Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9028

van Nele Lijnen (Open Vld) d.d. 14 mei 2013

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken

Verslag Verenigde Naties - Wapenhandel en munitie-export - Libië - Albanië - Verenigde Arabische Emiraten - Oekraïne

wapenhandel
Albanië
Libië
zwarte handel
Oekraïne
Verenigde Arabische Emiraten

Chronologie

14/5/2013Verzending vraag
18/6/2013Antwoord

Vraag nr. 5-9028 d.d. 14 mei 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Een recent rapport S/2013/99 van experten van de Verenigde Naties (VN) stelt dat Albanië in september 2011 meer dan 800 000 kogels naar Libië heeft geëxporteerd. Terwijl het Libisch conflict in een kritische fase zat, exporteerde Albanië, niettegenstaande een internationaal wapenembargo, dus zeer veel munitie naar de rebellen en het regime.

Dit staat in het verslag vanaf punt 76. Een Armeense wapenhandelaar wilde de munitie overschotten aan de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) verkopen en contacteerde daartoe MEICO, het staatsagentschap verantwoordelijk voor militaire export. MEICO wilde liever handelen met een staatsorgaan en aldus werd UKRINMASH betrokken, een onderdeel van het Oekraïense staatsbedrijf Ukrspecexport dat instaat voor de import en export van militair materiaal. MEICO verkocht de kogels aan UKRINMASH, dat via de Armeense wapenhandelaar de kogels zogezegd exporteerde naar de VAE. De munitie was volgens de vluchtdocumenten bedoeld voor dat land. Nadat de documenten hiertoe waren goedgekeurd, werd de vliegroute echter veranderd naar Benghazi, waar de kogels werden afgeleverd. De VN heeft reeds verscheidene malen om een reactie van de VAE gevraagd. Het panel merkt echter op dat het land steeds enige commentaar weigert.

De Albanese minister van Buitenlandse Zaken Kulluri ontkent dat zijn land een rol heeft gespeeld bij de export. Er zou hoogstens sprake zijn van een menselijke fout. Het VN-panel concludeert dat enkele overheidsactoren wel degelijk op de hoogte waren van de malafide export (punt 91 van het verslag). Ook Ukrspecexport ontkent alle beschuldigingen.

Graag kreeg ik van de minister een antwoord op volgende vragen :

1) Hoe evalueert u deze gebeurtenis, alsook de houding van de Albanese regering?

2) Kreeg deze problematiek verder aandacht in de internationale politiek, en op welke manier?

3) Welke conclusies trekt u uit het feit dat de Verenigde Arabische Emiraten opnieuw in opspraak komen in een dossier omtrent malafide wapenuitvoer, zoals reeds eerder in het dossier omtrent een illegale doorvoer van Belgische wapens?

4) Hoe evalueert u de rol van Oekraïne in dit verhaal?

Antwoord ontvangen op 18 juni 2013 :

De betrokken passage uit het verslag van het VN-panel voor Libië is zeer informatief en ik zou de lectuur ervan willen aanraden aan iedereen die geïnteresseerd is in de internationale wapenhandel. Het is de perfecte illustratie van de noodzaak - maar ook de moeilijkheid - om in deze sector orde en transparantie te brengen. De recente goedkeuring van het Internationaal Wapenhandelverdrag is een bijkomende stap in deze richting. Ik stel vast dat Albanië deel uitmaakt van de 67 staten die het verdrag op 3 juni hebben ondertekend en dat zowel Oekraïne als de Verenigde Arabische Emiraten positief hebben gestemd over de betrokken resolutie van de Algemene Vergadering op 2 april.

Het is niet aan mij om me uit te spreken over de verantwoordelijkheden van de staten en entiteiten die in het VN-verslag vermeld worden. Het is aan de betrokken staten om te onderzoeken of er fouten zijn gemaakt en of daar strafrechtelijke of andere gevolgen aan verbonden moeten worden.

Zowel Europese unie (EU) als NAVO hebben programma's om kandidaat-lidstaten en partnerlanden te helpen om hun administratieve systemen te versterken, hun bestuur te verbeteren en tegen corruptie te strijden. Deze programma's zijn zeer nuttig, maar er is ongetwijfeld nog veel werk aan de winkel.

De reputatie van landen op het vlak van de strijd tegen illegale wapenhandel is natuurlijk een belangrijke factor in de beslissing over een wapenexportvergunning. Hierover wordt op EU-niveau informatie uitgewisseld. Mijn departement staat altijd open voor dialoog en uitwisseling met de Gewesten van informatie over deze kwesties. In de brief die ik onlangs schreef aan de Minister-Presidenten van de drie Gewesten, heb ik een bijzondere nadruk gelegd op de noodzaak van bijzondere waakzaamheid in de controle op doorvoer en op het naleven van verplichtingen inzake niet-wederuitvoer.

Wat de rol van de Verenigde Arabische Emiraten betreft, wil ik gewoon herinneren aan het feit dat de operatie Unified Protector een collectieve militaire operatie was onder mandaat van de VN-Veiligheidsraad en dat de Verenigde Arabische Emiraten een belangrijke en gewaardeerde bijdrage hebben geleverd.

We weten ook dat er binnen de coalitie die Kadhafi omver wierp verschillende interpretaties bestonden over de reikwijdte van het embargo. Sommigen vonden dat het embargo enkel tegen het Kadhafi-regime gericht was en dat het legitiem was om het verzet te bewapenen. Omwille van deze uiteenlopende interpretaties, werden deze onderwerpen nooit openlijk binnen de NAVO besproken, behalve wanneer Frankrijk officieel bevestigde dat het via luchtdroppings wapens in het Westen van het land had geleverd. Ik beschik alleszins niet over informatie over de aard en omvang van de operaties die door de VAE in deze context zouden uitgevoerd zijn. Het is mijns inziens ook niet eerlijk om de betrouwbaarheid van de VAE, die al lange tijd een belangrijke afnemer van de Europese wapenindustrie is, op basis van dit bijzonder geval in twijfel te trekken.

Maar omdat het goed is om onze positie in deze op regelmatige basis in herinnering te brengen, zeker in de huidige context van het Midden-Oosten, mis ik nooit een kans om mijn collega's van de Golfstaten te wijzen op het belang dat ons land hecht aan een strikte naleving van de verplichtingen inzake niet-wederuitvoer.