3-1589/1

3-1589/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

23 FEBRUARI 2006


Voorstel van resolutie over de positie van oudere vrouwen

(Ingediend door mevrouw Christel Geerts)


TOELICHTING


Context

De jongste eeuw heeft zich een spectaculaire en ongekende ontwikkeling in de levensverwachting van de Europese bevolking voltrokken. Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen: niet minder dan 1/5e van de Europeanen is een vrouw ouder dan 50 jaar.

Vrouwen leven gemiddeld 6 jaar langer dan mannen, in 2002 was de levensverwachting bij de geboorte gemiddeld 75 jaar voor mannen en 81 jaar voor vrouwen. Op 60 jaar hebben vrouwen nog een levensverwachting van 24 jaar, terwijl dit bij mannen 20 jaar is (1) . Hoe ouder de leeftijd, hoe meer vrouwen in die categorie voorkomen. Het Vlaams Gewest telt 651 000 vrouwen boven de 65 jaar tegenover 451 000 mannen. Daarvan zijn 8 000 mannen en maar liefst 28 000 vrouwen ouder dan 90 jaar. In 2004 telden we in ons land 508 mensen van 100 jaar en ouder, waarvan 63 mannen en 445 vrouwen. In 2010 zal niet minder dan één op vier vrouwen ouder zijn dan 60. We kunnen dus gerust stellen dat de vergrijzing absoluut een vrouwenthema is.

Het aandeel van oudere vrouwen in de samenleving groeit, maar toch blijven ze relatief onzichtbaar. Daar komt gelukkig langzaamaan verandering in, maar er is nog een lange weg af te leggen. Omdat deze groep geruime tijd buiten beschouwing werd gelaten, zijn gegevens en concrete informatie eerder schaars. Bovendien zijn bestaande thema's weinig toegankelijk omdat ze vaak een onderdeel vormen van paradigmata over vrouwen of over ouder worden in het algemeen. Verder onderzoek is zeker nodig.

Bestaand onderzoek toont aan dat oudere vrouwen meer risico lopen op werkloosheid, armoede, het moeten opnemen van zorgtaken, eenzaamheid en sociale uitsluiting, mobiliteitsproblemen, lagere onderwijskansen en minder invloed op het besluitvormingsproces. Oudere vrouwen scoren in feite op alle levensdomeinen minder goed dan oudere mannen. Waarmee we natuurlijk niet willen gezegd hebben dat oudere mannen in sommige gevallen ook niet in een speciale situatie verkeren. Belangrijk om weten is dat de wijze waarop iemand ouder wordt in sterke mate bepaald is door de omstandigheden waarbinnen men ouder wordt.

Om een aangepast sociaal beleid te voeren is het bevorderen van de kennis over de levenssituaties en de problemen van rijpere vrouwen hard nodig. We mogen echter niet vergeten dat vijftigplussers ook een dynamische groep vormen die in onze samenleving nog heel wat te betekenen hebben. Hun aandeel en bijdrage moeten volgens ons eveneens beter belicht worden.

We willen ook de heterogeniteit binnen de groep van oudere vrouwen benadrukken. Dé oudere vrouw bestaat met andere woorden helemaal niet. Voor ouder wordende vrouwen is er op verschillende levensdomeinen een enorme en alsmaar toenemende verscheidenheid. Het kunnen allemaal grootmoeders zijn, maar er is een wezenlijk verschil tussen een actieve kleindochter van 50, een zorgzame moeder van 75 of een hulpbehoevende grootmoeder van 95. Elk van die generaties onderging zeer specifieke invloeden, heeft een eigen cultuur en veel minder gemeenschappelijk dan algemeen wordt aangenomen.

Toelichting per thema

A. BEELDVORMING

Media en reclame hebben een belangrijke rol in onze samenleving en oefenen heel wat invloed uit. Hierin wordt heel wat aandacht besteed aan lichamelijke schoonheid en uiterlijk vertoon. De vrouwen op het scherm of in advertenties zien er meestal jong uit en beantwoorden in vele gevallen aan het vooropgestelde ideaalbeeld. Oudere vrouwen komen heel wat minder aan bod. Indien dit toch het geval is, stelt men ze meestal op een zeer clichématige en stereotiepe manier voor.

De algemene maatschappelijke beeldvorming betreffende ouder worden, en in het bijzonder ten opzichte van vrouwen, is eerder negatief. Vrouwen worden in vergelijking met mannen vlugger als ouder en minder aantrekkelijk beschouwd. Oudere vrouwen hebben in feite met twee vormen van discriminatie te maken. Enerzijds met « agism », discriminatie naar ouderen toe, en anderzijds met « sexism », discriminatie naar vrouwen toe.

Stereotiepe beelden van oudere vrouwen hebben een grote impact op de opvattingen hoe ze zijn en hoe ze zich horen te gedragen. En dit beïnvloedt en beperkt keuzes en kansen. Negatieve beeldvorming zorgt met andere woorden voor ongelijkheid. Het maakt de aanvaarding en verwerking van het eigen verouderingsproces ook minder makkelijk. Het is nodig dit negatieve maatschappelijke beeld te doen kantelen, zodat ouder worden meer positief kan benaderd worden.

B. SOCIAAL-MAATSCHAPPELIJKE POSITIE

B1. Scholing en diploma's

De impact en de invloed van onderwijs op de levenskwaliteit van oudere vrouwen zijn maar zelden onderzocht. Er is ook een groot tekort aan informatie als het gaat over professionele en beroepstraining en levenslang leren. Het scholingsniveau is echter een beslissende factor voor de status op de arbeidsmarkt, de kansen op professionele carrières en de financiële situatie op oudere leeftijd. Opleiding heeft bovendien invloed op de participatie aan het publieke leven en de mate waarin men zijn belangen kan verdedigen.

Ouderen hebben in het algemeen een lager opleidingsniveau; oudere vrouwen hebben globaal gezien een lagere scholing dan mannen. Ze hebben minder kansen gekregen om een gedegen opleiding te volgen. In de leeftijdscategorie 55 tot 65-jarigen heeft 23 % van de mannen een diploma hoger onderwijs tegenover 17 % van de vrouwen. Bij de 65 tot 74-jarigen heeft 41 % van de vrouwen ten hoogste een diploma basisonderwijs, bij de mannen is dit 37 %. 9 % van de vrouwen binnen die leeftijd heeft een diploma hoger onderwijs, terwijl dit bij mannen 12 % is. Bij de 75 tot 90-jarigen heeft de helft van de vrouwen ten hoogste een diploma basisonderwijs en amper 4 % heeft een diploma hoger onderwijs, bij mannen is dit respectievelijk 46 % en 11 % (2) .

