Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6701

van Peter Van Rompuy (CD&V) d.d. 9 juli 2012

aan de minister van Werk

Aan het werk houden van 55-plussers - Hervormingen - Steunpunt Werkgelegenheid en Sociale Economie - Substitutie-effect

oudere werknemer
werkende beroepsbevolking
bevolking op arbeidsgeschikte leeftijd
werkgelegenheidsbevordering

Chronologie

9/7/2012Verzending vraag
11/12/2012Antwoord

Vraag nr. 5-6701 d.d. 9 juli 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ik heb deze week kennisgenomen van conclusies van het Steunpunt Werkgelegenheid en Sociale Economie (WSE) betreffende de maatregelen die de regering in de pensioen- en werkloosheidssector nam om de Belgen langer te laten werken.

Het uitgangspunt was de Europees doelstelling om tegen 2020 50% van de bevolkingsgroep tussen 55 en 65 jaar aan het werk te krijgen. Eind 2011 was die bevolkingsgroep goed voor 38,7%.

Met de te verwachtten groei zou België in 2020 46,5% werkende 55-plussers hebben. Als het lukt om iedereen twee jaar langer te laten werken, wordt dat 48,5%. Daarnaast waarschuwde het WSE voor het substitutie-effect in een periode van economische stagnatie of met andere woorden het reëel gevaar op de arbeidskansen van jongeren.

1) Welke bijkomende maatregelen zal de minister nemen om de 2020-doelstelling van 50% te halen?

2) Is de regering zich bewust van het reëel gevaar van het substitutie-effect?

Antwoord ontvangen op 11 december 2012 :

1. Het verhogen van de werkzaamheidsgraad van de werknemers en van de oudere werknemers in het bijzonder is een blijvende doelstelling. We weten ook dat België in dat verband zeker niet het beste voorbeeld is in Europa. Men dient derhalve permanent aandacht te besteden aan deze problematiek teneinde de doelstelling te bereiken om in 2020 50 % van de bevolking tussen 55 en 65 jaar aan het werk te hebben.

De concrete maatregelen toegespitst op deze doelgroep vindt u terug in mijn plan voor de werkgelegenheid. Het gaat om de volgende maatregelen :

Om de werkgevers te stimuleren oudere werknemers aan te werven of aan het werk te houden, gaan we verminderingen van patronale bijdragen verhogen (400 euro per kwartaal vanaf 54 jaar, 1 000 euro per kwartaal vanaf 58 jaar en 1 500 euro per kwartaal vanaf 62 jaar).

Er zal ook een solidariseringsmechanisme worden ontwikkeld voor de kosten verbonden aan de werkloosheid met bedrijfstoeslag (voorheen het brugpensioen) zodat de kost veroorzaakt door het ontslag van een werknemer die toegang heeft tot de werkloosheid met bedrijfstoeslag, niet langer een rem vormt voor de aanwerving van oudere werknemers.

Om de werkgevers aan te moedingen meer te investeren in opleiding van hun oudere werknemers, zullen ze een forfaitaire bijdrage moeten betalen voor elke werknemer van 50 jaar en ouder die ontslagen werd en een jaar later nog steeds werkloosheidsuitkeringen geniet.

De boete die de werkgever verschuldigd is wanneer hij de verplichting niet naleeft om outplacement aan te bieden aan de werknemers van 45 jaar en ouder die hij ontslaat, zal opgetrokken worden.

De hervorming van de werkloosheid met bedrijfstoeslag die we opgestart hebben en die nog altijd doorloopt, maakt eveneens deel uit van de maatregelen om de situatie van de oudere werknemers op de arbeidsmarkt te verbeteren. Inderdaad, het optrekken van de leeftijds- en loopbaanvereisten om toegang te hebben tot dit stelsel, de nieuwe bijdragevoeten voor de werkgeversbijdragen alsook de verschillende aangebrachte aanpassingen moeten het mogelijk maken om de nieuwe instroom in dit stelsel gevoelig terug te dringen.

Ten slotte zal er binnenkort op nationaal vlak een sensibiliseringscampagne opgestart worden met als doel een mentaliteitswijziging op gang te brengen over werkgelegenheid voor oudere werknemers.

2. We zijn uiteraard bewust van en aandachtig voor substitutie-effecten.

Het gaat evenwel om een vrij complexe problematiek en het is verre van eenvoudig om uit te maken of het in een concreet dossier al dan niet gaat om het subsidiëren van arbeidsplaatsen die de ondernemingen in ieder geval toch zouden gecreëerd hebben ook zonder een overheidstegemoetkoming of om het verdringen van bepaalde categorieën werkzoekenden die niet in aanmerking komen voor sommige werkgelegenheidsmaatregelen. De administraties en de parastatalen bevoegd voor het toepassen van deze maatregelen blijven dan ook attent voor anomalieën (bijvoorbeeld vastgesteld naar aanleiding van klachten) die zouden wijzen op ongewenste substitutie-effecten. Het behoort tot hun gewone opdracht dit te onderzoeken en desgevallend de passende maatregelen te nemen.