Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-884

van Petra De Sutter (Ecolo-Groen) d.d. 16 maart 2016

aan de vice-eersteminister en minister van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post

Seksuele en reproductieve gezondheid - Ontwikkelingssamenwerking - Besparingen - Impact - Multisectoriële aanpak - Inspanningen - Resultaten - Samenwerking met de federale minister van Volksgezondheid en het departement Internationaal Vlaanderen

ontwikkelingshulp
gezondheidsbeleid
gezondheidsverzorging
seksueel overdraagbare aandoening
reproductieve gezondheidszorg
aids

Chronologie

16/3/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 14/4/2016)
6/4/2016Antwoord

Vraag nr. 6-884 d.d. 16 maart 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het federale beleidskader voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten binnen het internationale beleid wordt onder meer gevormd door de wet van 19 maart 2013 betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking. Deze wet erkent de relatie tussen duurzame ontwikkeling en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Verder schuift de nieuwe wet reproductieve gezondheid en de transversale aanpak van hiv naar voren als prioritaire sectoren in de bilaterale samenwerking. Ook in uw beleidsverklaring vermeldt u seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een prioriteit.

Sensoa, het expertisecentrum voor seksuele gezondheid, licht jaarlijks de uitgaven voor seksuele en reproductieve gezondheid door aan de hand van de cijfers die de administratie (directie-generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp (DGD)) aan de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) rapporteert. Aan de hand van deze analyse wordt nagegaan of de vermelde beleidsprioriteiten rond seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zich ook vertalen in de uitgaven van de federale ontwikkelingssamenwerking.

Uit het evaluatierapport blijkt dat de administratie (DGD) noemenswaardige inspanningen levert om de transparantie voor de officiële ontwikkelingshulp op het vlak van die thema's te verhogen. Zo worden de middelen voor reproductieve gezondheid beter in kaart gebracht. Ook positief is dat er een budgettaire inhaalbeweging op het vlak van gezondheid gebeurde in 2014 na de besparingen van 2012.

Het rapport formuleert ook enkele aanbevelingen : zo wordt het internationale streefdoel om 0,1 % van het bruto nationaal inkomen (bni) aan internationale gezondheid uit te geven niet bereikt, blijven de bilaterale uitgaven voor de sector " reproductieve gezondheid " dalen, en toont de screening van projecten en programma's op basis van de hiv-marker en de nieuwe marker rond reproductieve gezondheid en gezondheid van moeders aan dat deze thema's slechts beperkt aan bod komen buiten de gezondheidssector.

De hiv-marker laat bovendien zien dat het aantal projecten en middelen met aandacht voor hiv buiten de gezondheidssector afneemt. Kortom, van een zogenaamde multisectorale benadering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv vinden wij onvoldoende gegevens terug in de Official development assistance (ODA)-databank van de federale ontwikkelingssamenwerking, terwijl die multisectorale benadering wordt gepromoot door de nieuwe 2030 Agenda.

Vandaar mijn vragen :

1) Wat is de impact van de aangekondigde besparingen op ontwikkelingssamenwerking voor seksuele en reproductieve gezondheid in de komende jaren ?

2) Welke inspanningen wenst u te leveren voor de multisectorale aanpak van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief hiv, waarbij sector-overstijgend wordt gewerkt ?

3) Hoe worden de markers gebruikt? Hoe bepaalt de administratie of een bepaald project of programma voor driekwart, de helft of een kwart bijdraagt aan de OESO-marker rond reproductieve gezondheid of de gezondheid van moeders (de zogenaamd RNMCH (Reproductive, Maternal, Newborn and Child Health)-marker) ?

4) Kunt u meer duidelijkheid scheppen over de resultaten op het vlak van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten ?

5) Welke bijkomende inspanningen wenst u te leveren om de actoren van de Belgische ontwikkelingssamenwerking te sensibiliseren over het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, één van de prioriteiten in uw beleid ?

6) Bent u ook van plan uw beleid af te stemmen met onze minister van Volksgezondheid ?

7) En met uw Vlaamse collega's ? Het departement Internationaal Vlaanderen steunde in het verleden immers verschillende projecten rond seksuele en reproductieve gezondheid. Bovendien heeft de Vlaamse regering haar samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van de Verenigde Naties (VN) geheroriënteerd door de focus te leggen op de verbetering van de positie van vrouwen en jongeren op de arbeidsmarkt en de werkvloer. Ook daar is seksuele en reproductieve gezondheid van groot belang.