Oudere werknemers krijgen in mindere mate beroepsopleidingen aangeboden, of maken daar minder gebruik van. Cijfers van het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming tonen aan dat op de Belgische arbeidsmarkt bij de 50 tot 64-jarigen 3,8 % van zowel mannen als vrouwen deelneemt aan opleidingen. Het blijkt dat hoe minder bijscholing men geniet, hoe vroeger men stopt met werken. Ook deeltijds werkenden, en dit zijn veelal vrouwen, worden gediscrimineerd wat betreft het volgen van opleidingen (3) . Bij niet-actieven uit de leeftijdsgroep van 25 tot 64 jaar zijn het vooral mannen die meer deelnemen aan opleidingen.

Daarnaast is er ook nog de digitale kloof. De Eurobarometer geeft aan dat het aantal internetgebruikers daalt met de leeftijd, maar dat de aangroei van internetgebruikers met de leeftijd stijgt. Ouderen hebben een internetachterstand, maar ze zijn die in versneld tempo aan het inhalen. De groep vrouwen en de groep 55-plussers zijn de snelst groeiende groepen internetgebruikers in de EU.

Maar in België neemt de digitale kloof tussen mannen en vrouwen en tussen de verschillende leeftijdsgroepen niet af, integendeel. De digitale kloof met betrekking tot zowel het geslacht, de leeftijd, de opleiding en het inkomen is de jongste vijf jaar zelfs toegenomen. Op basis van die vaststelling kunnen we veronderstellen dat ook de digitale kloof bij oudere vrouwen niet gedicht wordt (4) .

B2. Plaats op de arbeidsmarkt

Het is niet eenvoudig een onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen als het over tewerkstelling van ouderen gaat. Er zijn immers te weinig cijfergegevens om de verschillen tussen geslachten altijd accuraat te kunnen duiden. In onderzoek en officiële statistieken wordt onvoldoende aandacht besteed aan de werkdomeinen en de werkcondities van oudere vrouwen, maar ook aan de attitudes jegens oudere werknemers. Het is absoluut noodzakelijk de werkende oudere vrouw duidelijk in beeld te brengen.

Belgen werken tijdens hun volwassen periode bijzonder hard en veel. Dit neemt echter niet weg dat de algemene activiteitsgraad van personen tussen de 55 en 64 jaar laag is. In België werkt nauwelijks 28 % ervan, terwijl dit in Europa gemiddeld 40 % bedraagt. In die leeftijdscategorie werkt op dit moment 17,5 % van de vrouwen en 36,1 % van de mannen.

Maar die groep neemt onmiskenbaar aan belang toe op de arbeidsmarkt. Men gaat ervan uit dat tegen 2010 niet minder dan 30 % van de actieve beroepsbevolking tussen de 50 en 64 jaar zal zijn (5) . Binnen die groep zal het aantal vrouwen almaar belangrijker worden. Zo bestaat in Europa de groep van oudere werknemers voor ongeveer 40 % uit vrouwen. In België zijn er bij benadering 300 000 vrouwen uit de leeftijdsgroep 50 tot 64 jaar tewerkgesteld. Dat is al meer dan één op drie van de werkende bevolking uit die leeftijdsgroep. Het is een zekerheid dat vrouwen een heel belangrijke hefboom zijn om de Europese norm van 50 % werkenden tussen de 55 en 64 jaar tegen 2010 effectief te halen.

Over de generaties heen is er bij vrouwen een toename van de activiteitsgraad, maar er is ook een dalende activiteitsgraad naarmate de leeftijd stijgt. De wijze waarop vrouwen in de middenleeftijd beroepsactief zijn, heeft te maken met hun leeftijd maar nog veel meer met de generatie waarin ze zijn opgegroeid. Ze hebben minder scholingskansen gehad, en het combineren van het moederschap met een job was door het gebrek aan voorzieningen en door de heersende mentaliteit niet zo evident. Een eventuele herintrede 25 jaar later was voor velen vaak een brug te ver. Bovendien heeft bij de 55 tot 64-jarige vrouwen 14 % nooit betaald werk verricht, bij de 75 tot 90-jarigen bedraagt dit al 35 %.

In vergelijking met mannen is er niet enkel een lagere activiteitsgraad, ook de aard van hun beroepsloopbaan vertoont specifieke kenmerken : vrouwen werken vooral als (ongeschoolde) arbeidsters of bedienden en zijn ondervertegenwoordigd bij de zelfstandigen. Ze zijn vaker tewerkgesteld in jobs met een lage status en in jobs met minder goede arbeidsvoorwaarden.

Vrouwen verlaten over het algemeen ook vroeger de arbeidsmarkt dan mannen. Er is dus een grotere kloof tussen het einde van hun professionele leven en de start van hun pensionering. Vrouwen maken ook vaker gebruik van het systeem van loopbaanonderbreking: hun aandeel binnen het totaal aantal gerechtigden situeert zich rond 88 %. Vrouwen van 50 jaar en ouder maken 24 % uit van het aantal vrouwen dat gebruikmaakt van loopbaanonderbreking. Dit percentage is de jongste jaren toegenomen, wat er kan op wijzen dat men dit meer en meer ziet als een geleidelijke overgang naar pensionering (6) .

In verhouding zijn mannen vaker aanwezig in lucratieve uittredingspistes. In België genoten in 2005 91 015 mannen van een voltijds brugpensioen, tegenover 17 867 vrouwen. 39 % van de mannen (meer dan een derde van de actief eindigende mannen) en maar 9,5 % van de vrouwen (minder dan een zesde van de actief eindigende vrouwen) zitten in het stelsel van brugpensioen (7) .

De werkloosheidscijfers verschillen naar leeftijd, geslacht, scholingsniveau en activiteitensector. Vrouwen tussen de 50 en 64 jaar hebben een hogere werkloosheidsgraad in vergelijking met hun mannelijke leeftijdsgenoten, met name 5,0 % tegenover 3,9 %. 24,65 % van de vrouwen zijn het laatste jaar van hun loopbaan werkloos tegenover 15,87 % van de mannen. Binnen deze groep vrouwen is werkloosheid sterk verbonden met het opleidingsniveau. De werkloosheidsgraad bedraagt bijna 7 % bij wie een lager diploma heeft, terwijl het nauwelijks 1 % bedraagt bij wie een zekere scholingsgraad heeft (8) .

