Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-709

van Ann Brusseel (Open Vld) d.d. 28 augustus 2015

aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, belast met Administratieve Vereenvoudiging, toegevoegd aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken

Studenten uit landen die geen lid zijn van de EU - Toelatingsvoorwaarden - Uitspraak van het Europees Hof van Justitie

buitenlandse student
arrest van het Hof (EU)
toelating van vreemdelingen

Chronologie

28/8/2015Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 1/10/2015)
15/12/2016Rappel
26/6/2017Rappel
6/12/2017Rappel
23/5/2019Einde zittingsperiode

Vraag nr. 6-709 d.d. 28 augustus 2015 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Een van de doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van onderwijs is om van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleidingen van topkwaliteit te maken. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de gemeenschap willen komen, is een essentieel onderdeel van deze strategie. Ook Vlaanderen heeft die ambitie, maar daarvoor moeten bepaalde administratieve hindernissen worden weggewerkt. Eén van de knelpunten zijn de toelatingsvoorwaarden voor studenten van derde landen.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie deed op 10 september 2014 een uitspraak in de zaak van een student van een derde land tegen de Bondsrepubliek Duitsland.

Een Tunesische student wilde wiskunde studeren aan de Technische Universität Dortmund, waar hij ook werd toegelaten, maar de Duitse autoriteiten weigerden hem een studentenvisum. Het laatste besluit tot weigering om de student een visum te verlenen, van 23 september 2011, was gebaseerd op het feit dat er twijfel bestond over zijn motivatie om de studie te volgen omdat hij voordien onvoldoendes had gehaald, zijn kennis van het Duits zwak was en er geen verband bestond tussen de opleiding die hij wenste te volgen en het beroep dat hij van plan was te gaan uitoefenen. Hierop tekende de student beroep aan bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Het hof oordeelde in zijn uitspraak in de zaak-Ben Alaya (C-491/13) als volgt over de interpretatie van artikel 12 van richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleidingen of vrijwilligerswerk. "Artikel 12 moet in die zin worden uitgelegd dat de betrokken lidstaat gehouden is een derdelander die voor studiedoeleinden meer dan drie maanden op het grondgebied van die lidstaat wenst te verblijven, op zijn grondgebied toe te laten. Dit op voorwaarde dat deze derdelander voldoet aan de in de artikelen 6 en 7 van richtlijn 2004/114/EG geregelde toelatingsvoorwaarden en deze lidstaat zich jegens hem niet beroept op één van de in die richtlijn genoemde redenen, die de weigering van een verblijfstitel rechtvaardigen." Lidstaten kunnen de toelating weigeren als een derdelander een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid.

Als Europese lidstaat dienen wij ons vanzelfsprekend te houden aan de Europese regelgeving.

De Gemeenschappen regelen de toegang tot het onderwijs. De toegang tot het (Belgisch) grondgebied, namelijk het toekennen van verblijfsrecht, is en blijft federaal. De verdere uitbouw van onze onderwijsinstellingen tot een internationale referentie voor onderwijs en beroepsopleidingen kan enkel door het uitwerken van vlotte toelatingsvoorwaarden voor studenten van derde landen. Het betreft dan ook bij uitstek een transversale Gemeenschapsaangelegenheid.

1) Heeft u reeds met de regio's overleg gehad om de toegang van studenten van derde landen voor het volgen van opleidingen, onderwijs alsook het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek te vereenvoudigen en te versnellen? Zo ja, kan u dit toelichten wat de inhoud en de timing betreft? Zo neen, gaat u hieromtrent overleg organiseren en kan u toelichten? .

2) Hoe zal in de procedurele aanpak van aanvragen van studenten van derde landen rekening worden gehouden met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie? Kan u dit zeer concreet met betrekking tot de procedure en de inhoud toelichten en kan u aangeven in hoeverre u hierbij rekening zal houden met eventuele opmerkingen vanwege de Gemeenschappen?