Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-259

van Ann Brusseel (Open Vld) d.d. 4 december 2014

aan de minister van Justitie

Partnergeweld - Intrafamilaal geweld - Dadertherapie - Recidive

huiselijk geweld
geneeswijze
vervangende straf

Chronologie

4/12/2014Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 8/1/2015)
19/6/2015Rappel
24/9/2015Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-260
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-261

Vraag nr. 6-259 d.d. 4 december 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Deze vraag betreft Gelijke Kansen en is dus conform artikel 79 van het Reglement een bevoegdheid van de Senaat. Het betreft tevens een transversale aangelegenheid -gemeenschappen.

Inzake partnergeweld is er de laatste jaren meer aandacht besteed aan de daders en aan begeleiding en bijstand die nodig is om recidive te voorkomen.

Men zou daders altijd hulpverlening moeten aanbieden; ze zouden na een tweede incident gedwongen moeten worden om op dat aanbod in te gaan. Begeleiding is immers efficiënter dan geldboetes, die het hele gezin straffen, of dan gevangenisstraffen. Ook al moeten die laatste blijven bestaan als justitiële stok achter de deur.

Een structurele uitbouw van verplichte dadertherapie en een systematische follow-up van plegers van partnergeweld is nodig. Dat kan helpen vermijden dat het tot een fatale ontknoping komt.

1) Kan de minister aangeven welke initiatieven hij gaat nemen om dadertherapie bij partnergeweld en intrafamiliaal geweld uit te bouwen?

2) Is hij het met mij eens dat aan de daders steeds hulpverlening moet worden voorgesteld en dat dit aanbod niet kan worden geweigerd indien er sprake is van recidive? Zo ja, kan hij aangeven hoe die hulpverlening samen met de andere betrokken instanties gaat uitwerken. Kan hij enige toelichting geven over het tijdspad, de instanties waarmee hij wil samenwerken en de inhoud? Zo neen, waarom niet? Welke denksporen acht hij dan wel aangewezen?

3) Heeft hij cijfermateriaal over recidive inzake partnergeweld en intrafamiliaal geweld? Kan hij deze gegevens meedelen?

Antwoord ontvangen op 24 september 2015 :

1) Er wordt verwezen naar het nieuw meerjarig Nationaal actieplan (NAP) ter bestrijding van gendergerelateerd geweld 2015-2019, dat in opmaak is bij het Staatssecretariaat voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking, en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden. Hierin wordt er voorzien dat de bestaande preventieve interventie- en behandelprogramma's voor de daders van partnergeweld worden versterkt en dat nieuwe programma's worden gecreëerd naar een passende aanpak, zowel op vrijwillige basis als onder gerechtelijke dwang. Ook de behandelprogramma’s gericht op het voorkomen dat plegers, in het bijzonder plegers van zedenmisdrijven, opnieuw een strafbaar feit plegen, moeten verder worden ondersteund.

2) Het fenomeen van partnergeweld vereist actie van alle bevoegde overheden. In dat kader bestaan reeds doeltreffende hulpmiddelen die de mogelijkheid bieden om actie te ondernemen, zowel voor de bestrijding van dit fenomeen, als om de re-integratie van de personen die veroordeeld of vervolgd zijn voor partnergeweld te ondersteunen.

De concrete follow-up van de daders van intrafamiliaal geweld (IFG), wordt gedeeltelijk verzekerd door de justitiehuizen.

De justitieassistent wordt gemachtigd om tussenbeide te komen door een mandaat dat verleend wordt door een gerechtelijke overheid. Het mandaat kadert de interventie van de justitieassistent. De middelen waarover de justitieassistent beschikt om op te treden, zijn de voorwaarden die die overheid oplegt wanneer zij een straf, een maatregel of een strafuitvoeringsmodaliteit uitspreekt en die bevorderend zijn voor het leerproces van de dader.

Met die instrumenten moet volgens de «hulp en controle»-methode worden gewerkt: daadwerkelijk helpen bij het naleven van de voorwaarden en tegelijk de naleving van die voorwaarden daadwerkelijk controleren. Als voorwaarde kan therapeutische follow-up worden opgelegd / voorgesteld als de rechter / het openbaar ministerie zulks nuttig acht. In dat geval wordt de samenwerking met de andere diensten of met een therapeut opgestart. In dat kader gaan de justitiehuizen na of de justitiabele wel regelmatig bij zijn therapeut gaat. Zij beschikken echter niet over informatie over de resultaten van de gevolgde therapieën.

In het kader van de IFG-dossiers kunnen ook opleidingen worden opgelegd / voorgesteld. De opleiding is een programma met een psycho-socio-educatieve aanpak dat vertrekt vanuit een schadelijk gedrag en dat de responsabilisering van de justitiabele, de identificatie van risicosituaties, de uitwerking van alternatieven voor het gedrag en de verwerving van sociale vaardigheden beoogt. Het kan individueel of in groep worden gevolgd. De inhoud ervan wordt aangepast op basis van de specifieke kenmerken van de deelnemer(s).

Voor meer informatie hierover, wordt het geachte lid doorverwezen naar de antwoorden van mijn collega's, de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de staatssecretaris voor Armoedebestrijding, Gelijke Kansen, Personen met een beperking en Wetenschapsbeleid, belast met Grote Steden, aan wie deze vraag eveneens werd gesteld.

3) Het College van procureurs-generaal deelt mee dat het openbaar ministerie niet beschikt over een operationaliseerbare informaticatool om relevante gegevens te extraheren die het mogelijk maken de vraag te beantwoorden. De gegevensbank van de statistische analisten van het College van procureurs-generaal beschikt immers nog niet over een instrument voor het meten van recidive in de zaken bij de correctionele parketten, de jeugdparketten en de politieparketten.