2-241

2-241

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 14 NOVEMBRE 2002 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Johan Malcorps au ministre des Affaires sociales et des Pensions sur «l'aide aux patients qui souffrent du syndrome de fatigue chronique (SFC)» (nº 2-893)

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Het aantal CVS-patiënten in België wordt geschat op 30.000. De jongste jaren maakte de minister met een reeks positieve maatregelen werk van een vernieuwend beleid voor CVS-patiënten. Zo kunnen CVS-patiënten terecht bij een CVS-referentiecentrum, kunnen ze genieten van de voordelen van de maximumfactuur en kunnen ze gebruik maken van de maatregel die erop gericht is patiënten met een ziekte-uitkering meer kansen te geven op `toegelaten arbeid'.

CVS-patiënten en hun verenigingen wijzen echter op een reeks van praktische problemen waardoor veel mensen met CVS niet enkel in een sociaal, maar ook in een financieel en economisch vacuüm dreigen te vallen.

Sinds 1 april van dit jaar wordt CVS als ziekte erkend door het RIZIV: bepaalde onderzoekingen en behandelingen voor CVS kunnen voortaan terugbetaald worden. De erkenning liep gelijk met de opening van het eerste universitair referentiecentrum voor patiënten lijdend aan het CVS te Pellenberg. Ook in Antwerpen en Gent werden centra opgestart en binnenkort komen er ook aan de UCL en aan de VUB. Het centrum van het Academisch Ziekenhuis van de VUB zou uitsluitend kinderen en adolescenten met CVS beneden de 18 jaar behandelen. Met deze centra sluit het Verzekeringscomité, dat is ingesteld bij de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, een revalidatieovereenkomst waarbij vormen van biopsychosociale screening en een specifieke interdisciplinaire revalidatie voor de daar behandelde CVS-patiënten ten laste worden genomen.

Om tot een centrum te worden toegelaten moeten patiënten aan een reeks criteria voldoen: minstens zes maand zonder aantoonbare reden vermoeid zijn en lijden aan minstens vier van de volgende symptomen: keelpijn, gezwollen klieren, hoofdpijn, geheugen- en concentratiestoornissen, gewrichtsklachten, spierpijn. Bovendien moeten de patiënten door hun huisarts naar zo'n referentiecentrum worden doorverwezen via een standaardverwijsformulier.

Het blijft een probleem dat er bij vele huisartsen nog altijd veel onbegrip voor CVS bestaat. Sommigen weigeren gewoon de diagnose CVS te stellen, omdat zij er niet in geloven, terwijl de WGO criteria heeft opgesteld voor de diagnose van CVS en CVS nu ook in ons land officieel als ziekte erkend is.

In een centrum kan een definitieve diagnose worden gesteld, eerst door een geneesheer-specialist interne geneeskunde en vervolgens door een heel multidisciplinair team. Dit team doet dan ook voorstellen voor behandeling en revalidatie. Voor de groeiende groep van mensen waarbij reeds jaren terug de CVS-diagnose gesteld werd, wordt op deze wijze echter te weinig soelaas geboden.

Zo'n 300 tot 400 patiënten zijn inmiddels doorverwezen naar het centrum in Pellenberg. Voor 50 patiënten werd reeds een revalidatieprogramma uitgewerkt. De overigen staan op een wachtlijst. Voor een afspraak moet men nu al een vijftal maanden wachten. Verwacht wordt dat de wachtlijsten snel langer zullen worden, zelfs na de opening van de nieuwe centra. Zelfs indien elk centrum jaarlijks een honderdtal patiënten kan behandelen, zitten we nog met een groot tekort. Men kan immers onmogelijk de duizenden patiënten ineens in behandeling nemen.

Deze situatie roept een bijkomend probleem op. Immers, alléén patiënten die in een centrum worden behandeld, kunnen voor dit soort onderzoekingen en behandelingen rekenen op een terugbetaling en vergoeding door het ziekenfonds. Blijven veel patiënten op die manier niet in de kou staan?

