Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-797

van François Desquesnes (cdH) d.d. 11 januari 2016

aan de minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling

Sulfoxaflor - Europese Autoriteit voor voedselveiligheid(EFSA) - Toelating van het product - Gevaar voor bijen - Gebrek aan evaluatie - Belgisch standpunt - Evaluatie- en toelatingsprocedure in België

voedselveiligheid
Europese Autoriteit voor voedselveiligheid
bijenteelt
fytosanitair product
insecticide
milieubescherming
insect

Chronologie

11/1/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 11/2/2016)
28/1/2016Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-795
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-796

Vraag nr. 6-797 d.d. 11 januari 2016 : (Vraag gesteld in het Frans)

Landbouw is een bevoegdheid die gedeeld wordt door de federale staat en de deelgebieden; de problematiek van de toelating van de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen heeft een stempel gedrukt op het regionaal beleid inzake het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

In juli 2015 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (European Food Safety Agency – EFSA) het gebruik toegelaten op gewassen in Europa van Sulfoxaflor, een nieuw gewasbeschermingsmiddel. Deze nieuwe werkzame stof is een neurotoxische insecticide waarvan de werking gelijkaardig is aan die van neonicotinoïden.

In verband met die toelatingsprocedure is volgens verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad, de Europese Unie verantwoordelijk voor de toelating van de werkzame stof, in dit geval, Sulfoxaflor. Vervolgens is het aan de lidstaten om al dan niet de commerciële producten toe te laten die die werkzame stof bevatten. In België is dat een exclusieve federale bevoegdheid. Dat is een opdracht van de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, na advies van het Erkenningscomité voor gewasbeschermingsmiddelen, waarin de deelgebieden vertegenwoordigd zijn.

In het verslag over Sulfoxaflor besluit het EFSA dat er geen zorgwekkende gevaren verbonden zijn aan het gebruik van dit product voor de gezondheid en het leefmilieu, rekening houdend met de gebruiksvoorwaarden die opgelegd zijn om de risico's te beperken, met uitzondering van het gevaar voor bijen. Er wordt altijd van uitgegaan dat het product gebruikt zal worden binnen de grenzen aangegeven in de meegeleverde bijsluiter. De EFSA heeft geen risico-evaluatie gedaan voor de bijen voor gewassen in het open veld, want de gegevens ontbreken. Het is een absurde situatie: men beschikt niet over alle elementen, maar toch wordt de werkzame stof tot de markt toegelaten.

Deze toelating vinden we verrassend, temeer daar er een moratorium bestaat voor drie neonicotinoïden (Clothianidine, Thiametoxam, en Imidacloprid) waarvan bekend is dat ze de massale verdwijning van bijen in Europa en in de wereld hebben veroorzaakt.

Wat was het Belgische standpunt met betrekking tot Sulfoxaflor in het Standing Committee?

Zult u, gelet op het EFSA-verslag wat betreft de impact op de bijen, de erkenning in België weigeren voor ieder commercieel product dat de werkzame stof Sulfoxaflor bevat?

Kunt u in het algemeen verduidelijken:

- hoe bij elke vernieuwing van de toelating van een commercieel product de risico's vooraf geëvalueerd worden;

- hoe de Gewesten, die bevoegd zijn inzake leefmilieu en natuurbescherming, bij de beslissingen betrokken worden;

- hoeveel ambtenaren als opdracht hebben toelatingsaanvragen voor werkzame stoffen te behandelen bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu;

- hoe de toelatingen a posteriori opgevolgd en geëvalueerd worden?

Antwoord ontvangen op 28 januari 2016 :

Als minister van Leefmilieu ben ik zeer begaan met de impact van de neonicotinoïden op het milieu, en meer bepaald op de bestuivers. Ik zal erop toezien dat deze materie goed opgevolgd wordt door mijn collega’s Maggie De Block, minister van Volksgezondheid, en Willy Borsus, minister van Landbouw, evenals de wijze waarop deze stoffen behandeld worden door hun diensten.

Ik wil eerst benadrukken dat de goedkeuring van werkzame stoffen (zoals sulfoxaflor) een bevoegdheid is van de Europese Commissie en niet van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). De EFSA heeft het risico van sulfoxaflor geëvalueerd en heeft inderdaad vastgesteld dat er gegevens ontbreken om de risico-evaluatie voor bijen af te ronden, wat de representatieve toepassingen in open lucht betreft.

De Commissie heeft bij haar goedkeuring wel degelijk rekening gehouden met deze lacune : de Lidstaten worden verzocht bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijke risico’s van producten die deze stof bevatten, in het bijzonder voor bijen, en de kennisgever is verplicht bevestigende gegevens te verstrekken met betrekking tot de gevolgen voor bijen. De Commissie heeft beslist een goedkeuring voor te stellen omdat bepaalde door de EFSA geëvalueerde toepassingen aanvaardbaar zijn gebleken op alle niveaus, met inbegrip van de gevolgen voor bijen. Het gaat in het bijzonder om teelten onder glas.

