3-351/1

3-351/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

22 JUNI 2004


Migranten en ontwikkeling : krachten voor de toekomst


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR DE HEER JEAN CORNIL


I. INLEIDING

Bij het begin van de zitting 2003-2004, besloot de commissie voor de Buitenlandse betrekkingen en voor de Landsverdediging om rond de problematiek van migratie en ontwikkeling een themadebat te organiseren, dit met het oog op het formuleren van aanbevelingen.

Daartoe werden een aantal hoorzittingen (1) georganiseerd met betrokkenen uit de sector en met beleidsverantwoordelijken.

In totaal heeft de commisssie van november 2003 tot juni 2004 acht vergaderingen aan het thema gewijd.

Op 26 november 2003 werd mevrouw Danielle del Marmol, coördinator van de mondialisering en de immigratiepolitiek bij de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, gehoord.

Op 4 februari 2004 kwam de heer Brunson McKinley, directeur generaal van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) de filosofie en de praktijk van zijn organisatie toelichten.

Op 9 maart 2004 werden een aantal betrokkenen uit de sector, waaronder mevrouw Cécile Sacré voor het Centre National de Coopération au Développement (CNCD), de heer Lelo Matundu voor de VZW FERAD en mevrouw Torres voor de VZW Le Monde selon les Femmes, uitgenodigd.

Op 23 maart 2004 werd de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, gehoord over de onderdelen van zijn bevoegdheden die met migratie te maken hebben.

Op 18 mei 2004 was het de beurt aan de heer Anton Van Assche, die in naam van het Overlegcentrum Integratie van Vluchtelingen (OCIV) zijn visie op de problematiek uiteen kwam zetten.

Ten slotte heeft de heer Marc Verwilghen, minister van Ontwikkelingssamenwerking, op 15 juni 2004 de beleidslijnen van zijn departement ten aanzien van de problematiek toegelicht.

Naast de hoorzittingen werden ook een aantal tussentijdse werkvergaderingen georganiseerd.

Op basis van deze vergaderingen en hoorzittingen stelde de rapporteur een ontwerp van aanbevelingen voor. Dit ontwerp werd tijdens de commissievergaderingen van 18 mei en 1 juni 2004 door de leden besproken.

De geamendeerde aanbevelingen werden op 22 juni 2004 door de commissie aangenomen.

II. INLEIDING BIJ DE AANBEVELINGEN « MIGRATIE EN ONTWIKKELING »

II.1. Context

Uit de geschiedenis blijkt dat België een land is waar migratie bijgedragen heeft tot de economische en maatschappelijke ontwikkeling en het culturele en politieke dynamisme heeft versterkt.

Vandaag berust de Belgische identiteit op de variëteit en de diversiteit van haar componenten. Daartoe behoren de nakomelingen van migranten.

Naast de diversiteit in de geschiedenis van de migratie, moeten we erkennen dat de bijdrage van de nakomelingen van migranten aan de ontwikkeling van België, maar ook van de landen van herkomst, onvoldoende wordt erkend door de Belgische instellingen en door het Belgische middenveld.

De solidariteitsorganisaties die uit de migratie zijn ontstaan, hebben een oude geschiedenis in de landen van verblijf. Nadat ze hun acties geconcentreerd hadden op de solidariteit en de integratie van de nieuwkomers, hebben ze tegelijk of stapsgewijs acties opgestart ten voordele van de gemeenschappen die in het land van herkomst gebleven zijn. Ondanks de uiteenlopende structurering en de diversiteit van de acties van de organisaties die uit de migratie zijn ontstaan, is hun praktijkervaring inzake ontwikkeling en internationale solidariteit een goudmijn van deskundigheid, die vaak op vrijwillige basis gemobiliseerd werd. Tevens hebben de organisaties die uit de migratie zijn ontstaan, een aanpak met een doorlopende interactie tussen het wereldwijde en het plaatselijke.

Nu het migratiebeleid eindelijk op de agenda staat van de regeringen, van diverse internationale organisaties (de Internationale Organisatie voor Migratie, de Organisatie van de Verenigde Naties, het Internationaal Arbeidsbureau, de Wereldbank ...) en van intergouvernementele organisaties (Europese Unie, ASEAN, ...), zijn de solidariteitsorganisaties die uit de migratie ontstaan zijn, onmisbare spelers om dat beleid vast te leggen en uit te voeren. De financiële transfers, de uitwisseling van kennis en knowhow, de veelvormige relaties tussen landen van verblijf, van herkomst en van doorreis zijn de eerste grondslagen van de legitimiteit van de solidariteitsorganisaties die uit de migratie zijn ontstaan. Veel verder dan die eerste motieven reikt de bemiddeling ­ gemeenschappelijk en kenmerkend voor de organisaties die uit de migratie zijn ontstaan ­ tussen de maatschappij van herkomst en de ontvangende maatschappij, een bijkomende troef voor het welslagen van de beleidsvormen voor migratie en ontwikkeling.