Bovendien blijven er grote vragen bij de behandelingswijze die in de referentiecentra wordt toegepast. Men zweert er bij cognitieve gedragstherapie en kinesitherapie.

We kunnen niet om de vaststelling heen dat er in de wetenschappelijke wereld en evenzeer in het milieu van de CVS-patiënten en hun verenigingen verdeeldheid bestaat tussen twee scholen: de psychosociale school van Leuven, met als meest uitgesproken vertegenwoordiger professor Van Houdenhove, en de fysisch-biologische school van Brussel met professor Kenny De Meirleir. Vele CVS-patiënten zijn ervan overtuigd dat een `grotendeels psychologische aanpak' niet volstaat om de ziekte onder controle te krijgen.

In de commissie Milieu/Gezondheid van het Vlaams Parlement getuigde professor De Meirleir over de wisselwerking van infecties, stress en de blootstelling aan schadelijke stoffen uit het leefmilieu, als oorzaak van de aanhoudende uitputting die typisch is voor CVS. Vooral in het geval van blootstelling aan het houtverduurzamingsmiddel PCP was de band onmiskenbaar.

Voor zover nu bekend, zou in geen enkel van de vijf referentiecentra de fysisch-biologische aanpak een reële kans krijgen, ondanks de zogenaamde multidisciplinaire werkwijze die gevolgd wordt. Dat versterkt bij vele CVS-patiënten en hun verenigingen het idee dat hun probleem niet ernstig wordt genomen, omdat hun ziekte als voornamelijk psychisch of zelfs als `ingebeeld' wordt afgedaan.

Bovendien ontstaat de indruk dat enkel patiënten met een lichte variant van CVS, de nieuwe patiënten dus die nog voor echte revalidatie in aanmerking komen, toegelaten worden. De echt zware gevallen, of de langdurige patiënten die met een combinatie van oefeningen en gedragstherapie niet kunnen worden geholpen, zouden aan hun lot worden overgelaten. Voor een groep langdurig zieken die bedlegerig zijn, rijst een probleem om zich op eigen krachten naar die referentiecentra te begeven.

Deze discussie is geen marginaal gegeven dat beperkt zou blijven tot enkele patiënten of belangengroepen van patiënten in Vlaanderen. Ze wordt wereldwijd gevoerd. Ook in Nederland bijvoorbeeld hebben de twee grootste organisaties die de belangen van CVS-patiënten verdedigen, verzet aangetekend tegen het besluit van het College voor Zorgverzekeringen om enkel cognitieve gedragstherapie voor CVS-patiënten bij de minister te adviseren. Dit kwam onlangs nog uitvoerig aan bod op een groot colloquium in Utrecht.

We kunnen ons in elk geval afvragen of het verstandig is dat de overheid de kaart trekt van één enkele wetenschappelijke school. Enig pluralisme inzake behandelingsmethoden zou hier moeten gelden, aangezien dé wetenschappelijke discussie rond dé oorzaak of oorzaken van CVS nog lang niet beslecht lijkt.

Soortgelijke problemen rijzen in verband met de maximumfactuur. Er is immers discussie over een aantal geneesmiddelen die ontwikkeld zijn of worden voor CVS. De ziekteverzekering betaalt deze experimentele middelen niet terug, zodat de kosten voor deze middelen geheel buiten de regeling van de maximumfactuur vallen. Hetzelfde probleem geldt voor de erkenning van onderzoeken en behandelwijzen. De nieuwe tegemoetkomingen voor CVS-patiënten staan rechtstreeks in verband met de therapie van de referentiecentra, namelijk de verzorging in de referentiecentra zelf of de voortgezette oefentherapie, tot 60 kinesitherapeutische zittingen per jaar met hoogste terugbetaling, waarvoor het centrum een attest moet geven.