Oudere vrouwen verdienen minder in vergelijking met oudere mannen. Een deel van de verklaring kan gezocht worden in het soort werk of de sector waarin vrouwen tewerkgesteld zijn, de hogere werkloosheids- en inactiviteitsgraad van oudere vrouwen, de ondervertegenwoordiging in leidinggevende posities en de hogere kans om in lagerbetaalde jobs en/of in deeltijdse banen tewerkgesteld te worden. Daarnaast hebben vrouwen een hogere kans op gezondheidsrisico's of invaliditeit tengevolge van slechte werkomstandigheden, en zijn ze vaak beperkt in hun carrière door de zorgverplichting die ze hebben in hun families.

Vrouwen mogen in de discussie rond de eindeloopbaan niet genegeerd worden. Het komt erop aan om voor iedereen een « eindeloopbaanplan » op te stellen waarbij in werk-op-maat wordt voorzien. Het is van cruciaal belang om hier ook een genderdimensie bij te betrekken. Zoals reeds kort aangehaald, hebben de meeste vrouwen ouder dan 50 een zeer specifiek loopbaanverloop : het is de eerste generatie vrouwen die al redelijk massaal is toegetreden tot de arbeidsmarkt, doch in vergelijking met mannen is hun loopbaan vaak korter, onderbroken en deeltijds geweest. Bij het nemen van maatregelen moet er rekening gehouden worden met de loopbaan in zijn geheel en niet alleen met het « einde van de loopbaan ».

Ten slotte willen we er op wijzen dat verschillende negatieve stereotypen (zoals een geringere productiviteit of een groter ziekterisico) een belangrijke hypotheek kunnen leggen op de positie van oudere werkneemsters. Onderzoek bevestigt bovendien dat oudere vrouwen vaker geconfronteerd worden met discriminaties tengevolge van hun geslacht of hun leeftijd dan oudere mannen (9) . Dit hangt veelal samen met een minder uitgebouwde carrière, minder trainingsmogelijkheden, onvoldoende informatie, de negatieve houding van andere werknemers en met de veronderstelling dat ze vroeger met pensioen gaan.

C. ECONOMISCHE POSITIE

C1. Inkomen

Oudere generaties hebben een lager inkomen, hoewel er de jongste decennia een enorme inhaalbeweging is geweest. Het inkomensniveau van oudere vrouwen ligt lager dan dat van mannen.

Enkele voorbeelden :

— In vergelijking met alleenwonende mannen beschikken alleenwonende vrouwen over een lager inkomen. Het leefsituatie-onderzoek van 55-plussers in Vlaanderen geeft aan dat de helft van de alleenwonende vrouwen het met een maandelijks inkomen moet stellen van minder dan 868 euro, tegenover 928 euro bij de mannen. Ook uit diverse andere bronnen blijkt overduidelijk dat alleenwonende vrouwen uit die leeftijdscategorie de meeste kwetsbare groep zijn op financieel vlak (10) . Het is niet duidelijk hoe vrouwen uit de middenleeftijd hier tegenover te situeren zijn. Zij zijn in vergelijking met jongeren wel vaker aangewezen op vervangingsinkomens, maar de gezinsgrootte is beperkter en er vallen ook heel wat vaste lasten weg, onder meer die in verband met de afbetaling van een eigen woning.

— Ook wat betreft de inkomens uit sparen, eigendom en investeringen zijn er belangrijke genderverschillen. Als we alleenstaande mannen en vrouwen vergelijken valt een gedifferentieerd beeld op in functie van de leeftijd. Gemiddeld geeft 28 % van de mannelijke 55-plussers aan over deze inkomensbron te beschikken, terwijl dit bij vrouwen slechts 21 % is. Dit verschil is vooral groot bij de oudste groep. Bij de 75 tot 90-jarigen bedraagt dit bij mannen 36 %, terwijl deze inkomensbron maar voor 23 % van de vrouwen beschikbaar is (11) .

De bevinding dat oudere vrouwen een lager inkomen hebben dan oudere mannen is nog meer uitgesproken bij ongehuwde vrouwen, vrouwen uit de oudste leeftijdscategorieën en allochtone oudere vrouwen. Die lopen dan ook het meeste risico om in armoede terecht te komen. Het hogere armoederisico bij deze vrouwen wordt veroorzaakt door een samenspel van verschillende factoren, zoals een zwakke arbeidsmarktpositie of de afhankelijkheid van hun partner door een lage arbeidsparticipatie.

In de toekomst mag nog een grotere dualisering binnen de groep van oudere vrouwen verwacht worden. Enerzijds is er het stijgende aantal vrouwen dat zelf een arbeidsloopbaan achter de rug heeft en eigen pensioenrechten heeft opgebouwd. Anderzijds is er een toenemend aantal vrouwen (ongehuwde en gescheiden vrouwen) die in belangrijke mate op vervangingsinkomens zijn aangewezen.

C2. Pensioen

De pensioenproblematiek wordt nog altijd grotendeels benaderd vanuit een mannelijke situatie, terwijl het vanuit demografische realiteit veeleer een zaak van vrouwen is geworden. Bij de werknemers is het aantal vrouwen dat een rustpensioen geniet ongeveer de helft van het aantal mannen, terwijl het aantal vrouwen dat een overlevingspensioen trekt het drievoudige bedraagt van het aantal mannen. Vooral in de hoogste leeftijdscategorie is er een overwicht van vrouwen : bij de 90-plussers is bijna vier vijfden van de pensioentrekkers een vrouw, of 13 061 mannen tegenover 46 807 vrouwen (12) .

Vandaag lopen nog steeds meer vrouwen het risico van langdurige armoede dan mannen; het is bijna dubbel zo hoog als het risico onder gepensioneerde mannelijke gezinshoofden. Een lagere arbeidsdeelname en de verschillende levensverwachting kunnen voor vele vrouwen leiden tot een ontoereikende sociale bescherming. Het pensioenbeleid dient zich in het bijzonder toe te spitsen op de problematiek van de lage vrouwenpensioenen. Voor 65-plussers is er het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en de inkomensgarantie ouderen. Bijna 80 % van deze gerechtigden is een vrouw, voornamelijk alleenstaande vrouwen van 80 jaar of ouder (13) .