Op een tijdstip waarop de Europese Commissie verklaart dat « samenwerking tussen landen van herkomst en landen van verblijf moet gebaseerd zijn op een dialoog met regeringen, de migranten zelf en hun verenigingen, om ervoor te zorgen dat er in de ontwikkelings-, economische en sociale strategieën van de betrokken landen rekening wordt gehouden met de migratiebewegingen », willen de solidariteitsorganisaties die uit de migratie zijn ontstaan hun rol volop spelen (2).

Hoewel er in België vooruitgang is geboekt, moeten we toegeven dat het huidige beleid inzake immigratie, integratie en strijd tegen de discriminatie en het ontwikkelingsbeleid de organisaties van internationale solidariteit die uit de migratie ontstaan zijn geenszins een wettelijke, politieke, maar evenmin een economische en maatschappelijke omgeving bieden waarin ze die rol voluit en op ideale wijze kunnen spelen.

In het licht van de intrinsieke wisselwerking tussen het beleid inzake migratie en dat inzake ontwikkeling, is het nu noodzakelijk het beleid inzake immigratie, integratie en de strijd tegen de discriminatie en het ontwikkelingsbeleid op elkaar af te stemmen. Die wisselwerking is inherent aan het burgerschap, de drijvende en fundamentele kracht achter een humane, duurzame en harmonieuze ontwikkeling in de menselijke samenleving.

II.2. Kort historisch overzicht van het belang van het thema Migratie en Ontwikkeling in de Belgische ontwikkelingssamenwerking.

Op 28 januari 1999 organiseerde het Centre national de coopération au développement (CNCD) samen met Solidarité socialiste (SOLSOC) een ontmoeting met de NGO's en de migrantenverenigingen. Het was een reflectie- en werkdag met als thema « Les communautés immigrées, actrices de développement Nord/Sud », die zou leiden tot de oprichting van een platform « Migration et dévéloppement », dat oorspronkelijk bestond uit het CNCD, SOLSOC, het Centre de formation pour le développement (ITECO) en OXFAM-Solidariteit.

In september 1999 maakt het platform « Migration et Développement » (M&D) een halftijdse betrekking vrij voor onderzoekswerk bij migrantenverenigingen, NGO's, deskundigen en personen die betrokken zijn bij ontwikkelingssamenwerking. Het doel was de rol van de migranten, hun plannen, hun praktijken en hun verwachtingen op het gebied van de internationale solidariteit en de ontwikkeling te begrijpen en erover na te denken. Als gevolg van die toekomstgerichte initiatieven is er een dynamiek ontstaan.

Er wordt een project uitgewerkt en aan staatssecretaris Eddy Boutmans van Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd, de Cellule d'Appui ­ migration et développement.

In januari 2001 wordt de financiering toegezegd.

II.3. Waarom moet rekening worden gehouden met de migranten op het vlak van de internationale solidariteit ?

Door hun denkbeelden, analyses en opvattingen over ontwikkelingssamenwerking, bieden de migranten een aanvulling die noodzakelijk is voor een efficiënte en succesvolle ontwikkelingssamenwerking. Zij kennen de situatie « hier » en « daar » : de cultuur, de maatschappelijke organisatie, enz., van hun land van herkomst en van het ontvangende land.

Door hun optreden en projecten bevorderen en begeleiden de migranten de versterking of het ontstaan van een middenveld, van de betrokkenheid van de burger en van de democratie in de ontwikkelingslanden.

De migranten kunnen ook hun eigen gemeenschap mobiliseren en zo de burgerzin verhogen in de ontwikkelde landen.

In een sociaal-economische context van discriminatie en xenofobie, kunnen de ontwikkelingsacties van de migranten ertoe bijdragen dat ze meer gewaardeerd worden en hun bekwaamheden meer worden erkend.

Als bewoners van een ontwikkelde natie geven zij de inwoners van de ontwikkelingslanden de financiële middelen en kennis (overdracht van kennis of knowhow) die die laatsten niet in het immigratieland hebben opgedaan.