Het grootste probleem blijft natuurlijk bij de controleartsen die moeten oordelen over de arbeidsongeschiktheid van CVS-patiënten. Gelet op het onbegrip dat bij een deel van de medische wereld nog leeft rond CVS, kan worden gevreesd dat de beslissingen dikwijls arbitrair zullen worden genomen. CVS-patiënten moeten hun gelijk soms afdwingen voor de arbeidsrechtbank. Van de beloofde CVS-opleiding voor controleartsen is er blijkbaar nog geen sprake.

In Nederland is via het zogenaamde `Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten' sinds juli 2000 een nieuwe algemene regel van bestuur van kracht waarbij het feit dat geen oorzaak van gezondheidsklachten gevonden wordt, geen reden kan zijn om iemands aanvraag voor een WAO-uitkering af te wijzen. In zo'n geval moet de keuringsarts juist extra zorgvuldig onderzoek doen om de klachten te objectiveren en de beperkingen en stoornissen vast te stellen.

Dat CVS-patiënten met een ziekte-uitkering toch nog toegelaten arbeid kunnen verrichten, is een goede zaak. Voor vele CVS-patiënten is het immers van groot belang dat ze partieel actief kunnen blijven. Maar ook hier is het begrip van de adviserende geneesheer doorslaggevend.

Hoe ver staat het nu met de werking van de referentiecentra? Wanneer zullen de nu geplande centra echt actief zijn? Volstaat het budget van 1,5 miljoen euro dat u heeft vrijgemaakt? Hoeveel CVS-patiënten worden er behandeld? Hoeveel patiënten zijn al ingeschreven op eventuele wachtlijsten? Welke planning wordt vooropgesteld om voor alle CVS-patiënten in een aangepaste opvang en behandeling te voorzien?

Op hoeveel schatten uw diensten het aantal CVS-patiënten in België, in Vlaanderen, in Brussel en in Wallonië? Hoeveel CVS-patiënten krijgen gedurende een langere periode een uitkering van de ziekteverzekering op basis van arbeidsongeschiktheid en hoe hoog zijn die uitkeringen gemiddeld? Bent u voorstander van een verdere objectivering van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid naar Nederlands model?

Welke stappen worden er gezet door de diensten van het RIZIV om geneesmiddelen, onderzoeken en behandelwijzen specifiek voor CVS nader te screenen en te oordelen over hun werkzaamheid en veiligheid en de opportuniteit van terugbetaling? In welke mate wordt daarbij rekening gehouden met bestaande wetenschappelijke onzekerheden of zelfs meningsverschillen?

Heeft de minister er enig idee van hoeveel mensen met CVS deeltijds terug aan het werk kunnen met behoud van een deel van hun ziekte-uitkering en dat met voorafgaande toestemming van hun adviserend arts?

In Nederland berekende het Economisch en Sociaal Instituut van de VU Amsterdam dat de ziekte CVS de Nederlandse samenleving jaarlijks tussen de 560 en 1,34 miljoen gulden kost, voornamelijk door het wegvallen uit de productie. Werden soortgelijke berekeningen reeds gemaakt voor de Belgische economie? Zo nee, is daar geen nood aan? Is er enig zicht op de kosten voor de sociale zekerheid?

Op welke wijze wordt het overleg met alle CVS-patiëntenverenigingen verder georganiseerd?

De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - Op de uitgebreide vraag van de heer Malcorps heb ik een uitgebreid antwoord.

Sta me toe bij zijn inleidende tekst enkele opmerkingen te maken. De schatting van 30.000 CVS patiënten is nieuw voor mij. Tot nu toe werd het getal van 15.000 tot 20.000 gehanteerd. Mogelijk is het cijfer gebaseerd op een recente schatting in Nederland. De schattingen over de prevalentie van CVS lopen in de meeste landen uiteen. De vraag rijst of het kennen van een exact aantal erg relevant is. Het is duidelijk dat een belangrijke groep mensen door dit syndroom wordt getroffen.