De meeste vrouwen hebben vandaag een zeer laag pensioen. Zo krijgt een alleenstaande arbeidster, die na een loopbaan van 45 jaar in 2005 met pensioen gaat, een bedrag van 849 euro. Voor een modale arbeider is dit 1 075 euro. Een modale vrouwelijke bediende ontvangt 1 187 euro, tegenover 1 473 euro voor een mannelijke bediende. Maar de meeste vrouwen komen niet aan het bedrag van 849 euro, aangezien weinig vrouwelijke gepensioneerden een volledige loopbaan kunnen aantonen (14) .

Veel vrouwen werken deeltijds, naar schatting 35 tot 40 %. In Vlaanderen is zelfs 43 % van de werkende vrouwen deeltijds aan de slag, tegenover slechts 7 % van de mannen. Vrouwen nemen 82 % van het ouderschapsverlof en zorgverlof op en 71 % van de voltijdse loopbaanonderbrekingen (15) .

Een pensioenbeleid gebaseerd op de situatie van de voltijds werkende man staat haaks op de arbeidsrealiteit. Er dient beleidsmatig gezocht te worden naar speciale incentives voor de niet-onbelangrijke groep vrouwen met lage pensioenen. Het welvaartsvast maken van de pensioenen is in deze context van bijzonder belang voor vrouwen.

D. VROUWEN EN RELATIES

D1. Burgerlijke staat en netwerken

De levenssituaties van vrouwen, hun hogere levensverwachting, hun lager opleidingsniveau en hun minder gunstige inkomenssituatie hebben een grote invloed op de kansen die ze krijgen en op de moeilijkheden die ze hebben op het vlak van sociale integratie, participatie en andere sociale aspecten.

Gelet op hun hogere levensverwachting zouden vrouwen in feite voorbereid moeten worden op alleen-leven. Bij mannen ouder dan 55 jaar woont 13 % alleen, terwijl dit bij de vrouwen 30 % bedraagt. 28 % van de mannen van de 75 tot 90-jarigen woont alleen, bij vrouwen is dit 52 %. Naarmate men oudere leeftijdscategorieën in beschouwing neemt, daalt het percentage vrouwen dat gehuwd is en stijgt het aantal weduwen. Van vrouwen die de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben is nog minder dan de helft getrouwd, terwijl dit bij mannen nog twee derden bedraagt. Aangezien vrouwen een grote kans hebben om op latere leeftijd alleen te komen staan, is het belangrijk dat ze mogelijkheden krijgen en gestimuleerd worden om hun vrije tijd positief in te vullen.

Niet onbelangrijk is dat veel oudere vrouwen specifieke moeilijkheden ervaren op het vlak van mobiliteit. Bij de 65-plussers heeft één op drie vrouwen een rijbewijs, bij mannen is dit twee op drie. Vrouwelijke mobiliteit is meer afhankelijk van andere personen. Vrouwen moeten bijgevolg strategieën ontwikkelen om hun onafhankelijkheid te behouden of te verbeteren (16) .

Voor het eerst is er ook een generatie oudere vrouwen die geconfronteerd werd met een echtscheiding. Vijf procent van de ouderen is gescheiden (feitelijk of wettelijk). De echtscheidingsgraad zal in de komende jaren stijgen. Voor deze generatie vrouwen is de financiële impact van een scheiding vaak groter dan voor mannen. Er zijn ook aanwijzingen dat de psychologische impact voor vrouwen ingrijpender is, alsook de negatieve weerslag op sociaal vlak.

Door hun lagere huwelijksleeftijd en hogere levensverwachting hebben oudere vrouwen een grotere kans dan mannen om grootouder te worden. Het grootmoederschap omvat gemiddeld een periode van 30 jaar of meer. De intergenerationele relatie tussen kleinkind en grootmoeder is dus langduriger en duurzamer dan ooit.

Vrouwelijke senioren zijn ingebed in een sociaal netwerk en spelen een belangrijke rol op verschillende niveaus. De volgende gegevens zijn illustratief in dat verband :

— in de leeftijdsgroep van 60 tot 64 jaar is er slechts één op zes vrijgesteld van enige vorm van zorg;

— 67 % van de 60 tot 64-jarigen draagt op één of andere manier zorg voor de kleinkinderen;

— 33 % van de kinderen tussen drie maanden en drie jaar wordt opgevangen door familieleden, vooral grootouders;

— 35 % van de kinderen uit het basisonderwijs wordt op regelmatige basis opgevangen door hun grootouders;

— bij de 80 tot 85-jarigen ontvangt één op vijf op regelmatige basishulp van hun kinderen;

— informele zorg primeert op de professionele hulpverlening. De echtgenoot of echtgenote treedt als voornaamste hulpverlener naar voor, kinderen komen op de tweede plaats. Hierbij gaat het voornamelijk om de dochter en de schoondochter. Zonen treden ook hier en daar op (bijvoorbeeld bij het doen van de boodschappen), maar hun inbreng is doorgaans geringer. Bij de 55 tot 64-jarigen heeft nog 44 % een ouder of schoonouder in leven;

— bij vrouwen is het aandeel van de echtgenoot als centrale hulpverlener niet alleen lager, het daalt ook bij stijgende leeftijd.

Los van het relatietype, kunnen we stellen dat de frequentie van contacten afneemt met de leeftijd. Bij zestigers heeft een kwart minstens wekelijks contact met vrienden, kennissen of buren. Dat is het dubbele van de contacten die tachtigers onderhouden. Binnen deze groep ontbeert een kwart elk contact.

Onderzoeksgegevens over eenzaamheid bevestigen die tendens. Voor een niet te verwaarlozen groep, vooral onder de oudste ouderen, is eenzaamheid een (dagelijkse) realiteit. Alle initiatieven om hen het gevoel te geven dat ze « erbij horen » verdienen daarom ondersteuning (17) .

D2. Geweld en onveiligheidsgevoelens

Geweld en mishandeling bij oudere vrouwen is te weinig onderzocht. Officieel gepubliceerde statistieken met betrekking tot geweld en mishandeling komen te weinig voor. Veel bestaand materiaal, zoals de veiligheidsmonitor voor België, maakt geen systematisch onderscheid tussen de geslachten en de leeftijden.

Afhankelijk van de bron ondergaan 3 tot 10 % van de ouderen één of andere vorm van geweld (18) . Op oudere leeftijd neemt de afhankelijkheid toe, wat lasten meebrengt voor de verzorgende omgeving die dit niet altijd aankan. Bij diverse vormen van geweld die zich in de zorgcontext afspelen, moeten geweldplegers dan ook gezocht worden in de naaste omgeving van ouderen.

