Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-9007

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 13 mei 2013

aan de minister van Justitie

De verjaring van een grootschalig fraudedossier omwille van de inertie van de onderzoeksrechter

verjaring van de vordering
belastingfraude
onderneming in onroerend goed
projectontwikkeling
gerechtelijk onderzoek
economisch delict
rechter
straffeloosheid

Chronologie

13/5/2013Verzending vraag
12/7/2013Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-3268

Vraag nr. 5-9007 d.d. 13 mei 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Twee decennia geleden bracht de Algemene Bouwcentrale (ABC), bouwpromotor aan de Belgische kust, een groot aantal appartementen aan een erg aantrekkelijke prijs op de markt. Dit aanbod lokte meteen heel wat geïnteresseerden. Zo'n driehonderd gezinnen betaalden snel een voorschot van gemiddeld 25.000 euro, om zeker bij de gegadigden te behoren. Alras werd duidelijk dat het aanbod vooral een goed opgezette zwendel was. Uiteindelijk beschikte de bouwpromotor zelfs niet over de grond waarop zijn project zou komen. De ABC-eigenaars, vader en zoon, verdwenen galant en sans gêne met de omvangrijk buit, geschat tussen 7,5 en 15 miljoen euro.

De onderzoeksrechter uit Veurne, blijkbaar drager van de dubieuze roepnaam "traagste onderzoeksrechter van het land", nam de zaak ter harte. Daarbij deed hij zijn imago alle eer aan, want op 6 maart 2013 kwam deze zaak voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling van Gent. Het parket kon enkel vaststellen dat de zaak wellicht verjaart, na ruim 15 jaar.

Dit betekent dat zo'n 300 schadeclaims en alle leveranciers en onderaannemers achterblijven zonder enige kans op restitutie.

De inertie van de betrokken onderzoeksrechter is blijkbaar niet nieuw. Eerder onthief de Kamer van Inbeschuldigingstelling van Gent hem van vijf dossiers, omdat ook daar een verjaring dreigde.

Bevestigt de minister dat de omvangrijke fraudezaak met betrekking tot een immobiliënproject aan de Belgische kust, waarbij ruim 300 gezinnen een voorschot van gemiddeld 25.000 euro dreigen te verliezen, wellicht zal verjaren omdat de onderzoeksrechter dit dossier te traag aanpakte? Beaamt de minister dat de betrokken onderzoeksrechter zijn imago van uitzonderlijke inertie al geruime tijd torst, zodat hem recent nog een aantal dossiers uit handen werd genomen? Hoe verklaart de minister dat ondanks dit gekende imago, dit omvangrijke fraudedossier met zoveel betrokkenen, zo lang bij deze onderzoeksrechter bleef berusten? Hoe komt het dat niemand uit justitie de dreigende verjaring opmerkte en dus eerder, adequaat en corrigerend optrad? Wie draagt, uiteraard naast de betrokken onderzoeksrechter, hierbij de aansprakelijkheid? Hoe zal de minister optreden tegenover de magistraten aansprakelijk voor deze onaanvaardbare verjaring? Op welke wijze zal de minister deze verjaring verklaren, vergoelijken ten opzichte van de vele gedupeerden in deze zaak? Kunnen de slachtoffers van zowel deze fraude als van een falende justitie, nog beroep doen op een schadevergoeding omwille van de fouten vanwege justitie?

Antwoord ontvangen op 12 juli 2013 :

Uit het relaas dat ik heb ontvangen van de Procureur-generaal kan ik afleiden dat het dossier om een aantal redenen geen normaal verloop had:

- de omvang van het dossier en het aantal benadeelden;

- de vlucht van de hoofdverdachte naar het buitenland, waardoor hij gedurende jaren niet kon aangetroffen worden en niet kon verhoord worden;

- het feit dat het onderzoek vanaf een bepaald ogenblik werd toevertrouwd aan één onderzoeker van de politie.

 

Daarnaast is de kamer van inbeschuldigingstelling, ingevolge de inertie van de onderzoeksrechter, op vordering van de Procureur-generaal of van de raadsman van een aantal burgerlijke partijen, herhaaldelijk moeten tussenkomen.

Ook diverse stappen ondernomen door de Procureur-generaal zijn vruchteloos gebleven, niettegenstaande beloftes van de onderzoeksrechter om het dossier mede te delen, dan wel in mededeling te geven aan het parket.

 

De Kamer van inbeschuldigingstelling heeft inmiddels in een arrest d.d. 9 april 2013 moeten vaststellen dat de strafvordering lastens de consoorten Maes vervallen was ingevolge verjaring.

In het arrest werd duidelijk gestipuleerd dat het gerechtelijk onderzoek bijzonder traag is verlopen en verschillende malen onverantwoorde en niet naar recht gerechtvaardigde vertragingen ingevolge non-activiteit in het onderzoek heeft opgelopen.Tevens heeft het hof  vastgesteld dat de onderzoeksrechter de door het hof gevraagde informatie niet had overgemaakt. Vragen om bij hoogdringendenheid het dossier aan het hof over te maken werden eveneens door hem genegeerd.

 

Omtrent de bewering in uw vraag als zouden ook 5 andere dossiers door een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling bij de betrokken onderzoeksrechter zijn weggehaald om redenen van verjaring, wens ik het volgende te melden:

 

Bij arresten d.d. 14 januari 2013 werd in 6 dossiers die destijds in onderzoek waren bij de betrokken onderzoeksrechter een andere onderzoeksrechter aangeduid.

In 5 van die dossiers werd het dossier ondertussen door de nieuw aangeduide onderzoeksrechter reeds medegedeeld aan het parket voor eindvordering. In drie van die dossiers deed de raadkamer uitspraak, waarbij in één zaak de verjaring diende vastgesteld te worden (in een zaak waar de dader trouwens onbekend bleef).  

Wat betreft de zaken die hem werden toebedeeld als alleenzetelend rechter werd in het verleden (in 2000 en in enkele zaken in 2005 en 2006) de Procureur-generaal er, conform de desbetreffende richtlijnen, over ingelicht dat de betrokken onderzoeksrechter in een aantal dossiers niet tijdig uitspraak deed.

Na tussenkomst bij de eerste voorzitter van het hof van beroep werd door betrokkene op een latere datum uitspraak gedaan. 

De betrokken onderzoeksrechter is sinds een aantal weken in ziekteverlof.

De procureur-generaal te Gent meldt mij dat zij, na de uitspraak van de Kamer van Inbeschuldigingstelling in de zaak ABC, een kopie van het desbetreffende arrest (samen met een afschrift van de arresten in de andere zaken waarin tot een vervanging van de onderzoeksrechter is overgegaan) zal overmaken aan de eerste voorzitter van het hof van beroep ten behoeve van de tuchtoverheid van de betrokken onderzoeksrechter, te weten de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Veurne. 

Ik wil hier ook nog eens verwijzen naar de tuchtwet die in de plénaire van de Senaat van 4 juli 2013 werd gestemd. Met deze tuchtwet en de nieuw in het leven geroepen tuchtrechtbanken geeft de wetgever de nodige instrumenten aan de rechterlijke macht om een tuchtprocedure te starten. 

Tenslotte kan ik nog zeggen dat het aan de benadeelde partijen toekomt om elke nuttige herstelprocedure in te leiden om een schadevergoeding te bekomen.