilijk om in een eerste gesprek met de diensten van Binnenlandse Zaken de ware reden te verklaren. Dat er tolken aanwezig zijn uit hun eigen land of cultuur, maakt een « outing » er niet makkelijker op. De ambassades kunnen in hun rapportage melden of risico op vervolging omwille van de seksuele geaardheid in een bepaald land bestaat. Op deze basis kan er bij de intake- gesprekken aandacht besteed worden aan de problematiek en kunnen er gemotiveerde beslissingen in verband met het recht op asiel genomen worden.

Op internationaal niveau probeert ons land vanuit zijn geëmancipeerde maatschappelijke context inzake homoseksualiteit andere landen attent te maken op het belang van de onderkenning van het gegeven en het maatschappelijk aanvaardbaar maken van mensen met een seksuele voorkeur voor een partner van hetzelfde geslacht. In een aantal EU-Lidstaten verloopt dat helaas niet van een leien dakje. Ofschoon nagenoeg alle rechten die hierboven opgesomd werden in ons land als de evidentie zelve worden ervaren, betekent het echter niet dat we van de veronderstelling mogen uitgaan dat zoiets ook in andere landen het geval is. Integendeel. Vandaag is homoseksualiteit in zevenenzeventig landen ter wereld nog strafbaar. In zeven landen staat zelfs nog de doodstraf op homoseksuele handelingen. Reden te meer dat landen waar homoseksualiteit wél gedoogd of aanvaard wordt, internationaal rechtstaan en het belang van de Yogyakarta-principes onderschrijven én uitdragen. Vandaar ook dat indieners de regering vragen om de negenentwintig Yogyakarta-principes te onderschrijven die door negenentwintig experten in mensenrechten uit vijfentwintig landen werden samengesteld tijdens een overleg in de Gadjah Mada Universiteit in Yogyakarta, Indonesië tussen 6 en 9 november 2006. Deze principes zijn gebaseerd op de vaststelling dat seksuele geaardheid en genderidentiteit nooit de basis mogen vormen voor discriminatie of misbruik. Onafhankelijk van seksuele geaardheid of genderidentiteit heeft ieder individu recht op :

1. het integraal recht op het genot van de mensenrechten;

2. het recht op gelijkheid en non-discriminatie;

3. het recht op juridische erkenning;

4. het recht op leven;

5. het recht op veiligheid;

6. het recht op privacy;

7. het recht om niet op willekeurige manier van zijn vrijheid beroofd te worden;

8. het recht op een eerlijk proces;

9. het recht op een menselijke behandeling in gevangenschap;

10. het recht om niet onderworpen te worden aan martelingen en wreedaardigheden, onmenselijke of degraderende behandelingen of straffen;

11. het recht op bescherming tegen alle vormen van uitbuiting, verkoop en mensenhandel;

12. het recht op werk;

13. het recht op sociale zekerheid en andere socialebeschermingsmaatregelen;

14. het recht op een aangepaste levensstandaard;

15. het recht op een gepaste huisvesting;

16. het recht op onderwijs;

17. het recht op de hoogst haalbare standaard inzake geneeskunde;

18. het recht op bescherming tegen medische misbruiken;

19. het recht op vrije meningsuiting en opinie;

20. het recht om vredevol te vergaderen en zich te verenigen;

21. het recht op vrijheid van gedachten, wetenschap en religie;

22. het recht om je vrij te bewegen;

23. het recht om asiel te zoeken;

24. het recht om een gezin te stichten;

25. het recht om deel te nemen aan het openbare leven;

26. het recht om deel te nemen aan het culturele leven;

27. het recht om de mensenrechten te promoten;

28. het recht op efficiënte remedies en herstel;

29. het recht op verantwoording vanwege overheids- en andere instanties voor de acties die worden genomen in schending van de vermelde principes.

Martine TAELMAN
Freya PIRYNS
Guy SWENNEN.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. overwegende dat de algemene aanvaarding van holebi's en homoseksualiteit in onze maatschappij fundamenteel is en dat dit een genuanceerde discussie en aanpak behoeft, ver weg van traditionele clichébeelden;

B. gelet op de federale antidiscriminatiewet van 10 mei 2007, de Europese non-discriminatierichtlijnen 2000/43 en 2000/78 en cao nr. 38quater van 19 juli 1999, verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 31 augustus 1999;

C. gegeven de noodzaak om kennis over holebi's en homoseksualiteit systematisch uit te breiden en wetenschappelijk te onderbouwen, alsook de opdracht van de overheid gelijke kansen te garanderen voor iedere burger;