Wat de opmerking over de huisartsen betreft, hoor ik ook heel wat andere echo's. Veel huisartsen zijn verheugd dat ze hun patiënt waarbij ze CVS vermoeden, voor een diagnostische afstelling en het voorstellen van een therapieplan verder kunnen verwijzen. Het hanteren van een standaardverwijsformulier, waarbij de huisarts ook kan oordelen over het al dan niet aanwezig zijn van de anamnestische criteria van CVS, leidt tot een veel adequater verwijspatroon, in die zin dat patiënten die niet aan de criteria van CVS voldoen of die omwille van een onderliggende somatische of psychiatrische aandoening beantwoorden aan een exclusiecriterium, al door de huisarts hierop gewezen kunnen worden. In de opvang van patiënten met chronische vermoeidheidsklachten moet de huisarts de centrale plaats innemen, hetgeen ook expliciet is opgenomen in de RIZIV-conventie voor CVS.

Het is als minister van Sociale Zaken niet mijn taak om me uit te spreken in de wetenschappelijke discussie hoe patiënten met CVS best kunnen worden behandeld. De zogenaamde scholenstrijd die u aanhaalt, lijkt me in dit verband achterhaald en zeker voor de patiënten totaal contraproductief. Er is maar één vraag belangrijk in dit verband: voor welke behandelingen bestaan er op het ogenblik voldoende wetenschappelijke bewijzen die geleverd worden door gerandomiseerde klinische studies van hoge kwaliteit? Het is in dit verband interessant om enkele systematische reviews en internationale rapporten op een rijtje te zetten. Ik stel voor dat ik dit overzicht van internationale rapporten die zeer genuanceerd zijn over de verschillende soorten behandeling, niet voorlees, maar de tekst bezorg.

Er bestaan grote vragen over het chronisch vermoeidheidssyndroom waarbij, althans volgens wat experts mij vertellen en volgens de beschikbare wetenschappelijke informatie, er op het ogenblik geen enkele behandeling genezend is, maar er blijkbaar wel een aantal behandelingsvormen zijn die op basis van meerdere klinische studies de moeite zijn om te proberen met ten doel de revalidatie van de patiënten.

Het college van geneesheren-directeurs van het RIZIV heeft zich bij het ontwerp van de conventie van de CVS-referentiecentra laten leiden door een rapport van de Belgische Hoge Gezondheidsraad en de op dat ogenblik voorhanden zijnde wetenschappelijke publicaties. Samen met het opstarten van de referentiecentra is er ook een Akkoordraad opgericht waarin, naast vertegenwoordigers van het college, meerdere CVS-experts van verschillende disciplines aanwezig zijn, met juist de bedoeling om eventuele nieuwe wetenschappelijke inzichten op te volgen. Er zijn het afgelopen jaar een aantal nieuwe wetenschappelijke rapporten verschenen en ik verneem dat momenteel ook in de Nederlandse Hoge Gezondheidsraad een rapport wordt voorbereid. Ik heb niet de indruk dat de wetenschappelijke inzichten zoals gehanteerd door het college in tegenspraak zijn met de internationale rapporten. Mocht echter worden gemeend dat er wel degelijk wetenschappelijk hardgemaakte nieuwe inzichten zijn die een ander standpunt vanwege de Hoge Gezondheidsraad en het college zouden verantwoorden, dan zal ik niet aarzelen om, samen met de minister van Volksgezondheid, deze instanties te vragen om de inzichten te bestuderen en een advies terzake uit te brengen.