Zij zijn extra gemotiveerd vanwege de achtergebleven familieleden in hun land van herkomst, en vanwege hun politiek engagement.

De migranten kunnen helpen om netwerken op te bouwen en bruggen te slaan tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden.

Door hun cultuur, hun knowhow en hun bekwaamheden kunnen de migranten van de eerste en van volgende generaties bijdragen tot en meewerken aan de maatschappelijke ontwikkeling van de autochtonen in de ontwikkelde landen inzake problemen met betrekking tot maatschappelijke feiten. Door dit soort projecten kan de cultuur een factor voor maatschappelijke ontwikkeling worden.

II.4. Welke vaststellingen zijn gedaan met betrekking tot migranten in de ontwikkelingssamenwerking ?

Vreemdelingen kunnen enkel optreden in ontwikkelingslanden als zij de politieke, wettelijke, administratieve en economische middelen krijgen om een echte burger te zijn in hun leefomgeving, in de migrantengemeenschappen en in de maatschappij van het ontvangende land.

Door middel van een visum, een verblijfsvergunning of naturalisatie kan de vreemdeling de grens oversteken, een arbeidsvergunning krijgen, een vzw oprichten en dus echt meetellen in zijn woonplaats, zijn gemeenschap en a fortiori in projecten van internationale solidariteit. Goed geïntegreerde migranten die hebben gekozen om mee te werken aan de Noord/Zuid-solidariteit, ontwikkelen kwalitatief hoogstaande projecten.

De niet-gouvernementele organisaties (NGO's) hebben ervaring met ontwikkelingssamenwerking. Zij zijn verankerd in de maatschappij van « hier » en « daar ». Hoewel zij partnerschappen sluiten met de organisaties in het Zuiden, hebben zij weinig contacten met migranten.

De NGO's weten weinig of niets af van de sociaal-economische en politieke situatie van de migranten en hun nakomelingen. Zij weten ook weinig over hun organisatiewijze, culturele referenties, over de solidariteit en samenwerking in hun gemeenschappen, hun land of continent van herkomst of andere zuidelijke landen.

De vooroordelen en stereotiepe opvattingen over buitenlanders in de ontvangende maatschappij vormen remmen en obstakels voor de erkenning van hun bekwaamheden, hun knowhow en hun kennis op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking. Ze hebben ook gevolgen voor de opbouw van een partnerschap tussen de migrantenverenigingen en de NGO's.

Daar komt nog bij dat de migrantenverenigingen niet worden erkend als actoren in de ontwikkelingssamenwerking en geen toegang hebben tot de financiering van ontwikkelingssamenwerking voor projecten en activiteiten van internationale solidariteit, dat in tegenstelling tot de inwoners van het Zuiden, die wel worden erkend als actoren van de ontwikkelingssamenwerking en die wel toegang hebben tot de financiering van ontwikkelingssamenwerking voor hun ontwikkelingssamenwerkingsprojecten en activiteiten.

De migranten en hun nakomelingen weten weinig of niets af van de ontwikkelingssamenwerking : de structuren en instellingen, het beleid, de personen, de middelen, de projecten en de acties die door de niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties worden gevoerd, de criteria om subsidies te krijgen, enz.

De opbouw van een partnerschap tussen de migrantenverenigingen en de NGO's kan niet los worden gekoppeld van de vraagstukken rond het beleid inzake migranten, integratie en ontwikkeling.

Een efficiënt partnerschap tussen de NGO's en de migrantenverenigingen kan alleen tot stand komen als daadwerkelijk rekening gehouden wordt met het statuut van de migrant als medespeler in de ontwikkelingssamenwerking.

II.5. Doelstellingen en programma's van Migratie en Ontwikkeling

De doelstellingen en opdrachten werden uitgewerkt op grond van de voornoemde punten.

1. Doelstellingen :

a) daadwerkelijke samenwerking en partnerschappen stimuleren tussen de NGO's, de migrantenverenigingen en alle medespelers uit de privé- of overheidssector die actief zijn in de internationale solidariteit;

b) strategieën uitwerken en uitvoeren die de actieve deelname bevorderen van migrantenverenigingen aan initiatieven van de sector van de ontwikkelingssamenwerking en omgekeerd;

c) gemeenschappelijke standpunten bevorderen betreffende thema's die aansluiten bij kwesties die zij behandelt en die zij via haar organisaties wil uitdragen aan de politieke wereld, de pers en/of de publieke opinie;

d) bijdragen tot de verrijking van de traditionele aanpak van ontwikkelingsproblemen;

e) de mogelijkheid voor migranten om een actieve rol te spelen in de ontwikkelingssamenwerking uitbreiden, en hun projecten daadwerkelijk steunen.

