Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1341

van Peter Van Rompuy (CD&V) d.d. 14 april 2017

aan de vice-eersteminister en minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel

Vrijwilligerswerk - Werklozen - Toestemming

werkloze
onbetaald werk
vrijwilligerswerk

Chronologie

14/4/2017Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 18/5/2017)
13/6/2017Rappel
18/7/2017Antwoord

Vraag nr. 6-1341 d.d. 14 april 2017 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Motivering van het transversale karakter van de schriftelijke vraag : er zijn gevolgen voor de bevoegdheden van de gemeenschappen en/of de gewesten want

het mobiliseren van vrijwilligers is een gedeelde verantwoordelijkheid.

De juridische basis voor het vrijwilligerswerk in België is de wet betreffende de rechten van vrijwilligers van 3 juli 2005. In artikel 13 staat het volgende:

"Een uitkeringsgerechtigde werkloze kan met behoud van uitkeringen vrijwilligerswerk uitoefenen, op voorwaarde dat hij dit vooraf en schriftelijk aangeeft bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening."

Daarom volgende vragen:

- Hoeveel werklozen vroegen de laatste tien jaar toestemming voor het vervullen van vrijwilligerswerk? Graag cijfers per jaar en per provincie.

- Hoeveel werklozen kregen de afgelopen tien jaar toestemming voor het vervullen van vrijwilligerswerk? Graag cijfers per jaar en per provincie.

- Wat waren de belangrijkste redenen waarom werklozen geen toestemming kregen om als vrijwilliger te werken?

- Hoe beoordeelt de minister deze evolutie?

- Hoe staat de minister tegenover de noodzakelijke toestemming voor werklozen om als vrijwilliger aan de slag te gaan?

Antwoord ontvangen op 18 juli 2017 :

Inleidende opmerkingen

De Rijksdienst voor arbeidsvoorziening (RVA) kan aan een VZW een algemene toelating geven die gepaard kan gaan met vrijstelling van individuele aangifteplicht. In dat laatste geval vervalt de individuele aangifte en moet de werkloze geen enkele formaliteit naleven. Werklozen die ingevolge dergelijke toelating actief zijn (groep A), zijn niet opgenomen in de navermelde cijfers.

Aangezien vele VZW’s met grote bekendheid een dergelijke algemene toelating ontvingen (bijvoorbeeld het Rode Kruis, Amnesty International, ATD Vierde Wereld, Belgisch Instituut voor de verkeersveiligheid, Blindenzorg Licht en Liefde, Caritas Internationaal, Broederlijk Delen, enz.) kan aangenomen worden dat het aantal werklozen dat hiervan geniet groep B (zie hierna) ruim overtreft.

In 2016 ontving de RVA 14 524 aangiftes van uitkeringsgerechtigd werklozen die een activiteit uit als vrijwilliger « met aangifte » (groep B) wensten uit te voeren.

De RVA heeft in 2016 in 901 gevallen de uitoefening van de activiteit geweigerd, en dit hoofdzakelijk omwille van de aard van de activiteiten (die dus niet als vrijwilligerswerk in de zin van de wet konden worden beschouwd). Aangezien dit aantal vergeleken moet worden met al het vrijwilligerswerk (groep A + B), kan het percentage van weigering geschat worden op minder dan 1 %.

De aangifteregeling heeft uiteraard een preventief effect en leidt bij de VZW’s tot een zekere autoregulering.

1) aantal aanvragen voor vrijwilligerswerk per jaar en provincie


2013

2014

2015

2016

Prov. Antwerpen

2 727

2 888

2 686

2 631

Prov. Vlaams Brabant

1 313

1 474

1 306

1 148

Prov. Waals Brabant

302

387

371

354

Prov. West-Vlaanderen

2 154

2 450

2 328

1 956

Prov. Oost-Vlaanderen

2 708

2 959

2 687

2 586

Prov. Henegouwen

1 053

1 218

1 198

975

Prov. Luik

1 119

1 277

1 053

1 004

Prov. Limburg

1 906

2 018

2 349

2 172

Prov. Luxemburg

228

252

244

247

Prov. Namen

419

395

405

379

Brussels Hfdst.-Gewest

1 111

1 300

1 302

1 072

Land

15 040

16 618

15 929

14 524

(Aanvaarde aanvragen + weigering) 

De gegevens vóór 2013 zijn niet beschikbaar.