Bij de 60-plussers worden vrouwen in grotere mate dan mannen geconfronteerd met diverse vormen van fysiek, seksueel, psychologisch en financieel geweld. In een onderzoek eind jaren '90 werden thuiswonende ouderen bevraagd. Er bleek sprake van psychisch geweld bij 12 % van de vrouwen tegenover bij 6,7 % van de mannen. Fysiek geweld werd gemeld door 3,1 % van de vrouwen tegenover 1,8 % bij de mannen. Seksueel geweld bleef in dit onderzoek beperkt tot vrouwen : 1,7 % bleek ermee geconfronteerd te zijn. Databronnen tonen ook aan dat oudere vrouwen vaker slachtoffer van directe of indirecte vormen van geweld en mishandeling in woon- en zorgcentra zijn dan oudere mannen (19) .

Ouderen hebben in verhouding minder te maken met misdrijven dan jongeren, maar desondanks voelen ze zich bijzonder kwetsbaar en schatten ze hun onveiligheid onredelijk hoog in. Uit de literatuur komt naar voor dat leeftijd en geslacht een belangrijke bepalende invloed hebben op het (on)veiligheidsgevoel. Mannen en « jongere » ouderen voelen zich doorgaans veiliger dan vrouwen en ouderen uit de hoogste leeftijdsgroep. Zowel bij mannen als bij vrouwen neemt het veiligheidsgevoel af met de leeftijd (20) .

Het blijkt dat zowel geweldervaringen als onveiligheidsgevoelens tot gevoelens van eenzaamheid leiden en dit vooral bij vrouwen (21) .

E. PARTICIPATIE

Rijpere vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in diverse beslissings- en adviesorganen. Amper een derde van de leden van lokale seniorenadviesraden behoort tot het vrouwelijk geslacht. Bovendien zijn vrouwen opmerkelijk minder vaak voorzitter. Uit onderzoek blijkt dat volgende belemmeringen cruciaal zijn :

— vrouwen hebben vanuit hun traditioneel rollenpatroon tal van taken te vervullen zodat er minder tijd rest voor andere engagementen. Het traditioneel rollenpatroon zorgt er ook voor dat oudere vrouwen vaak weinig vertrouwen hebben in hun functioneren aan het roer van een organisatie;

— vrouwen hebben in het algemeen minder kansen gehad om zich te bekwamen in bestuursvaardigheden;

— een mannelijke cultuur binnen hun organisatie (denk maar aan een cultuur met een vergaderstijl van veel en lang vergaderen, afstandelijke instelling, ...) is voor veel vrouwen een hinderpaal voor bestuurlijke participatie. Ook informele aspecten zoals onderhandelingen in de wandelgangen en « the old boys-netwerk » maken het vrouwen moeilijker;

— het lage opleidingsniveau van vrouwen heeft een weerslag op hun maatschappelijke participatie (22) .

Inzake politieke participatie zien we dat sinds de jaren '50 de gemiddelde leeftijd van het parlement gestaag is afgenomen. In 1951 was de gemiddelde leeftijd van een volksvertegenwoordiger nog 51 jaar, na de federale verkiezingen van 2003 dook die leeftijd voor de eerste maal onder de 45 jaar. Die afname van de gemiddelde leeftijd betekent eerder een concentratie in de middengroep tussen 40 en 50 jaar.

Als we de huidige samenstelling van het federaal, het Vlaams Parlement en het Waals Parlement bekijken, komen we tot de volgende vaststellingen. In de Kamer zetelen 53 vrouwen en 97 mannen. Tien vrouwen zijn ouder dan 50 jaar, tegenover 38 mannen. Het oudste kamerlid is een vrouw van 69 jaar. In de Senaat zetelen 27 vrouwen en 44 mannen. Tien vrouwen zijn ouder dan 50 jaar, tegenover 24 mannen. De twee oudste senatoren (een vrouw en een man) zijn beiden 66 jaar. In het Vlaamse Parlement zetelen 39 vrouwen en 86 mannen. Elf vrouwen zijn ouder dan 50 jaar, tegenover 45 mannen. De oudste Vlaamse volksvertegenwoordiger is een man van 69 jaar. In het Waals Parlement zetelen 16 vrouwen en 59 mannen. Vijf vrouwen zijn ouder dan 50 jaar, tegenover 26 mannen. De drie oudste parlementsleden zijn mannen van 66 jaar.

Het is dus duidelijk dat de vervrouwelijking in het parlement vooral een verjonging is. Terwijl meer dan de helft van de mannelijke senatoren en de mannelijke Vlaamse volksvertegenwoordigers boven de 50 is, zijn niet eens één vijfde van de vrouwelijke kamerleden ouder dan 50.

F. GEZONDHEID

Over de gezondheid van vijftigplussers is al heel wat informatie beschikbaar, maar die wordt vaak niet opgesplitst naar geslacht. Enkel wanneer je de verschillen kent kan je een gevarieerd en doelgericht beleid uitbouwen. Er zijn bovendien nauwelijks kwalitatieve data, dat zijn gegevens over de individuele ervaringen van oudere vrouwen betreffende hun gezondheid en welbevinden.

Een aandoening die veel aandacht vraagt is dementie. Het aantal gevallen van dementie neemt vooral sterk toe na de leeftijd van 85 jaar. Het staat immers niet vast of vrouwen een groter risico lopen om dementie te ontwikkelen. Sommige statistieken tonen een grotere vatbaarheid, terwijl andere dit niet bevestigen. Het hogere aantal gevallen van dementie bij oudere vrouwen kan verklaard worden door het feit dat er gewoon veel meer oudere vrouwen zijn dan oudere mannen. Bevindingen tonen ook aan dat mannen beter dan vrouwen in staat zijn om hun dementiesymptomen te verbergen. Meer onderzoek in dit veld is zeker wenselijk (23) .

Op het vlak van gezondheid en gezondheidsbevorderend gedrag bevinden oudere vrouwen zich zeker niet in een bevoordeelde positie. Oudere vrouwen ervaren meer gezondheidsproblemen omdat zij verscheidene sociale rollen moeten vervullen, ook omdat zij meer te maken hebben met armoede. Bovendien zien we vaak dat oudere vrouwen hun eigen noden aan de kant zetten voor degenen die hen omringen.

Ouderen consumeren in het algemeen meer geneesmiddelen dan jongeren. Er zijn ook aanwijzingen dat vrouwen meer slikken dan mannen, ongeacht de leeftijdsgroep die men in beschouwing neemt.