Het geachte lid maakt een vergelijking met de drie neonicotinoïden (imidacloprid, clothianidin, thiamethoxam), waarvoor een moratorium van kracht zou zijn. In werkelijkheid is er helemaal geen moratorium van kracht voor deze drie neonicotinoïden. In 2013 werd een gebruiksbeperking opgelegd. De goedkeuring van de drie stoffen blijft evenwel gelden en gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten, blijven toegelaten en worden dus gebruikt. Vergeleken met de drie neonicotinoïden waarvoor de beperking geldt, is sulfoxaflor beduidend minder toxisch voor bijen en de risico-evaluatie van sulfoxaflor voor bijen is veel gunstiger. Het zou bijgevolg incoherent zijn om sulfoxaflor niet goed te keuren, terwijl de goedkeuringen van de drie neonicotinoïden blijven gelden.

Rekening houdende met deze elementen heeft de Belgische vertegenwoordiger bij het Permanent Comité geoordeeld dat het voorstel van de Commissie evenwichtig was, en heeft hij dit voorstel gesteund.

Alle toelatingsaanvragen voor een gewasbeschermingsmiddel in België worden grondig geëvalueerd door deskundigen in de verschillende expertisedomeinen. Die evaluaties worden voorgelegd aan het Erkenningscomité voor bestrijdingsmiddelen, dat een advies moet formuleren betreffende de toelating en de gebruiksvoorwaarden. Ingeval een toelating wordt gevraagd voor een product op basis van sulfoxaflor, zal bijzondere aandacht besteed worden aan de mogelijke gevolgen voor bijen, zoals door de Europese Commissie is vereist in haar goedkeuring van deze stof. Als blijkt dat de risico-evaluatie voor bijen niet kan worden afgerond, in het bijzonder voor teelten in open lucht, of wanneer die risico-evaluatie ongunstig is, dan mag men erop rekenen dat het Erkenningscomité een negatief advies geeft voor de betrokken toepassingen. Het Erkenningscomité heeft tot op heden nog geen advies uitgebracht over een gewasbeschermingsmiddel dat sulfoxaflor bevat.

Het geachte lid stelt een vraag over het risico-evaluatieproces dat aan elke toelating van de verlenging van het handelsproduct voorafgaat. De vraag is niet juist opgevat : er bestaat geen « toelating van de verlenging van het product ». De evaluatieprocedure die aan een toelating of een verlenging van toelating voorafgaat, is de volgende :

– de aanvraag wordt geëvalueerd door deskundigen in de volgende domeinen : fysisch-chemische eigenschappen, analysemethoden, toxicologie, residuen in voedingsmiddelen, verspreiding en gedrag in het milieu, ecotoxicologie, biologische doeltreffendheid ; de risico-evaluatie gebeurt overeenkomstig de door de Europese wetgeving bepaalde methodologie (namelijk de « uniforme beginselen » van verordening (EG) nr. 546/2011) en de door het Permanent Comité goedgekeurde richtsnoeren ;

– de verslagen van de deskundigen worden aan het Erkenningscomité voorgelegd, dat een advies uitbrengt ; een positief advies bepaalt welke toepassingen toegelaten zijn, evenals de risicobeperkende maatregelen. Natuurlijk houdt het Comité ook rekening met de bepalingen die zijn opgenomen in de goedkeuring van de werkzame stof in het gewasbeschermingsmiddel ;

de toelating wordt opgesteld overeenkomstig het advies van het Comité.

De procedure is anders in geval van een toelatingsaanvraag door middel van wederzijdse erkenning van een toelating die in een andere Lidstaat van de Europese Unie is toegekend. Het betreft dan een procedure die is bepaald door de verordening (EG) nr. 1107/2009. In dat geval wordt het aanvraagdossier geëvalueerd door een rapporterende Lidstaat. De andere Lidstaten (van dezelfde zone voor een teelt in open lucht ; van de Europese Unie voor een teelt onder bescherming) zijn verplicht het product ook toe te laten, behalve als blijkt dat de lokale omstandigheden dusdanig zijn dat een aanvaardbaar gebruik niet gewaarborgd is. Er wordt dus altijd een evaluatie op Belgisch niveau uitgevoerd.

Het Erkenningscomité telt twaalf leden. Elk Gewest heeft één vertegenwoordiger.

Vierendertig ambtenaren van de federale overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu zijn betrokken bij de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen of de goedkeuring van werkzame stoffen. Acht van de vierendertig ambtenaren zijn in het bijzonder belast met het evalueren van werkzame stoffen, maar afhankelijk van de prioriteiten kan dit aantal wisselen.

De opvolging achteraf van de toelatingen gebeurt op verschillende niveaus :

– de operatoren op de markt zijn verplicht om verkoopstatistieken van gewasbeschermingsmiddelen te overhandigen ;

– het FAVV is verantwoordelijk voor de controle op de gewasbeschermingsmiddelen. Die controles omvatten het bemonsteren van producten met het oog op kwaliteitsanalyses, controles op verkooppunten, controles bij gebruikers, enz. ;

– elk jaar stelt het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) een monitoringprogramma op met betrekking tot de aanwezigheid van residuen in voedingsmiddelen ;

– de Gewesten zijn bevoegd voor het monitoren van residuen in milieucompartimenten, zoals bijvoorbeeld grondwater en oppervlaktewater ; die gegevens worden geanalyseerd binnen een werkgroep bestaande uit de Gewesten en de federale overheid, en indien nodig (bij overschrijding van de normen) worden maatregelen genomen met betrekking tot de toelating van de producten.