Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9642

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 19 juli 2013

aan de eerste minister

Koning - Bevelvoering van het leger - Rol - Relevantie

Koning en Koninklijke familie
krijgsmacht

Chronologie

19/7/2013Verzending vraag
23/8/2013Antwoord

Vraag nr. 5-9642 d.d. 19 juli 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De nieuwe koning werd, toen nog prins zijnde, op zijn vijftigste verjaardag luitenant-generaal. Op weg naar zijn koningschap kreeg hij de graad van viersterrengeneraal. Als koning is hij eveneens opperbevelhebber van het leger.

Hierover de volgende vragen.

1) In vredestijd:

a) Wat betekent in concreto, dus met welke bevoegdheden, welke werklast, welke aansprakelijkheden, de rol van de koning als viersterrengeneraal en opperbevelhebber van het leger?

b) Kunnen deze titels (viersterrengeneraal en opperbevelhebber van het leger) eerder als symbolen en eretitels worden ingevuld dan als een werkelijke opdracht in de keten van besturen en besluitvorming in het leger?

c) Zijn er vergoedingen of andere voordelen verbonden aan deze titels? Zo ja, kan de geachte eerste minister deze erg concreet opsommen?

d) Moeten alle uitspraken en daden van de koning in zijn rol van viersterrengeneraal en opperbevelhebber van het leger ook gedekt zijn door de federale regering?

e) Op welke momenten in vredestijd moet de koning optreden als opperbevelhebber van het leger?

2) In oorlogstijd. In de hypothese dat ons land zich officieel in staat van oorlog bevindt:

a) Wat betekent op dat moment in concreto, dus met welke bevoegdheden, welke werklast, welke aansprakelijkheden, de rol van een viersterrengeneraal en de rol van opperbevelhebber van het leger? Leidt de koning op dat moment in concreto de generale staf en dus het leger?

b) Hoe verhoudt de koning als opperbevelhebber van het leger, zich ten opzichte van de regering? Kan hij op dat moment uitspraken doen en beslissingen nemen zonder dat deze bij voorbaat door de regering moeten "gedekt" zijn?

c) Hoe verhoudt de koning zich als opperbevelhebber van het leger tot de leiding van de Navo? Is de koning op dat moment ondergeschikt aan het algemeen commando van de Navo?

d) Hebben de premier of de minister van Defensie op dat moment een specifieke verantwoordelijkheid?

3) De minister van Defensie verklaarde eerder dat de rol van de koning als opperbevelhebber van het leger nog altijd erg relevant is. Deelt de premier dit standpunt en welke argumentatie geldt hieromtrent?

Antwoord ontvangen op 23 augustus 2013 :

1. - 3. Artikel 167, hoofdstuk 1, tweede lid, van de op 17 februari 1994 gecoördineerde Grondwet bepaalt dat de Koning het bevel voert over de krijgsmacht. Krachtens artikel 107 verleent de Koning de graden in het leger. Deze bevoegdheden worden evenwel beperkt door de Grondwet: artikel 186 bepaalt dat militairen niet van hun graden, ererechten en pensioenen kunnen worden ontzet dan op de wijze bij de wet bepaald; artikel 182 stelt het volgende: “De wet bepaalt op welke wijze het leger wordt aangeworven. Zij regelt eveneens de bevordering, de rechten en de verplichtingen van de militairen.”; artikel 183 bepaalt het volgende: “Het legercontingent wordt jaarlijks goedgekeurd. De wet die het vaststelt, is slechts voor een jaar van kracht, indien zij niet wordt vernieuwd.” Bovendien kan, krachtens artikel 106, een akte van de Koning slechts gevolg hebben, wanneer zij mede¬ondertekend is door een minister, die daardoor alleen reeds ervoor verantwoordelijk wordt.

Bovendien heeft België in 1949 een einde gemaakt aan de persoonlijke, daadwerkelijke bevelvoering van het leger door de koning, zowel in vredes- als in oorlogstijd. De Grondwet is toen geherinterpreteerd op basis van de voorstellen van W. J. Ganshof van der Meersch in diens studie “Le commandement de l’armée et la responsabilité ministérielle en droit constitutionnel belge”, verschenen in de Revue de l’Université de Bruxelles, van maart-juni 1949. Sindsdien komt de koning der Belgen, zoals in Nederland, enkel de “eminente” bevelvoering van de krijgsmacht toe.

Deze nieuwe interpretatie vloeide voort uit de lessen die werden getrokken uit de twee Wereldoorlogen en uit de perspectieven geboden door de verdragen van Brussel van 1948 en van Washington van 1949.

Overeenkomstig de voornoemde Grondwet en grondwettelijke rechtsleer, alsook artikel 46bis, ingevoegd in de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht bij de wet van 22 maart 2001, heeft koning Albert II prins Filip op 14 juli 2013 bekleed met de graad van generaal en van admiraal, opdat die laatste na de in artikel 91, tweede lid, van de Grondwet bepaalde eedaflegging het “eminente” opperbevel zou kunnen voeren over de krijgsmacht.

Voornoemd artikel 46bis van de voornoemde wet van 1 maart 1958 bepaalt dat de Koning in zijn hoedanigheid van opperbevelhebber van de krijgsmacht bekleed is met de graad van generaal en met de gelijkwaardige graad van admiraal.

Krachtens artikel 46 van dezelfde wet zijn de bepalingen van deze wet niet van toepassing op de prinsen van de koninklijke familie.

Bijgevolg hebben de Koning en de prinsen geen recht op de in deze wet bepaalde wedden en vergoedingen.