Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1009

van Jean-Jacques De Gucht (Open Vld) d.d. 12 juli 2016

aan de vice-eersteminister en minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, belast met de Regie der gebouwen

Jihadistische netwerken - Beginstadia - Sneller detectie - Nader onderzoek - Toegang tot vertrouwelijke informatie voor onderzoekers

terrorisme
extremisme
toegang tot de informatie
gerechtelijk onderzoek
vertrouwelijkheid
georganiseerde misdaad
radicalisering

Chronologie

12/7/2016Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 11/8/2016)
30/8/2016Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1010

Vraag nr. 6-1009 d.d. 12 juli 2016 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Dr. Jasper de Bie van de faculteit Rechtsgeleerdheid te Leiden schreef een bijzonder relevant proefschrift betreffende de werking van jihadistische netwerken.

Het onderzoek van de Bie stelt terecht dat het voorkomen dat jihadistische netwerken überhaupt ontstaan, de meest effectieve manier is om de ernstige gevolgen voor de maatschappij te voorkomen. Deze preventieve aanpak wordt echter deels bemoeilijkt doordat weinig bekend is over de beginstadia van jihadistische netwerken. Het is moeilijk voor onderzoekers om informatie te vergaren over het beginstadium, gelet op het heimelijke karakter van de netwerken. Verschillende opsporingsdiensten zijn daarentegen beter in staat om data hieromtrent te verzamelen. Een aanbeveling zou zijn om extra alert te zijn op beginnende netwerken en eventueel ook onderzoekers meer toegang te geven tot vertrouwelijke informatie daarover. Dit zou uiteindelijk kunnen helpen om onderbouwde interventies te formuleren en te ontwikkelen.

Transversaal karakter van de vraag : de verschillende regeringen en schakels in de veiligheidsketen zijn het eens over de fenomenen die de komende vier jaar prioritair moeten worden aangepakt. Die staan gedefinieerd in de kadernota Integrale Veiligheid en het Nationaal Veiligheidsplan voor de periode 2016-2019, en werden besproken tijdens een Interministeriële Conferentie, waarop ook de politionele en justitiële spelers aanwezig waren. Het fenomeen van de strijd tegen het terrorisme en de radicalisering is één van de grote prioriteiten. Deze vraag is een transversale gemeenschapsaangelegenheid betreffende de strijd tegen radicalisering en de deradicalisering.

Ik had dan ook graag een antwoord gekregen op de volgende vragen :

1) Kan u meedelen in hoeverre er momenteel vanwege bepaalde overheidsdiensten of vanwege de veiligheidsdiensten onderzoek wordt gedaan naar de beginstadia van jihadistische netwerken ? Kan u meedelen of dit een piste is, en zo neen, waarom niet ? Kan u dit gedetailleerd toelichten naar onderzoeksresultaten en / of toekomstig onderzoek ?

2) Wat vindt u van de piste om onderzoekers toegang te verlenen tot bepaalde vertrouwelijke informatie rond beginnende jihadistische netwerken met het oog op het sneller detecteren ervan alsook een betere preventie ? Kan u meedelen of u deze piste genegen bent en bent u bereid dit te bewerkstelligen ? Zo neen, waarom niet ? Kan u toelichten ?

3) Kan u in het bijzonder meedelen in welke mate onze veiligheidsdiensten, de ordediensten en andere actoren extra alert zijn op beginnende netwerken, en kan u concreet aangeven wie hierin welke rol vervuld ? Welke concrete afspraken werden hieromtrent gedaan met de Gewesten en de Gemeenschappen om een goede informatiedoorstroming te hebben en hoe staan de federale overheid en de gespecialiseerde diensten hen hier concreet in bij ?

Antwoord ontvangen op 30 augustus 2016 :

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen :

1) De geïntegreerde politie heeft zopas haar medewerking verleend aan een recent opgericht academisch consortium (met de vier grote universiteiten in Vlaanderen) dat zich zal toespitsen op de dynamieken en methoden die zich voordoen bij de vorming van of het aansluiten van individuen tot radicale netwerken.

2) De regels met betreking tot het respect voor het geheim, dan wel de vertrouwelijkheid van de informatie dienen hierbij gerespecteerd te worden. Afwijkingen kunnen slechts in functie van het akkoord van de respectieve overheden.

3) De bestrijding van jihadistische netwerken is niet alleen een repressieve opdracht voor politie- en veiligheidsdiensten, maar richt zich ook op de Gemeenschappen en Gewesten die in samenwerking met actoren uit het bredere middenveld en de geloofsgemeenschappen in ons land, radicalisering moeten tegengaan door in te zetten op weerbaarheid.