D. rekening houdend met het feit dat dankzij de erkenning van het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht en de openstelling van adoptie voor koppels van hetzelfde geslacht, beslissende stappen werden gezet naar de maatschappelijke aanvaarding en gelijkberechtiging van holebi's, doch er een probleem blijft bestaan in het buitenland inzake de erkenning of invoering van een wettelijke regeling tot samenleven van personen van gelijk geslacht en op het vlak van adoptie van buitenlandse kinderen door homokoppels;

E. overwegende dat er op sociaal en fiscaal vlak nog een aantal ongelijkheden blijven bestaan tussen homo- en heterokoppels;

F. overwegende dat positieve discriminatie noch het instellen van quota wenselijk zijn, maar dat ten aanzien van holebi's wel een gelijkekansenbeleid moet worden gevoerd met respect voor hun privacy;

G. overwegende dat homoseksualiteit niet mag worden vastgepind op het seksuele aspect, maar desalniettemin permanente aandacht nodig blijft voor de problematiek van aids en soa's;

H. overwegende dat België ook in zijn buitenlands beleid een voortrekkersrol dient te spelen en actief dient te werken aan de implementatie van de « Yogyakarta-principes » op wereldvlak;

Vraagt de regering :

1. in het kader van het gelijkekansenbeleid, via gerichte acties en wetenschappelijk onderzoek, de algemene aanvaarding te bevorderen van holebi's en holebiseksualiteit; toe te zien op de gelijke behandeling van holebi's en de kennis van het brede publiek over holebiseksualiteit te vergroten;

2. het thema adoptie van buitenlandse kinderen door koppels van hetzelfde geslacht aan te kaarten op internationaal vlak, opdat landen die geen wettelijke regeling hebben voor het samenleven van koppels van gelijk geslacht, niet weigerachtig zouden staan om kinderen ter beschikking te stellen voor adoptie door Belgische homo- en heterokoppels;

3. het vaderschapsverlof geslachtsneutraal maken;

4. kinderen van holebikoppels te laten « cumuleren » bij het toekennen van het kindergeld;

5. alle individuele holebi's en hetero's te wijzen op hun verantwoordelijkheid om hun seksualiteit te beleven op een veilige manier en dienaangaande een curatief beleid te voeren door medicatie tegen HIV en aids betaalbaar te maken, zowel voor holebi's als voor hetero's. Een kosten-batenanalyse te maken met betrekking tot het gratismaken van inentingen tegen hepatitis B;

6. er bij de gemeenschapsregeringen op aan te dringen blijvende inspanningen te doen met betrekking tot preventiecampagnes in verband met aids en andere soa's;

7. te onderzoeken hoe een toewijzing aan de andere partner van een kind van een gehuwd holebikoppel soepeler kan verlopen indien de andere biologische ouder afstand doet van dat recht (spermadonor, ...), en eventuele wetgevende initiatieven op dat vlak te nemen of te ondersteunen;

8. acties te ondernemen om derde landen ons burgerlijk recht te laten erkennen met betrekking tot het holebihuwelijk en adoptie in het kader van het internationaal privaatrecht;

9. op het vlak van het buitenlands beleid, op allerhande bilaterale en internationale samenkomsten, een voortrekkersrol in te nemen middels het systematisch aankaarten van discriminaties tegenover holebi's in vele landen;

10. het asielbeleid met betrekking tot holebi's uit landen waar holebirechten onbestaande zijn, te bekijken en eventueel aan te passen aan de situatie in deze landen;

11. de negenentwintig Yogyakarta-principes op internationaal niveau te onderschrijven en actief mee uit te dragen;

12. de steden, gemeenten en provincies aan te moedigen en te ondersteunen bij de uitwerking van een lokaal holebi-gelijkekansenbeleid dat erop gericht is de discriminatie van holebi's door de inwoners en het personeel van de gemeente, stad of provincie te voorkomen; de zelforganisatie van holebi's te ondersteunen en hun zichtbaarheid te vergroten;

13. te garanderen dat er in elke Belgische provincie en in Brussel één medisch centrum anonieme HIV-testen kan afnemen;

14. in overleg met de sociale partners te streven naar een holebivriendelijke werkvloer en het zogenaamde « roze plafond » en andere discriminaties van holebi's op de arbeidsmarkt weg te werken.

20 juli 2010.

Martine TAELMAN
Freya PIRYNS
Guy SWENNEN.

(1) Een beleidsgerichte algemene survey van Vlaamse homoseksuele mannen en vrouwen. Projectleider : Prof. Dr. John Vincke. UGent, vakgroep sociologie.