2. Opdrachten :

a) de inzet, de prioriteiten en de strategieën bepalen, het programma van migratie en ontwikkeling gezamenlijk uitwerken, erop toezien dat het wordt uitgevoerd, rekening houdend met de werkzaamheden in de commissies;

b) de partnerschappen tussen de niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties, de migrantenverenigingen en alle medespelers uit de privé- of overheidssector die actief zijn op het vlak van ontwikkeling of internationale solidariteit onderling verbinden en versterken;

c) het imago van de migrant versterken door zijn kennis, bekwaamheid, deskundigheid en cultuur te erkennen en er daadwerkelijk rekening mee te houden, en door er ook meer zichtbaarheid aan te geven;

d) de nodige middelen aanwenden om aan het verenigingsleven en de publieke opinie in het algemeen de verwachtingen en de voorstellen van de migrantenorganisaties inzake ontwikkelingssamenwerking en internationale solidariteit kenbaar te maken;

e) een daadwerkelijke rol spelen in de vorming tot ontwikkelingssamenwerking.

III. INLEIDING TOT DE AANBEVELINGEN

De aanbevelingen van de Senaat inzake « Migratie en Ontwikkeling » zijn het resultaat van de hoorzittingen en werkzaamheden van de commissie Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging van de Senaat. Dat verslag wil in de mate van het mogelijke aanbevelingen tot de Belgische regering richten zodat een coherent en efficiënt migratie- en ontwikkelingsbeleid gevoerd wordt op het hele Belgische grondgebied en een daadwerkelijk partnerschap op gang gebracht wordt tussen NGO's, migrantenverenigingen en medespelers uit de privé- of overheidssector die actief zijn op het vlak van de ontwikkeling.

Om bevoegdheidsconflicten te voorkomen wil de Senaat hierover ook de deelgebieden raadplegen.

IV. AANBEVELINGEN

1. Migranten de kans geven om te werken in ontwikkelingsprojecten die hen interesseren, waarvoor ze bekwaam zijn, zonder hun verblijfsrechten in België te verliezen, is een heel belangrijke integratiefactor « hier » en « daar ». Aangezien de toestand in de ontwikkelingslanden onstabiel en onveilig is, en indien er geen omstandigheden zijn waardoor hun rechten in België veilig worden gesteld, blijven ze in het gastland maatschappelijke bijstand genieten. Een integratiebeleid voor de vreemdelingen vergroot de mobiliteit voor de vreemdelingen met belangstelling en motivatie voor duurzame ontwikkeling. Daarom beveelt de Senaat de Belgische regering en meer bepaald de minister van Werk aan de migranten die in België verblijven, maatschappelijk en beroepsmatig te betrekken bij projecten van duurzame ontwikkeling die gerealiseerd worden in niet-EU-lidstaten, in het raam van een « Noord-Zuid »-partnerschap. In die zin beveelt de Senaat de regering aan :

1.1. In de structurele context van het partnerschap tussen organisaties van het « Zuiden » en het « Noorden » de arbeidskaart C te verruimen (of een specifieke arbeidskaart in het leven te roepen) ­ daarbij verwijzend naar de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen : een arbeidskaart die vreemdelingen de mogelijkheid biedt in projecten van duurzame ontwikkeling te werken in de structurele context van het partnerschap tussen organisaties van het « Zuiden » en het « Noorden », tijdens de looptijd van het project zoals het is goedgekeurd door de instanties van ontwikkelingssamenwerking.

1.2. Het verblijf van de vreemdeling in België te waarborgen (cf. wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen) gedurende de looptijd van het project dat tot stand wordt gebracht in een niet-EU-lidstaat.

2. Men stelt in sommige niet-EU-lidstaten als gevolg van interne migratie, conflicten, natuurrampen, of om andere redenen vast dat de maatschappij uit elkaar valt, met als gevolg dat een einde komt aan de overlevering in de kennismaatschappij. Die kennis en die beroepsvaardigheid zijn niet altijd academisch, maar ook technisch en professioneel. Het gaat om kennis die noodzakelijk is voor duurzame ontwikkeling in welbepaalde sectoren en op welbepaalde plaatsen. Migratie kan een belangrijke factor van overlevering zijn maar ook van uitwisseling van kennis.