Oudere vrouwen gaan meer naar de dokter en krijgen meer medische behandelingen dan mannen. Vrouwen consulteren een huisarts vaker voor psychische problemen en algemene klachten van diverse aard. Er zijn ook aanwijzingen dat ze meer medicatie, voornamelijk op de psyche ingrijpende middelen, voorgeschreven krijgen dan mannen. Ook de behandeling met medicijnen van symptomen die met menopauze te maken hebben is de jongste tien jaar toegenomen. Menopauzale vrouwen met een hartprobleem worden soms te laat doorverwezen omdat men de klacht te laat correct inschat.

Als ouderen technische hulpmiddelen nodig hebben zijn het vooral de vrouwen die er het moeilijkst toegang toe vinden. Dit komt omdat zij er financieel slechter voorstaan dan hun mannelijke leeftijdsgenoten. Als oudere vrouwen invalide worden is de kans ook groter dat hen dit overkomt terwijl ze alleen wonen. Uit onderzoek blijkt dat oudere vrouwen niet alleen meer pijnlijke symptomen hebben, zoals ontsteking van de gewrichten (artritis), visuele beperkingen en botverkalking (osteoporose), maar dat ze ook meer geconfronteerd worden met aandoeningen die veroorzaakt worden door verwondingen en vallen.

Hoe ouder mensen zijn, hoe groter de kans dat ze in meer of mindere mate afhankelijk worden van de zorg van anderen. Vrij kunnen bewegen en rondlopen is hoogst belangrijk voor het zelfstandig verrichten van allerlei activiteiten. Bewegingsbeperkingen beïnvloeden ingrijpend de diverse levensdomeinen. Het aantal mensen met mobiliteitsbeperkingen stijgt met de leeftijd, maar uit de cijfers blijkt ook dat vrouwen op alle leeftijden minder mobiel zijn dan mannen. Bij vrouwen van 75 jaar en ouder heeft 8 % ernstige mobiliteitsproblemen (24) .

G. DE ZORGFACTOR

De zorg voor bejaarden en anderen is in onze samenleving ontegensprekelijk een zaak van vrouwen. In de leeftijdsklasse van 60 tot 64 jaar is slechts één op zes vrouwen vrijgesteld van zorg.

Nogal wat vrouwen van middelbare leeftijd staan in voor de zorgverlening van hun (schoon)ouders. De zorgvraag van hoogbejaarden is vooral gericht aan de jongere groep van ouder wordende vrouwen. In het kader van de familiale solidariteit is de morele en praktische verantwoordelijkheid voor de te verlenen zorg vooral een vrouwelijke aangelegenheid.

Vele vrouwen tussen de leeftijd van 50 en 60 jaar dragen ook zorg voor hun kinderen en kleinkinderen. Binnen de groep van 60 tot 64-jarigen draagt niet minder dan 67 % zorg voor de kleinkinderen.

Vrouwen treden ook vaak op als centrale verzorgster bij hulpbehoevendheid van de partner. Dit gegeven leeft ook in de verwachting van senioren zelf : bij 65-plussers zien twee op drie mannen hun echtgenote als centrale verzorgster, terwijl niet eens één op de drie vrouwen de echtgenoot als centrale verzorger aantreft.

Vrouwen van middelbare leeftijd kunnen met een diversiteit aan zorgvragen worstelen. Die worden teweeggebracht door een samenspel van demografische en gezinssociologische verschuivingen.

Op basis van demografische prognoses kan verwacht worden dat vrouwen van middelbare leeftijd in de toekomst wellicht nog in grotere mate door dergelijke zorgvragen gekweld zullen worden. Het is vooralsnog niet duidelijk welke consequenties dit zal hebben voor de arbeidsparticipatie van deze leeftijdsgroep. Nu is immers binnen de groep van 50 tot 55- jarige vrouwen bijna één op drie tewerkgesteld. Stoppen met werken om verzorgende taken op zich te nemen heeft gevolgen voor het welzijn van de verzorgster en voor haar economische positie. Vrouwen van middelbare leeftijd worden soms ook gesandwicht tussen enerzijds hoogbejaarde ouders en anderzijds hun partners, kinderen en kleinkinderen.

In 2002 werden alle demente personen opgespoord in de steden Gent, Brugge, Kortrijk en Oostende. Hieruit bleek dat de gemiddelde leeftijd van zij die voor de demente personen zorgen 61,9 jaar is. In vrijwel de helft van de gevallen was de mantelzorger een dochter, en in ongeveer 1 op 3 gevallen betrof het de partner.

De vraag naar de fysieke en psychische consequenties voor de zorgverleenster zelf mag ook nit ontweken worden. Temeer daar uit onderzoek blijkt dat vrouwen vaak een aantal zorgactiviteiten op zich nemen waarvan ze de draagwijdte niet steeds kunnen inschatten. De zorgverlening, en in het bijzonder wanneer het om langdurige zorg gaat, vormt vaak een zware fysieke en emotionele belasting (25) .

Vrouwen zijn echter ook belangrijke zorgontvangers. Maar voor heel wat zorgbehoevende oudere vrouwen ontbreekt de nodige zorg omdat ze alleen wonen of op een te grote afstand van hun kinderen. Oudere vrouwen doen meer een beroep op thuiszorgdiensten dan mannen.

Niet-medische zorgkosten worden gedragen door de zorgverzekering. Hoe hoger de leeftijd, hoe meer mensen in aanmerking komen. Twee op de drie gerechtigden op een tussenkomst zijn vrouwen. Dit seksegebonden verschil manifesteert zich vooral na de leeftijd van 70 jaar.

Vrouwen bevinden zich op het zorgvlak in een benadeelde positie, afgezien van het feit dat ze langer leven. Vrouwen hebben niet alleen een hoger niveau van functionele ongeschiktheden, ze hebben tijdens hun leven proportioneel meer te maken met periodes van invalidering en mobiliteitsbeperking. Ze zijn bijgevolg ook grotere gezondheidszorgconsumenten. Maar vanuit hun precaire financiële situatie zijn er ook beperkingen inzake de toegankelijkheid van adequate gezondheidszorgen. Zij zijn vaker alleenstaand en ook vanuit dat gegeven hebben zij meer informele en professionele zorg nodig.

Omwille van hun hogere levensverwachting en het feit dat vrouwen in menig geval hun partner overleven, moeten ze vaker een beroep doen op residentiële settings, zeg maar bejaardentehuizen, serviceflats of dagcentra. De residentiële zorginstellingen worden voor 80 % bevolkt door vrouwen. Hoewel er meer vrouwen dan mannen residentieel verzorgd worden, zijn er aanwijzingen dat vrouwen een grotere weerstand hebben om hun onafhankelijkheid op te geven en naar een home te gaan.