Ik wil de vraagsteller dus duidelijk corrigeren: de overheid trekt geenszins de kaart voor een of andere school, wel voor een benadering die zoveel mogelijk en in de mate van het mogelijke wetenschappelijk ondersteund is. Ik heb op zich geen problemen met het pleidooi voor een zeker pluralisme inzake behandelingsmethodes, vooropgesteld dat hierbij gerefereerd wordt aan methodes, waaromtrent een aantal klinische studies van hoge kwaliteit zijn, die bij een deel van de patiëntenpopulatie een positief resultaat gaven en geen schade berokkende. Het is mij onduidelijk over welke producten de heer Malcorps het heeft als hij spreekt over de terugbetaling van medicamenten die ontwikkeld zijn of worden voor CVS.

Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel gaat het om geneesmiddelen waarvan de doeltreffendheid door middel van gerandomiseerde klinische studies is bewezen en dan veronderstel ik dat de betrokken producent een aanvraag tot terugbetaling, Europees of in België, zou indienen. Zoals u weet, heb ik er in het kader van het vernieuwd geneesmiddelenbeleid voor gezorgd dat een volledig dossier van een nieuw geneesmiddel binnen de 180 dagen behandeld wordt. Volgens mijn informatie is er zo geen enkel dossier voor een CVS-geneesmiddel ingediend bij de Commissie voor Terugbetaling van Geneesmiddelen. Ofwel gaat het over wetenschappelijk onderzoek naar de werking van een nieuw experimenteel middel. Voor onderzoek naar en ontwikkeling van een nieuw geneesmiddel komt de ziekteverzekering inderdaad niet tussen. Dergelijk onderzoek wordt gefinancierd door de geneesmiddelenproducent. In het geval een CVS-patiënt aan wetenschappelijk onderzoek deelneemt moet hij omstandig worden ingelicht over de studie, moet hij op de hoogte zijn van de mogelijke risico's en nevenwerkingen van de behandeling en vervolgens toestemming geven. Het is ethisch onaanvaardbaar dat een patiënt zelf zwaar moet betalen voor deelname aan een experiment! De geneesmiddelenindustrie, ook in België, verwijst hierbij naar haar deontologische code.

Het is ook mogelijk dat u verwijst naar een aantal commerciële producten die voor grof geld aan patiënten met CVS worden verkocht, het internet staat er vol van trouwens, met de belofte dat het mirakelmiddel hen zal genezen en dit zonder dat de werkzaamheid en, misschien nog erger, de veiligheid ervan is aangetoond.

Inzake arbeidsongeschiktheid bij CVS is en blijft het ongetwijfeld vaak moeilijk voor een controlearts om hierover te oordelen. Medische verslagen van deskundigen, bijvoorbeeld uit een referentiecentrum, kunnen hierbij een hulpmiddel vormen. Ik moet hier wel onmiddellijk aan toevoegen dat er voor die beoordeling op zich geen onderliggende ziekte of oorzaak moet gevonden worden en dat daarvoor zeker geen `erkenning' van CVS door het RIZIV nodig is, hetgeen dikwijls tot misverstanden leidt. Met de oprichting van de CVS-referentiecentra is er dus wel vanuit de overheid en het RIZIV toenemende aandacht voor de problematiek van CVS, maar het is niet aan het RIZIV om een ziekte te `erkennen'. Dat is volgens mij nog altijd op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de medische wereld.