Om de toegang tot het grondgebied voor onderdanen van niet-EU-lidstaten mogelijk te maken, om elke opleiding te volgen die beantwoordt aan een behoefte aan of een vraag naar beroepsvaardigheden die nodig zijn voor projecten van duurzame ontwikkeling, beveelt de Senaat aan een bijkomend criterium voor toegang tot het grondgebied in te voeren in het raam van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

3. De Senaat beveelt de versterking aan van het partnerschap tussen gemeenten, migranten en hun organisaties. Dat partnerschap houdt rekening met de betrokken lokale migrantengemeenschappen en past in initiatieven inzake ontwikkeling en internationale solidariteit. Dat moet plaatshebben door hun kennis van « hier » en « ginds » in aanmerking te nemen, door hun knowhow, hun bekwaamheid en hun expertise te valoriseren via het niveau van de gemeenten gedecentraliseerde jumelage- en ontwikkelingsprojecten.

4. Ook de « Internationale Solidariteitscomités » van de steden en gemeenten (soms « Derdewereldcommissies » genoemd) moeten onder meer uit migranten en hun organisaties worden samengesteld. In die zin beveelt de Senaat onder meer aan in die structuren een ondersteunings- en begeleidingsdienst op te nemen voor de ontwikkelingsprojecten en de projecten van internationale solidariteit die de migrantenorganisaties aangaan.

5. De Senaat beveelt aan in dit beleid, dat de wisselwerking tussen migratie en ontwikkeling wil ondersteunen, tevens aandacht te hebben voor de wijze waarop de projecten « migratie en ontwikkeling » op een positieve wijze kunnen bijdragen tot de integratie-problematiek.

Zo verdient het bijvoorbeeld aanbeveling in het kader van de inburgeringstrajecten aandacht te besteden van de mogelijkheid om mee te werken aan projecten rond migratie en ontwikkeling. Bijzondere aandacht moet hierbij gaan naar de nieuwkomers en hun expertise. Als we tijdens hun inburgeringstraject van meet af aan aandacht besteden aan de mogelijkheid om mee te werken aan dergelijke projecten, kunnen zij de banden met hun land van herkomst onderhouden, valoriseren wij hun expertise en dragen we op die manier ook aan een positieve integratie in hun nieuwe thuisland.

6. De Senaat beveelt de invoering aan van een integratieprogramma voor de asielzoekers van wie de aanvraag ontvankelijk is verklaard in de maatschappij die hen opvangt.

6.1. Het aanleren van de taal is de eerste voorwaarde voor elke opleiding of maatschappelijk-professionele integratie. Dat zou de migrant ook de mogelijkheid bieden beter in staat te zijn zelf de stadia van zijn asielaanvraag en het integratieproces in zijn nieuwe leefplaats in handen te nemen. Voor migranten die nooit school hebben gelopen, kan men alfabetisering voorstellen en voor anderen die wel reeds school hebben gelopen, een noodzakelijke opfrissing. In die zin beveelt de Senaat de oprichting aan van structuren om de taal van het gastland aan te leren en de kennis op te frissen.

6.2. De Senaat beveelt ook het verstrekken van opleidingen aan. De verstrekte opleiding moet aangepast zijn aan het kennisniveau van de asielzoeker en moet passen in een professioneel project dat twee richtingen kan uitgaan : die van het gastland en die van het land van herkomst of van andere ontwikkelingslanden. Dat moet gebeuren afhankelijk van de keuzecriteria van de persoon in kwestie, van zijn oogmerken en zijn werkelijke mogelijkheden, alsook van de behoeften van het gastland of van het land waar hij zijn bestaan zal moeten voortzetten (indien hij wordt afgewezen of ervoor gekozen heeft vrijwillig te vertrekken).

6.3. De Senaat acht het raadzaam dat het integratieprogramma ontwikkelingsprojecten ten goede komt. De migrant krijgt een begeleidingsplan waaraan financiële hulp verbonden is. Hij wordt begeleid door migrantenorganisaties die zich bezig houden met ontwikkelingsprojecten en projecten van internationale solidariteit, die gerealiseerd worden in samenwerking met hun partners in de ontwikkelingslanden. Dat heeft plaats afhankelijk van zijn mogelijkheden en van het gewenste vakgebied. Zo krijgt de migrant de kans zich opnieuw in zijn land van herkomst of in een ander ontwikkelingsland te integreren, in « comfortabeler » en veiliger omstandigheden, aangezien hij begeleid wordt door uit de migratie afkomstige personen, die de werkelijkheid « hier » en « ginds » kennen. Door die aanpak verloopt de integratie in de nieuwe maatschappij tevens beter en kan de asielzoeker zich meer gewaardeerd voelen aangezien de migrant met zijn inbreng bijdraagt tot de realisatie van een ontwikkelingsproject.