2) Aantal aanvaarde aanvragen voor vrijwilligerswerk

Provincies

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Antwerpen

3 333

2 628

2 666

2 309

2 232

2 139

2 516

2 519

2 434

2 396

Vlaams Brabant

1 059

1 043

1 044

1 184

1 113

992

1 272

1 421

1 257

1 106

Waals Brabant

322

292

222

295

270

236

291

366

343

308

West-Vlaanderen

2 197

1 918

2 160

2 024

1 891

1 976

2 086

2 392

2 245

1 895

Oost-Vlaanderen

2 895

2 627

2 715

2 576

2 388

2 297

2 581

2 827

2 583

2 480

Henegouwen

1 254

1 057

941

847

929

938

941

1 085

1 109

908

Luik

1 374

1 135

1 010

965

993

986

1 041

1 174

976

894

Limburg

2 223

1 802

1 837

1 666

1 660

1 608

1 830

1 925

2 256

2 128

Luxemburg

170

140

155

156

159

182

206

239

239

226

Namen

403

377

325

317

338

322

369

352

378

346

Brussels Hfdst.-Gewest

654

703

716

797

734

810

927

1 029

1 011

936

Land

15 884

13 722

13 791

13 136

12 707

12 486

14 060

15 329

14 831

13 623

3) Reden van weigering

Reden van weigering

2013

2014

2015

2016

Weigering gelet op de aard van de activiteit

412

651

514

417

Weigering wegens een ander motief

292

320

334

182

Weigering gelet op de vermindering van de beschikbaarheid

71

84

83

94

Weigering omdat het geen organisatie betreft, of omdat de activiteit zich in de professionele sfeer van de particulier situeert

56

64

49

50

Weigering omdat de werkloze voordelen ontvangt die niet gecumuleerd mogen worden met werkloosheidsuitkeringen

38

58

25

38

Weigering omdat de activiteit zich afspeelt in het buitenland met overdracht van verblijfplaats

52

58

49

52

Weigering bij gebrek aan voldoende inlichtingen

38

31

18

43

Weigering omdat de werkloze reeds als loontrekkende voor de organisatie werkt

12

13

22

16

Weigering omdat de aangifte niet reglementair is

9

10

4

9

Totaal

980

1 289

1 098

901

Bron : StatBz.

De gegevens vóór 2013 zijn niet beschikbaar.

4) Beoordeling van deze evolutie

Het cijfermateriaal van de drie laatste jaren toont aan dat het dalend aantal aanvragen overeenstemt met de daling in het aantal uitkeringsgerechtigd werklozen. Het aandeel van de werklozen dat een aangifte indient blijft dus stabiel.

Aangezien, zoals in de inleiding werd opgemerkt, het cijfermateriaal geen gegevens bevat betreffende werklozen die vrijgesteld zijn van aangifte (circa 450 grote VZW’s ontvingen een algemene toelating, die veelal gepaard gaat met een vrijstelling van individuele aangifte) laten de RVA-statistieken niet toe om verdere conclusies te trekken aangaande de inzet van uitkeringsgerechtigd werklozen als vrijwilliger.

Wat de evolutie van het aantal weigeringen van individuele aanvragen betreft, blijkt dat dit percentage de laatste drie jaren een geringe daling kent. Dit kan deels verklaard worden door autoregulering, en deels door een soepelere beoordeling door de RVA.

5) Het nut van de meldingsplicht bij RVA

Naar schatting zijn er in België ongeveer 94 000 VZW's. Naar motief van oprichting en maatschappelijk doel kan onder meer volgend onderscheid worden gemaakt :

– sociaal en humanitair doel ;

– onderwijsinstellingen en opleidingscentra ;

– activiteiten ingeschakeld in het economisch ruilverkeer, doch zonder primair winstoogmerk (ziekenhuizen, woonzorgcentra, kinderdagverblijven, enz.) ;

– sportclubs, hobbyclubs, enz. ;

– sociaal secretariaten, kinderbijslagfondsen, belangenorganisaties, enz. ;

– juridische constructie voor de organisatie van een commerciële activiteit (grote culturele of sportieve evenementen, festivals, enz.) ;

– juridische constructie voor de uitoefening van een beroepsactiviteit (bijvoorbeeld met het oog op de persoonlijke artistieke activiteit) ;

– enz.