Op uw eerste vraag kan ik antwoorden dat het RIZIV een kandidatuur heeft ontvangen van de volgende vijf centra: UZ Gent, AZ VUB voor kinderen, UZ Leuven, UZ Antwerpen en de ziekenhuizen van de UCL. Voor de eerste vier werd inmiddels de revalidatieovereenkomst goedgekeurd door het Verzekeringscomité. Deze centra zijn ondertussen ook allemaal operationeel. Voor de UCL verneem ik dat het enige tijd heeft gekost voordat aan de administratieve vereisten die opgenomen zijn in de overeenkomst, voldaan was, maar dat ook die overeenkomst nu binnenkort ter goedkeuring aan het Verzekeringscomité voorgelegd zal worden. Vermits het merendeel van de centra hooguit enkele maanden geleden gestart is, is het nog te vroeg om op uw andere punten al precies te kunnen antwoorden. Inhoudelijk is het College van geneesheren-directeurs verantwoordelijk voor de revalidatieovereenkomsten met de referentiecentra, maar bij de ontwikkeling van het concept heb ik er wel op toegezien dat dit gepaard ging met een verplichte rigoureuze registratie van de symptomen, van de resultaten van onderzoeken en van de behandeling bij elke patiënt. Dit impliceert dat de toestand van de patiënt wordt opgevolgd op basis van meerdere gevalideerde registratieinstrumenten. Het RIZIV ziet nauwgezet toe op deze verplichting tot registratie. Na één jaar werking zal een eerste analyse van de werking en vooral van de resultaten van de centra mogelijk zijn. Daaruit zal moeten blijken of de organisatie van referentiecentra voor CVS zinvol is. Er kan dan geëvalueerd worden bij hoeveel patiënten de revalidatie een gunstig effect heeft op de symptomen, op de levenskwaliteit en hopelijk ook op de sociale en professionele reïntegratie van vaak jonge mensen. Op basis van die evaluatie kan dan beoordeeld worden of een verdere uitbreiding en dus ook een bijkomende investering van overheidsmiddelen gerechtvaardigd is.

De wachtlijsten wijzen ten dele op de reële nood aan diagnose en therapie voor patiënten waar CVS vermoed wordt. In de eerste maanden van de opstart is dat ongetwijfeld ook te wijten aan het feit dat er tot vóór de zomer nog maar één referentiecentrum aan de vereisten inzake multidisciplinaire bestaffing en organisatie voldeed en een overeenkomst met het RIZIV kon afsluiten. Nu ook de andere centra eindelijk uit de startblokken komen, zal de belasting van de centra gelijkmatiger worden. Ik verneem ook dat men de in de maanden vóór de start gevolgde patiënten met CVS even heeft laten wachten om ze dan desgevallend in de conventie te kunnen insluiten, hetgeen ook tot een vertraging zal geleid hebben voor nieuwe CVS-patiënten.

Wat uw tweede vraag betreft, kan ik u meedelen dat in het RIZIV rekening werd gehouden met het rapport van de Hoge Gezondheidsraad en met internationale wetenschappelijke publicaties waaruit blijkt dat het totale aantal CVS-patiënten in België 15.000 tot 20.000 bedraagt. Een deel van deze patiënten lijdt reeds langer aan CVS en heeft in het verleden reeds aan een revalidatie deelgenomen. De meeste centra waren immers al met CVS bezig voor de invoering van de conventie. Bij een ander deel van de patiënten zal de diagnose CVS nooit gesteld worden, maar zal men, omwille van de grote overlapping in klachtenpatroon met andere syndromen, het misschien ook anders noemen. Wat betreft het aantal patiënten met CVS dat een uitkering krijgt, heb ik aan de bevoegde diensten van het RIZIV gevraagd om in overleg met de mutualiteiten te onderzoeken of op deze vraag kan worden geantwoord. Op dit moment worden geen statistieken bijgehouden van de precieze aandoeningen van de betrokken arbeidsongeschikten. De statistieken die voorhanden zijn, beperken zich tot een opsplitsing in enkele van de belangrijkste gekende ziektegroepen. Het is evident dat ik voorstander ben van een zo objectief mogelijke beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en ik meen zelfs dat de controlerende instanties zoals het RIZIV en de mutualiteiten daaromtrent vragende partij zijn, maar de vraag rijst welk instrument bovenop de reeds gehanteerde schalen hiertoe specifiek voor CVS dan wel zou moeten gebruikt worden.