7. De Senaat vraagt de regering haar inspanning om de migrantenorganisaties financieel te steunen voort te zetten en pleit voor de erkenning van de migrantenorganisaties die hun sporen verdiend hebben als niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie om hen op gelijke voet met alle andere Belgische ontwikkelingsstructuren toegang te verlenen tot de financiering van de ontwikkelingssamenwerking. Doel daarvan is de doeltreffendheid van hun initiatieven en hun betrokkenheid bij de internationale solidariteit te vergroten. In die zin beveelt de Senaat de regering aan :

7.1. Het criterium te schrappen dat de meerderheid van de leden van de bestuursorganen de Belgische nationaliteit moet hebben, zoals vermeld in artikel 10, punt 7, van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, en het te vervangen door criterium van verblijfplaats.

8. De Senaat vraagt dat de migranten worden erkend als actoren in de ontwikkelingsvorming om :

8.1. Hen toegang te verlenen tot de financiering ten gunste van projecten van ontwikkelingsvorming,

8.2. Programma's van ontwikkelingsvorming tot stand te brengen die beantwoorden aan de verwachtingen, behoeften en de vraag (zowel in de samenleving die hen opvangt, naar de Belgische en migrantengemeenschappen toe, als in het land van herkomst),

8.3. Hun kennis « van hier » en « van ginds » te valoriseren, via programma's van uitwisseling van kennis en knowhow tussen de migrantenorganisaties en elke andere actor inzake ontwikkeling en internationale solidariteit,

8.4. Bij te dragen tot de bestrijding van de stereotype beeldvorming en de vooroordelen, die eigen zijn aan alle actoren inzake ontwikkelingsvorming,

8.5. Een Noord-Zuid-netwerk op te richten voor ontwikkelingsvorming, waarbij migranten-verenigingen worden betrokken,

9. De Senaat vraagt dat de uitbouw van deze nieuwe beleidslijn gepaard gaat met een uitbreiding van het budget van ontwikkelingssamenwerking. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze nieuwe beleidslijnen gevolgen zouden hebben voor de reguliere budgettoewijzing van Noord-Zuidwerking.

10. De geldmiddelen die migranten doorstorten naar hun land van herkomst vormen voor dat land een belangrijke bron van inkomsten. De transferkosten liggen echter hoog of zijn niet transparant. Banken blinken uit in onduidelijkheid en de gespecialiseerde transferbureaus hanteren hoge tarieven. De Senaat beveelt dan ook aan een werkgroep op te richten om de bureaus voor geldtransfers doorzichtiger te maken en eventueel hun prijzen te verlagen. Die werkgroep moet dan aangeven wie de mogelijke partners zijn in de financiële wereld en bij particuliere en/of multilaterale organisaties (banken, Wereldbank, IMF, ...) die in dat domein acties ondernemen in ontwikkelingslanden.

Verder kunnen er maatregelen genomen worden om migranten aan te moedigen het gebruik ter plaatse van die transfergelden te beïnvloeden. Het verschaffen van correcte informatie en het versterken van ondersteuningsorganisaties (NGO's), zowel bij de verzenders als bij de ontvangers, dient overwogen te worden.

Ten slotte verdient het aanbeveling dat deze werkgroep eveneens onderzoek zou besteden aan het patroon en de motivatie van deze financiële transfers. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat naarmate nieuwkomers beter geïntegreerd geraken, de financiële transfers afnemen. De werkgroep die zou worden opgericht rond de geldtransfers zou aandacht moeten besteden aan het delicate evenwicht tussen investeren in het land van herkomst en integreren in het land van aankomst.