In meerdere van de voormelde hypotheses kunnen de initiatiefnemers opteren voor de oprichting van een commerciële vennootschap in plaats van een VZW (sportclubs, woonzorgcentra, artistieke activiteiten, opleidingscentra, private kringwinkels, enz.).

Veel van deze VZW's stellen immers personeel tewerk in gelijkaardige omstandigheden als commerciële bedrijven en bevinden zich in een concurrentiepositie ten opzichte van elkaar en van commerciële bedrijven. Zij worden dan in de regel onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

Hoewel het commercieel oogmerk in principe afwezig zou moeten zijn, kan een VZW opgericht worden voor het verstrekken van inkomsten aan oprichters of daaraan gelieerde derden (via tewerkstelling als loontrekkende, facturatie van prestaties, enz.).

De oprichting van een vzw is een vrij initiatief dat niet onderworpen is aan enig overheidstoezicht. Het overheidstoezicht op de werking gebeurt slechts op marginale wijze.

De goede trouw van de oprichters, en de vraag of het maatschappelijk doel overeenstemt met de realiteit, wordt dus in principe niet gecontroleerd. Een toezicht door de RVA werd daarom wenselijk geacht en voorzien in de wet betreffende de rechten van de vrijwilligers.

Voorbeelden van situaties die worden geweigerd :

– deelname aan een tv-realityshow voor een commerciële zender ;

– (niet dringende) betalend secundair ziekenvervoer per ziekenwagen. Het betreft hier oneerlijke concurrentie met private commerciële bedrijven inzake ziekenvervoer ;

– het doceren als leerkracht tijdens de schooluren in een onderwijsinstelling van een materie die behoort tot het leerprogramma om een diploma te behalen.

Het risico op misbruik wordt overigens ook geïllustreerd door de recente controles uitgevoerd door politie- en inspectiediensten in opdracht van het parket-generaal.

De afschaffing van de meldingsplicht zou het risico op post factum vaststelling van onregelmatigheden (met eventuele terugvordering van uitkeringen) sterk doen toenemen. De werkloze is dus beter beschermd en geniet meer rechtszekerheid door de toepassing van de actuele procedure die in twijfelgevallen als een vorm van ruling kan worden beschouwd.

Analyse van de meldingsplicht

De organisaties die actie voeren voor het afschaffen van de meldingsplicht van vrijwilligerswerk bij de RVA, treden op als spreekbuis van de vele bona fide VZW’s die wellicht behoren tot de VZW’s met een sociaal en humanitair doel. De belangeloze inzet van deze vrijwilligers biedt een onmiskenbare meerwaarde, zowel voor de maatschappij, als voor de vrijwilligers.

De wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers heeft onder meer tot doel om het vrijwilligerswerk voor VZW’s met een sociaal en humanitair doel te faciliteren.

Bij de opstelling van de wet werd evenwel ook rekening gehouden met :

– het feit dat de rechtsvorm « VZW » in tal van andere situaties gebruikt wordt ;

– het risico van oneigenlijk gebruik, onder meer doordat de vrijwilliger als goedkope arbeidskracht gebruikt zouden worden, of doordat vrijwilligerswerk zou ingeroepen worden als dekmantel voor zwartwerk.

Om die reden kent artikel 13 van de wet aan de directeur van de RVA de bevoegdheid toe om het vrijwilligerswerk te weigeren of slechts toe te laten binnen bepaalde grenzen. Dit gebeurt indien de directeur aantoont :

1) dat deze activiteit niet de kenmerken vertoont van vrijwilligerswerk als bedoeld in deze wet ;

2) dat de activiteit, gezien de aard, de omvang en de frequentie ervan of gezien het kader waarin zij wordt uitgeoefend, niet of niet langer de kenmerken vertoont van een activiteit die in het verenigingsleven gewoonlijk door vrijwilligers wordt verricht.

Daarnaast beschikt de RVA op grond van de werkloosheidsreglementering over controlebevoegdheden om na te gaan of de uitkeringsgerechtigd werkloze geen niet-cumuleerbare inkomsten geniet en geen activiteiten verricht die niet verenigbaar zijn met de uitkering.