Het komt er dus op aan de voedingsbodem weg te nemen en ervoor te zorgen dat de slagkracht en het voortbestaan van jihadistische netwerken wordt aangetast.

De regering heeft begin 2015 al een eerste pakket maatregelen genomen, onder andere door een herziening en aanpassing van het plan R aan de huidige evoluties, een herziening van de bestaande circulaires en optimalisatie van de informatie-uitwisseling.

De wet van 18 februari 2013 voorzag al in een aanvulling van artikel 137 van het Strafwetboek door het strafbaar stellen van de openbare aanzetting (onder andere streetdahwa’s van sharia4be), de rekrutering en opleiding.

Samen met de extra budgettaire maatregelen heeft de regering achttien nieuwe maatregelen uitgewerkt in de strijd tegen het terrorisme en voorziet zij in de vrijheidsberoving, uitsluiting en zelfs uitwijzing van haatpredikers.

Daarenboven wordt ook voorzien in de ontmanteling van niet-erkende gebedshuizen die het jihadisme verspreiden en zullen websites die haat prediken kunnen worden afgesloten.

De geïntegreerde politie – zowel lokaal als federaal – is deel van deze brede benadering van de overheid met betrekking tot het fenomeen van jihadisme en de daarmee gepaard gaande lokale en transnationale netwerken.

Door een goede toepassing van de principes van de gemeenschapsgerichte politiezorg (community oriented policing) en bijgevolg integratie in de lokale samenleving en aangegane partnerschappen met deze lokale gemeenschappen is zij een bevoorrechte speler in het detecteren en het inwinnen van informatie over het bestaan van jihadistische netwerken.

In dit opzicht is haar opdracht vergelijkbaar met de detectie, identificatie en opvolging van andere criminaliteitsfenomenen en groeperingen die in georganiseerd verband ageren zoals de opvolging van het fenomeen van de stadsbendes (SB / BU).

Gelet op het geheime / verdoken karakter van jihadistische netwerken, is het voor een lokale politie veel moeilijker om informatie hieromtrent ambtshalve aan de oppervlakte te brengen, zonder bijdrage van de lokale leef / geloofsgemeenschappen.

Zulke netwerken komen vaak tot stand via het Internet. Etnische achtergrond of familierelaties spelen hierbij eveneens een belangrijke rol.

De huidige structuren die in plaats zijn gesteld op bestuurlijk en gerechtelijk vlak (lokale integrale veiligheidscellen – LIVC en Lokale Task Forces) zorgen vandaag voor een goede informatiedeling.

Op deze fora wordt informatie verder verrijkt, gecontextualiseerd en gedeeld met alle bestuurlijke en gerechtelijke partners, politie- en veiligheidsdiensten met het oog op de toepassing van de gepaste maatregelen (discrete of aanklampende), de toepassing van bijzondere onderzoeksmethoden en verdere monitoring van onder andere sociale media.

Het is vooral dankzij deze laatste toepassingen dat de federale politiediensten (federale gerechtelijke polities–FGP, directie voor de Bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit–DJSOC / Terro) en veiligheidsdiensten (Veiligheid van de Staat–Sureté de l'État–VSSE, algemene dienst Inlichting en Veiligheid–ADIV) in staat zijn om vandaag dergelijke netwerken in kaart te brengen.

Om (in)formele netwerken rond haat op het Internet op te volgen, wordt beroep gedaan op de diensten DJSOC / Terro, de cel Internetrecherche en Federal Computer Crime Unit (FCCU) van de federale politie, alsook de werkgroep Socmedia binnen het Plan R.

De politieopleiding Coppra (community policing ter preventie van radicalisering en terrorisme) van de geïntegreerde politie, legt tijdens de acht uur durende opleiding eveneens de nadruk op de verschillende strekkingen binnen het salafisme, de verschillende interpretaties van de jihad, de rekrutering, financiering, ondersteuning en bijeenkomsten die in dit verband plaatsvinden. Deze sensibilisering heeft ertoe bijgedragen dat bijeenkomsten van « jihadisten » sneller worden geïdentificeerd, au sérieux worden genomen en op de gepaste wijze worden opgevolgd.

De opgestelde informatierapporten en processen-verbaal, hebben de beeldvorming over netwerken, haatpredikers, (sympathiserende) leden aanzienlijk vergroot.