Antwoord ontvangen op 6 april 2016 :

1) Het is te vroeg om te weten of de besparingen een impact zullen hebben op de ontwikkelingssamenwerking voor seksuele en reproductieve gezondheid in de komende jaren. Wel is het de bedoeling, gezien de prioriteit gegeven aan de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten om een negatief impact te vermijden en eerder zelf vooruitgang te boeken op het vlak van seksuele en reproductieve zorgen en rechten. Maar onze partnerorganisaties zoals UNFPA en WHO hopen dat de bijdragen van België niet verminderen wat wel de implementering van hun SRHR-programma’s zou aantasten.

2) Om de doeltreffendheid en de voorspelbaarheid van de Belgische bijdrage aan de multilaterale organisaties te optimaliseren geeft België de voorkeur aan « core »-bijdragen (aan de algemene middelen) van de organisaties. Hiervoor zullen voortaan ook « Framework Arrangements » worden opgesteld om de meerjarigheid van de toezeggingen te garanderen aan de organisaties. Ook de coherentie wordt nagestreefd: voor strijd tegen hiv worden de drie organisaties gesteund, de WGO voor de normstelling, UNAIDS voor de samenwerking binnen de VN en met het maatschappelijk middenveld en het Global Fund voor de uitvoering op het terrein; het UNFPA ontvangt zowel « core »-funding als steun voor lokale projecten op het vlak van seksuele en reproductieve zorgen en rechten.

3) De richtlijnen voor de RNMCH-marker van de OESO voorzien een score van 4 tot 0 naargelang het budgetaandeel voor een bepaald project of programma volledig, voor drie kwart, een half of een kwart of minder dan een kwart. Qua objectief betekent dat dat het project / programma RMNCH als eerste objectief heeft (score 4), als nevenobjectief (scores 1-3) of niet als objectief heeft (score 0). De meeste actoren geven niet het precies budgetaandeel voor RMNCH aan de administratie door zodat het onderscheid tussen de scores 1, 2 en 3 vaak niet eenvoudig is. Voor de analyse hanteert de administratie dus eerder de klassering per RMNCH-objectief (score 4, 1-3 & 0). Voor meer informatie kan het document DCD/DAC(2013)15/ADD3/FINAL van 17 februari 2014 door de OESO geraadpleegd worden.

4) Met de core-funding en de geïntegreerde aanpak van seksuele en reproductieve zorgen in de gezondheidszorgsysteem, door de WGO gepromoot, is het niet eenvoudig om het aandeel van de Belgische bijdragen afzonderlijk te bepalen. Wel kan men stellen dat België bijgedragen heeft tot de inspanningen om het millennium ontwikkelingsdoel 5 in de partnerlanden te behalen.

Meer details over de Belgische OS op het terrein zijn te vinden in het evaluatieverslag door het ITG.

5. De administratie werkt aan de actualisatie van de nota recht op gezondheid en gezondheidszorg. Hierin zal een specifiek luik het hebben over de richtlijnen voor een coherente SRHR-aanpak in de OS.

6) & 7) De samenwerking met de minister van Volksgezondheid gebeurt al sinds jaren, onder andere door de « Coormulti »-vergaderingen maar ook door middel van informele vergaderingen tussen beide administraties telkens als het nodig is. Dit draagt ook toe tot de uitstekende betrekkingen tussen beide administraties. Ook Vlaanderen neemt deel aan de « Coormulti »-vergaderingen. Verder is er het platform BeCause Health met een specifieke werkgroep over SRHR waar alle actoren van de Belgische OS aan deelnemen, onder andere Vlaanderen. Tenslotte werd de IAO verleden jaar bevestigd als partnerorganisatie van de Belgische OS.

Meer details over de Belgische OS op het terrein zijn te vinden in het evaluatieverslat door het ITG (http://www.be-causehealth.be/media/57464/Compiled%20report%20SRHR%20study%20-%20Oct%202013%20-%20FINAL.pdf).

Maternal mortaliy rate (per 100 000 live births)

Country

1990

2015

reducing %

Rwanda

1 300

290

77,69 %

Peru

251

68

72,91 %

Ecuador

185

64

65,41 %

Bolivia

425

206

51,53 %

Uganda

687

343

50,07 %

Senegal

540

315

41,67 %

Burundi

1 220

712

41,64 %

Niger

873

553

36,66 %

Benin

576

405

29,69 %

DRC

879

693

21,16 %

Bron : MMR estimation by UN inter-agency goup.