11. De Senaat beveelt de Belgische regering aan een structuur Migratie en Ontwikkeling op te richten die het beleid van de verschillende machtsniveaus coördineert en die de politieke bevoegdheden op het stuk van « het beleid inzake migratie, integratie en ontwikkeling » integreert. Dat is onder meer bedoeld ter bevordering van een volwaardige samenwerking en partnerschap tussen NGO's, migrantenverenigingen en alle actoren, zowel bij de overheid als in de particuliere sector, van de internationale ontwikkeling en solidariteit. In die zin beveelt de Senaat aan :

11.1. De ontwikkeling te benaderen vanuit het thema « Migratie en Ontwikkeling » om rekening te houden met de migrantengemeenschappen als actoren van die ontwikkeling. Als men de ontwikkeling vanuit dat thema benadert, kan men de ontwikkeling van het « Zuiden » niet loskoppelen van die van het « Noorden ». Als de doelstelling van de programma's « Migratie en Ontwikkeling » de ontwikkeling is, moeten zowel het migratiebeleid, het integratiebeleid als de strijd tegen de discriminatie deel uitmaken van de middelen om dat te bereiken.

11.2. Een structuur « Migratie en Ontwikkeling » op te richten die dankzij het integreren van die drie aspecten ­ migratie, integratie, ontwikkeling ­ coherent, pertinent en doeltreffender kan werken.

11.3. Erop toe te zien dat die coördinatiestructuur beantwoordt aan de vragen om informatie en dienstverlening, zowel vanwege de migrantenverenigingen als vanwege de ontwikkelings-NGO's, de gemeenten, sommige ministeries, ... om zo een antwoord te bieden op problemen die de verschillende actoren aanhalen en ondervinden.

11.4. Bij te dragen aan de uitbouw van de actiebekwaamheid van de migrant door hem te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de problemen die hij ondervindt, zowel als deelnemer aan de ontwikkeling als in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de vereniging, op het vlak van internationale samenwerking en solidariteit (zoeken naar financieringsmiddelen en partnerschappen, structuur en projectengineering, ...).

11.5. Dat deze structuur ook beantwoordt aan de doelstelling om de traditionele aanpak van ontwikkelingskwesties te verrijken. Door de verzamelde gegevens vormt zij een « ondergrond » die rijk is aan informatie over migrantenverenigingen en de zaken waar zij mee bezig zijn, evenals over alle andere actoren die betrokken zijn bij ontwikkeling. De systematisering en analyse van die gegevens zou het mogelijk maken voor de coördinatiestructuur Migratie en Ontwikkeling om beter zijn signaalfunctie voor de politieke wereld te kunnen uitoefenen en als informatiekanaal voor de pers en de publieke opinie te fungeren (uit de analyse van die opgeslagen gegevens kunnen reflecties en actievoorstellen voortvloeien).

11.6. Die structuur Migratie en Ontwikkeling heeft als opdracht :

11.6.1. De samenwerking tussen overheden, ngo's, en zelforganisaties verbeteren. Daartoe moet de structuur « migratie en ontwikkeling » uitgebouwd worden als een echt kenniscentrum dat aan de ene kant de samenwerking tussen de actoren versterkt en aan de andere kant expertise ter beschikking stelt van de zelforganisaties.

11.6.2. Te bepalen wat er op het spel staat, wat de prioriteiten en actiestrategieën zijn, het programma Migratie en Ontwikkeling gezamenlijk uit te bouwen, toe te zien op de toepassing en uitvoering.

11.6.3. Als lobbyist te fungeren met betrekking tot beslissingen over thema's die zij behandelt bij de politieke wereld, de pers en/of de publieke opinie.

11.6.4. Het partnerschap en het netwerk versterken tussen ontwikkelings-NGO's, migrantenverenigingen en actoren van bij de overheid of uit de particuliere sector van internationale ontwikkeling en solidariteit.

11.6.5. Het beeld van de migrant te waarderen door hun kennis, kunde, expertise en cultuur daadwerkelijk te erkennen en er rekening mee te houden, alsook door hen zichtbaar te maken.

11.6.6. De noodzakelijke instrumenten te ontwikkelen om in het verenigingsleven en bij de publieke opinie in het algemeen de verwachtingen en voorstellen van migrantenverenigingen inzake internationale samenwerking en solidariteit bekend te maken.

11.6.7. Werkelijk een rol te spelen op het vlak van ontwikkelingsvorming.

11.6.8. In het kader van migratie en ontwikkeling is het belangrijk om het begrip « ontwikkeling » in al zijn dimensies duidelijk te definiëren.

Dit is bijvoorbeeld cruciaal met betrekking tot financiële transfers. Sommige financiële transfers hebben een positief effect op de handelsbalans van het land van herkomst, maar een negatief effect op de sociale balans. Dit kan vanzelfsprekend niet de bedoeling zijn voor dit ondersteunend beleid.