Christel GEERTS.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. In overweging nemende dat vanuit bevolkingsdemografisch oogpunt de vergrijzing absoluut een vrouwenthema is;

B. In overweging nemende dat leeftijd zeer sterk ingrijpt en invloed heeft in individuele levens, in de maatschappelijke ordening en in onze normen en waarden;

C. In overweging nemende dat het noodzakelijk is dat de regering zich bewust is en zicht krijgt op de heterogeniteit van de groep oudere vrouwen in verschillende levenssituaties, en dat het noodzakelijk is om hun noden én de bijdrages meer en beter zichtbaar te maken;

D. Gelet op het rapport « Active ageing » uit 2002 van de Wereldgezondheidsorganisatie waarin men tot de conclusie komt dat vrouwen bijna overal ter wereld langer leven, maar dat ze ook meer risico hebben om het slachtoffer te worden van geweld en discriminatie op het vlak van toegang tot onderwijs, inkomen, degelijk werk, gezondheidszorg, socialezekerheidsmaatregelen, politieke participatie, armoede en achtergesteldheden op oudere leeftijd;

E. Gelet op het centraal thema dit jaar van de Internationale dag van de oudere mensen, met name « Ouder worden in het nieuwe millennium : focus op armoede, oudere vrouwen en ontwikkeling », waarbij de nood werd benadrukt om zowel een gender- als een leeftijdscriterium te integreren in wetgeving, beleid, programma's en inspanningen om armoede te bestrijden;

F. Gelet op het « Plan van Wenen » uit 1982 dat melding maakt van de steeds groter wordende groep oudere vrouwen, en aandacht vraagt voor hun bijzondere noden en rollen, en bovendien ook wijst op de lagere inkomens en het bijzondere loopbaanverloop van die groep;

G. Gelet op het « Madrid International Plan of Action on Ageing » uit 2002 dat overheden vraagt om de situatie van oudere vrouwen tot een prioriteit te maken voor het beleid, en hen oproept tot een andere manier van kijken naar oudere mensen dan afhankelijken die nood hebben aan zorg, en dus ook bijzondere aandacht te besteden aan hun empowerment, zodat ze nog ten volle kunnen deelnemen aan het economische, politieke en sociale leven;

H. Gelet op de VN-basisprincipes met betrekking tot oudere mensen, zoals vastgelegd in 1999, met name onafhankelijkheid, participatie, zorg, zelfontplooiing en waardigheid;

I. Gelet op het Peking Actieplatform uit 1995 waarin gevraagd wordt dat hardnekkige stereotiepe beeldvorming van vrouwen in media en reclame wordt doorbroken, en aan de hand van een evenwichtigere beeldvorming en meer voorbeelden van roldoorbreking recht wordt gedaan aan de realiteit;

J. Gelet op de noodzaak van levenslang leren in onze maatschappij, en het gegeven dat het niveau van scholing en opleiding een beslissende factor is voor de status op de arbeidsmarkt, de kansen op professionele carrières, de financiële situatie op oudere leeftijd, de participatie aan het publieke leven en de mate waarin men zijn belangen kan verdedigen;

K. Gelet op de vaststelling dat in België de digitale kloof met betrekking tot zowel het geslacht, de leeftijd, de opleiding en het inkomen de jongste vijf jaar is toegenomen;

L. In overweging nemende dat op Europees niveau de regeringsleiders in juni 2005 zijn overeengekomen om in hun werkgelegenheidsbeleid rekening te houden met richtsnoeren die gericht zijn op het verhogen van de participatiegraad (in 2010 tot 70 %, waarbij voor vrouwen tot ten minste 60 %, en ten minste tot 50 % voor ouderen tussen 55 en 64 jaar), en dat vrouwen aldus een belangrijke hefboom zijn om tegen 2010 dit te kunnen bereiken;

M. Gelet op de wet van 7 mei 1999 betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van loon, functiewaardering en functieclassificaties, waarin het beginsel van non-discriminatie wordt uitgewerkt;

N. Gelet op het specifieke verloop en de aard van de loopbaan van vrouwen ouder dan 50 jaar, met name dat hun loopbaan korter, meer onderbroken en in vele gevallen deeltijds is;

O. Gelet op de blijvende loonkloof tussen vrouwen en mannen;

P. Erkennende dat inzake de pensioenproblematiek nog steeds teveel geredeneerd wordt vanuit het standpunt van de voltijds werkende man, wat haaks staat op de arbeidsrealiteit;

Q. Gelet op de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN uit 2002 betreffende de situatie van oudere vrouwen in de samenleving (A/RES/57/177), waarin men overheden oproept maatregelen te nemen opdat oudere vrouwen zich actief kunnen engageren in alle levensdomeinen door op verschillende manieren te participeren in het publieke leven, verenigingen en besluitvorming; en om een beleid en programma's te ontwikkelen in samenwerking met de brede gemeenschap, zodat oudere vrouwen ten volle kunnen genieten van levenskwaliteit;

R. In overweging nemende dat ouderen door hun toenemende mate van afhankelijkheid een erg kwetsbare groep vormen voor mis(be)handeling;

S. In overweging nemende dat gevoelens inzake onveiligheid en angst een negatieve invloed hebben op de algemene levenstevredenheid en dat dit hoger is bij vrouwen en naarmate de leeftijd stijgt;

T. Gelet op de ondervertegenwoordiging van oudere vrouwen op heel wat beslissingsniveaus;

U. In overweging nemende dat oudere vrouwen meer dan mannen gezondheidsproblemen ervaren, meer naar de dokter gaan en meer medische behandelingen krijgen;

V. In overweging nemende dat vrouwen meer dan mannen worden aangesproken als zorgverlener, maar dat zij door hun hogere levensverwachting ook vaker zelf op zorg een beroep moeten doen,

Vraagt de federale regering :

1. Kwalitatief en kwantitatief onderzoek te promoten in alle domeinen die van belang zijn voor oudere vrouwen, met de bedoeling zicht te krijgen op de specifieke noden, bijdragen en heterogeniteit van deze groep;

2. Werk te maken van het opsplitsen van officiële statistieken in functie van leeftijd en geslacht, zodat een efficiënt « beleid op maat » gevoerd kan worden;

3. Maatregelen en initiatieven te nemen om het publieke bewustzijn betreffende de specifieke situaties en rollen van oudere vrouwen te verhogen;

4. Structuren op te zetten die de dialoog promoten op alle niveaus tussen de overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor gelijke kansen en ouderenbeleid;