In de artikelsgewijze toelichting bij wetsvoorstel betreffende de rechten van vrijwilligers (stuk Kamer, nr. 51-0455/001), wordt het volgende vermeld bij artikel 3, 1°, d) :

« d) onderscheid ten opzichte van professionele activiteiten

Het wettelijk toekennen van rechten aan vrijwilligers mag niet tot gevolg hebben dat vrijwilligerswerk misbruikt kan worden als een goedkoop alternatief voor betaald werk. Dezelfde persoon mag niet dezelfde activiteiten verrichten voor dezelfde organisatie zowel in de hoedanigheid van vrijwilliger als in die van werknemer, zelfstandige of ambtenaar.

Het is niet de bedoeling de activiteiten die doorgaans het voorwerp uitmaken van een arbeidsovereenkomst uit te sluiten van het vrijwilligerswerk. Het is wél de bedoeling misbruiken te vermijden. »

In de artikelsgewijze toelichting bij wetsvoorstel betreffende de rechten van vrijwilligers (stuk Kamer, nr. 51-0455/001), wordt het volgende vermeld bij artikel 3, 2° :

« 2. Vrijwilliger

Elke natuurlijke persoon die een activiteit verricht die voldoet aan de bovenstaande constitutieve elementen van vrijwilligerswerk, is een vrijwilliger in de zin van deze wet.

Met andere woorden, elke gedefinieerde vrijwilliger kan aanspraak maken op de rechten van deze wet. Kunnen GEEN aanspraak maken op deze rechten omdat ze buiten de definitie vallen : diegene die beroepsarbeid, semi-agorale arbeid (zoals het werk van vrijwillige brandweerlieden, de onthaalmoeders, betaalde lesgevers, au pairs en andere personen die zich tegen een lichte vergoeding inzetten), zelfhulp, bezoldigd of nevenambtelijk vrijwilligerswerk, of om het even welke juridisch afdwingbare arbeid verricht (zoals stages in een bedrijf, school, RVA, voor het aanleren van een vrij beroep, of een alternatieve sanctie zoals een werkstraf, of klusjes van een PWA, enz.). »

De afschaffing van de meldingsplicht aan de RVA zou ertoe leiden dat :

– de rechtsvorm van de VZW in toenemende mate gebruikt kan worden als constructie voor persoonlijke verrijking en / of voor misbruik van vrijwilligerswerk, wat de bona fide VZW’s niet ten goede zou komen ;

– de rechtszekerheid in hoofde van de vrijwilliger zou afnemen, aangezien bij gebrek aan voorafgaande melding het risico op vaststelling van onwettige situaties post factum uiteraard toeneemt ;

– de bescherming van de burger afneemt aangezien het overheidstoezicht op mogelijk misbruik van vrijwilligerswerk grotendeels zou afwezig zijn.

Ingevolge de zesde Staatshervorming zijn de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling bevoegd voor de controle op de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. De RVA baseert zich bij de beoordeling van aangiftes dus niet langer op een eventueel gebrek aan beschikbaarheid.

De RVA blijft uiteraard bevoegd om na te gaan of de activiteit wel als vrijwilligerswerk kan worden gekwalificeerd en of de sociaal verzekerde « werkloos zonder loon » is, met andere woorden of hij geen activiteit uitoefent die ingeschakeld is in het economisch ruilverkeer en geen niet-cumuleerbare inkomsten ontvangt. Een overheidstoezicht op de kwalificatie van een activiteit als vrijwilligerswerk blijft nodig om misbruiken te voorkomen.

De RVA is zich ten volle bewust van de positieve aspecten van het vrijwilligerswerk zowel op persoonlijk als op maatschappelijk vlak. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat minder dan 1 % van de aangiften leidt tot een weigering.

De voormelde uitleg illustreert dat de weigering in de praktijk slechts uitzonderlijk voorkomt. De meldingsplicht blijft evenwel nuttig en noodzakelijk en het afschaffen van deze formaliteit houdt risico’s in. De rechtsonzekerheid zou noch de bona fide VZW’s, noch de vrijwilligers ten goede komen.