Uw derde vraag heb ik ook reeds ten dele beantwoord. Net zoals voor andere geneesmiddelen moet men ook voor eventuele geneesmiddelen voor CVS de nodige bewijzen voorleggen over hun werkzaamheid en veiligheid en kan dan pas over de opportuniteit van terugbetaling beslist worden. Ik zie geen enkele reden waarom voor CVS een uitzondering gemaakt zou moeten worden. Voor andere aandoeningen zoals hart- en vaatziekten en kanker, met een belangrijke impact op het vlak van morbiditeit en mortaliteit, staat het al lang niet meer ter discussie dat men moet beschikken over de nodige klinische studies en gezondheidseconomische analyse, zeker voor klasse 1 geneesmiddelen. Gezien het grote aantal patiënten dat lijdt aan deze chronische aandoening en vermits CVS niet als een acute levensbedreigende aandoening beschouwd kan worden, moet het voor de farmacoloog die het geneesmiddel test, toch relatief eenvoudig zijn om de werkzaamheid en veiligheid te bewijzen. Ik zie dus geen enkele reden waarom voor patiënten met CVS de doeltreffendheid en veiligheid van een eventueel nieuw geneesmiddel niet bewezen zou moeten zijn. Integendeel, ik denk dat deze patiëntengroep mogelijk beschermd moet worden tegen bepaalde malafide praktijken die de patiënt valse hoop bieden, hem bepaalde risico's doet lopen en hem de kans op een goede diagnosestelling en zo deskundig mogelijke begeleiding ontneemt. Een aparte behandeling voor eventuele CVS-geneesmiddelen zou ook niet rechtvaardig zijn ten opzichte van andere mensen met een acute of chronische ziekte waarvoor een nieuw geneesmiddel ontwikkeld is.

Wat de vierde vraag betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2, waarbij ik er nog kan aan toevoegen dat mijn hervorming van de `toegelaten arbeid' op dit moment grondig wordt bestudeerd door de diensten van het RIZIV en de ziekenfondsen en dit met het oog op een evaluatie in de loop van het voorjaar van 2003.

De vijfde vraag bevat een interessante suggestie. Het lijkt me inderdaad zinvol dat hierover in de toekomst ook in België meer onderzoek zou plaatsvinden. Hierbij kan rekening gehouden worden met de schattingen van andere landen zoals Nederland en het Verenigd Koninkrijk.

Wat de laatste vraag betreft, kan ik meedelen dat de nog bestaande verenigingen van patiënten met CVS zoals voorheen altijd welkom zijn op mijn kabinet en de bevoegde instanties bij het RIZIV. Mijn medewerkers hebben recent nog contact gehad met de CVS/ME-vereniging van mevrouw Vertommen.

Ik wens tot slot meedelen dat ik bijzonder bekommerd blijf over de weerslag die een chronische aandoening zoals het CVS heeft op de levenskwaliteit en de mogelijkheid tot deelname aan normale sociale activiteiten. De beschikbare middelen van de ziekteverzekering moeten zo doelmatig mogelijk worden besteed. Hierin staat België niet alleen. Het merendeel van de Westerse landen wordt met dit probleem geconfronteerd. Ik heb de vraag en mijn antwoord ook ter informatie aan collega Tavernier, minister van Volksgezondheid, bezorgd. Ik verwacht alleszins dat de referentiecentra en de bevoegde instanties binnen Volksgezondheid en het RIZIV de wetenschappelijke evolutie op de voet verder opvolgen en het publiek en de artsen op de hoogte houden.

De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Ik suggereerde niet dat de minister slecht bezig is. Hij heeft een echt beleid rond CVS opgestart, wat door de patiënten en de patiëntenverenigingen wordt gewaardeerd. Aangezien het om veel patiënten gaat, moeten we afwachten hoe de wachtlijsten zullen evolueren.

Ik vraag geen voorkeurbehandeling. Alle behandelingswijzen en geneesmiddelen moeten aan een volwaardige screening worden onderworpen. Ik heb echter de indruk dat bepaalde groepen die op een zeer onbaatzuchtige wijze met dit probleem bezig zijn, te weinig kansen krijgen.

-L'incident est clos.