12. De Senaat beveelt aan een programma op te zetten dat de ontwikkelingsprojecten die op gang zijn gebracht door de migrantenverenigingen, informeert en begeleidt. Die dienst moet het aspect steun van het Noorden aan het Zuiden benadrukken in het kader van de opbouw en realisatie van projecten. De dienst heeft enkel nut en kan alleen kwalitatief werk leveren als hij werkt in een duurzaam partnerschap met een structuur in het land van herkomst.

Het OCIV « migratie en ontwikkeling » en het Cire « Migr'Actions » hebben bijvoorbeeld reeds een begeleidingsdienst voor migranten uitgebouwd om hen te helpen ontwikkelingsprojecten in hun land van herkomst uit te bouwen. Die ervaring moet worden verruimd en uitgediept. De Senaat pleit dus voor een geïntegreerde informatie- en begeleidingsdienst met als doelstelling :

12.1. De migrantenverenigingen aan te sporen om hun projecten te laten opnemen in het plaatselijke ontwikkelingsbeleid (van gedecentraliseerde overheden en het maatschappelijk middenveld). Dat zal de invloed en de duurzaamheid versterken van de inspanningen geleverd in het kader van miniprojecten, die per definitie slechts over beperkte middelen beschikken. De invloed van een dergelijk kleinschalig project is niet te verwaarlozen als het wordt opgenomen in dat ontwikkelingsbeleid.

12.2. Rechtstreekse steun te verlenen aan kleinschalige projecten. Het is van het grootste belang dat er daadwerkelijke steun ter plaatse verleend wordt. Een concrete benadering is onontbeerlijk. In het Zuiden betekent zulks dat de ondersteunende organisaties geen al te groot werkgebied mogen hebben en ook veel belang moeten hechten aan de praktische problemen die basisverenigingen tegenkomen bij de uitvoering van hun project (opleiding « op maat », rechtstreekse technische raadgeving, ...). In het Noorden is het aanbod aan theoretische opleidingen ruim genoeg. Wat ontbreekt, zijn praktijkgerichte opleidingen die onmiddellijk voldoen aan de noden van de vereniging bij de uitwerking en de uitvoering van hun concreet project.

12.3. De ervaring van de migrantenverenigingen te versterken. Dank zij het uitvoeren van projecten kunnen de verenigingen ervaring opdoen in de uitvoering, de rapportering en de follow-up.

12.4. Bijzondere aandacht te hebben voor het genderaspect doorheen de verschillende projecten in de landen van herkomst. Ook extra-inspanningen te leveren om allochtone vrouwenverenigingen in die zin te versterken en in te schakelen.

12.5. Toe te zien op de informatie over en de zichtbaarheid van de projecten die van migranten uitgaan. De migrantenverenigingen dragen bij tot de opleiding inzake ontwikkeling wanneer de inspanningen en de resultaten van ontwikkelingsinitiatieven aangetoond en erkend worden. Dat stelt hen bovendien in staat zich te profileren, netwerken te ontwikkelen en beter deel uit te maken van de Belgische samenleving.

12.6. Bij te dragen tot een beter gebruik van de geldtransfers door migranten. Migranten moeten zo informatie en de beste praktijken verwerven over een productief gebruik (bijvoorbeeld door het opstarten van winstgevende activiteiten) en de gevolgen van hun geldtransfers voor de ontwikkeling.

13. Teneinde de betrokkenheid van migranten in internationale samenwerkingsprojecten te erkennen, rekening te houden met de landen van herkomst van de migranten op ons grondgebied en met hun potentiële bijdrage tot de Belgische directe bilaterale samenwerking, beveelt de Senaat aan een achtste criterium toe te voegen aan § 1 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, dat criteria voor ontwikkelingsrelevantie bepaalt, luidende :

« 8º land van herkomst van in België geïmmigreerde bevolking, waarvan de bevolking een belangrijke medespeler in de samenwerking kan zijn. »

V. STEMMINGEN

De aanbevelingen zijn aangenomen bij eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitster,
Jean CORNIL. Anne-Marie LIZIN.

(1) De tekst van de hoorzittingen zal als bijlage worden gepubliceerd.

(2) « Over een communautair immigratiebeleid », Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement, Brussel, Commissie van de Europese Gemeenschappen, COM (2000) 757 definitief, 22 november 2000, blz. 9.