5. Initiatieven te nemen teneinde de media in het algemeen en de reclame in het bijzonder meer aandacht te laten besteden aan een positieve en realistische beeldvorming van oudere vrouwen, en bovendien ook concreet na te gaan hoe in de eigen mediaboodschappen en publicaties over oudere vrouwen wordt gesproken;

6. Het aantal en de effectiviteit te verhogen van de maatregelen die gericht zijn op het stimuleren van de deelname van oudere vrouwen in levenslang én levensbreed leren;

7. Blijvend aandacht te hebben voor gelijke kansen in relatie tot de beroepsopleiding en bijscholing van oudere werkneemsters, en voor een proactief beleid ten aanzien van herintreders;

8. Extra-inspanningen te ondernemen om de doelgroep van oudere vrouwen mee op de digitale snelweg te brengen;

9. Blijvend te werken aan « vrouwvriendelijke » omkaderende maatregelen die de toegang en gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor vrouwen verhogen;

10. Alles in het werk stellen om de gelijke verloning tussen mannen en vrouwen waar te maken, onder meer door discriminatie in functiewaardering weg te werken;

11. Proactief voor werknemers een eindeloopbaanplan op te stellen, zodat voor iedereen kan gestreefd worden naar werk-op-maat, met inachtneming van een gendercriterium;

12. In het pensioendebat meer aandacht te hebben voor de specifieke kenmerken van de loopbaan van vrouwen, te werken aan de welvaartsvastheid van pensioenen, en bijzondere aandacht te besteden aan de laagste pensioenen;

13. In maatregelen te investeren die oudere vrouwen ondersteunen en toelaten om actief deel te nemen aan het ontwikkelen en instandhouden van netwerken en zelfhulporganisaties die erop gericht zijn de mogelijkheden voor oudere vrouwen om hun eigen interesse en noden te verduidelijken, te vermeerderen;

14. De stem van oudere vrouwen een grotere rol te gegeven in de politieke besluitvorming door het werk van organisaties van oudere vrouwen te ondersteunen;

15. Ervoor te zorgen dat het probleem van de mishandeling van ouderen een voorwerp van zorg blijft voor de overheid, zowel wat de sensibilisering en de vorming van het publiek betreft als van personen die met ouderen omgaan;

16. Een open dialoog omtrent veiligheid, geweld en senioren aan te gaan, met aandacht voor de gevolgen van onveiligheidsgevoelens, angst en slachtofferervaring voor het welbevinden en de levenssatisfactie;

17. Het onderzoek over dementie verder te stimuleren en ervoor te zorgen dat mensen ook een zorgdiagnose krijgen;

18. Meer voorlichting te organiseren over de specifieke gezondheidsrisico's van oudere vrouwen;

19. Het mogelijk te maken dat er in de opleiding van artsen en andere hulpverleners meer aandacht wordt besteed aan de problematiek van oudere vrouwen;

20. Het maatschappelijke debat in verband met de zorgarbeid te durven aangaan vanuit een vrouwenperspectief en initiatieven te nemen opdat vrouwen goed op de hoogte worden gebracht van de gevolgen voor hun economische positie later.

8 december 2005.

Christel GEERTS
Annemie VAN de CASTEELE
Sabine de BETHUNE
Nathalie de T' SERCLAES.

(1) FOD Economie, Afdeling statistiek, Bevolkingsstatistieken.

(2) Jacobs, T. e.a., « Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen », Centrum voor bevolkings- en gezinsstudie.

(3) Advies nr. 88 van 1 oktober 2004 van de Raad van Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen betreffende de vrouwen van 50 jaar en meer.

(4) Databank Steunpunt Gelijkekansenbeleid (Eurobarometer — Media en Beeldvorming).

(5) Stiehr, K. (2004), « Mapping existing research and identifying knowledge gaps concerning the situation of older women in Europe, European Commission proposal QLAM-2001_00372 », Samenvatting van het Europese syntheserapport, Frankfurt am Main, Institut für Soziale Infrastruktur.

(6) Rijksdienst voor Pensioenen, Statistische studies, 2005-10-10.

(7) Zie supra.

(8) VRIND (Vlaamse Regionale Indicatoren), 2004/2005. En ook : Statistisch Jaarboek 2004, RVA.

(9) Geerts, C., Horckmans, T. en Ponjaert-Kristoffersen, I., (Eds.) (1998), « Meisjes van 50 », Leuven, Acco.

(10) Idem als voetnoot 3, blz. 6.

(11) Idem als voetnoot blz. 5.

(12) Idem als voetnoot 8.

(13) Idem als voetnoot 3, blz. 6.

(14) Claes, V. en Vanpeborgh, G., « Generatiepact en Gender : een moeilijk te verzoenen duo ? », Samenleving en Politiek (2005).

(15) Zie supra.

(16) www.mobielvlaanderen.be.

(17) Vanden Boer, L. en Pauwels, K. « Eenzame ouderen : mythe of realiteit ? », website Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie : http://www.cbgs.be/content/selfware.pl?pageid=143 &language=NL

(18) De Deken, L. en Pas, L., « Ouderenmisbehandeling, aandachtspunten voor artsen op de eerste lijn ».

(19) Schoenmaekers, D en J. Breda (Eds.), (2004), « Senioren onder de loep : in hun hemd gezet of naar waarde geschat ? » Het sociaal-wetenschappelijk onderzoek over ouderen in Vlaanderen tussen 1990 en 2003. Consortium Universiteit Antwerpen en Limburgs Universitair Centrum, Steunpunt Gelijkekansenbeleid en onderzoeksgroep welzijn en de verzorgingsstaat.

(20) Vanden Boer, L. en Pauwels, K., « Onveiligheidsgevoelens, angst en slachtofferervaring bij ouderen », : http://www.cbgs.be/content/selfware.pl ?pageid=151&language=NL

(21) Zie supra.

(22) Geerts, C. en Ponjaert I. (Eds.), (1997), « Vrouwen van middelbare leeftijd : van onzichtbaar naar onmisbaar. Een onderzoek met betrekking tot hun participatie op het niveau van middenveld- en emancipatiebewegingen, gericht op het formuleren van beleidsrelevante en sociaal-agogische implementaties », VUB, project PBO97/44_4_5/106.

(23) Zie voetnoot blz. 5.

(24) Gegevens uit de gezondheidsenquête 2001 van het WIV en het NIS (Statistiek en economische informatie, FOD Economie).

(25) Zie voetnoot, blz. 10.