Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6686

van Elke Sleurs (N-VA) d.d. 4 juli 2012

aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico's, toegevoegd aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

De officiële lijst van erkende beroepsziekten

beroepsziekte
Fonds voor de Beroepsziekten
discriminatie op grond van geslacht

Chronologie

4/7/2012Verzending vraag
27/7/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2214

Vraag nr. 5-6686 d.d. 4 juli 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Er bestaat een officiële lijst van erkende beroepsziekten, het lijstsysteem, vastgelegd bij koninklijk besluit van 28 maart 1969.

In de lijst zijn aandoeningen en risico's opgenomen die erkend zijn door het Fonds voor de Beroepsziekten (FBZ).

Die lijst maakt het voor een slachtoffer eenvoudig om zijn beroepsziekte te bewijzen: als een werknemer lijdt aan een ziekte die voorkomt op de lijst en aantoont dat hij tijdens en door zijn arbeid blootgesteld werd aan een risico dat tot die ziekte aanleiding kan geven, dan is zijn ziekte een beroepsziekte. De bewijslast ligt dus niet bij het slachtoffer.

Als je een aanvraag indient bij het FBZ, moet je twee zaken bewijzen:dat je aan een bepaalde beroepsziekte lijdt (met een medisch attest) en dat je blootgesteld bent of was aan het risico van die ziekte (met een lijst van de werkgevers en de uitgeoefende beroepen).

Het Europees Vakbondsinstituut (ETUI) bekritiseerde onlangs ons systeem van erkenning van beroepsziekten als gedateerd en seksistisch.

Geachte heer staatssecretaris,

1) Graag had ik uw reactie op het rapport van ETUI en in het bijzonder op het gender discriminerend aspect.

2) Overweegt u een evaluatie en eventueel een bijsturing van de lijst met erkende beroepsziekten ?

Antwoord ontvangen op 27 juli 2012 :

In antwoord op haar vraag met betrekking tot het ETUI-rapport heb ik de eer het geachte lid mede te delen:

Veel ziekten op de beroepsziektelijst hebben een aanzienlijke latentietijd en doen zich 30 tot 40 jaar na het begin van de blootstelling voor.

De personen die vandaag erkend zijn voor dit type ziekten zijn blootgesteld geweest in de jaren 70 tot 80. De vrouwen waren duidelijk minder aanwezig op de arbeidsmarkt destijds.

Bovendien worden die ziekten geassocieerd met blootstellingen in sectoren waarin de vrouwen weinig of niet aanwezig zijn, zoals in de sector van de zware industrie of de bouw.

Voor ziekten met betrekking tot recente blootstellingen, zoals carpale tunnel syndroom, huidziekten of ook nog tendinitis, komen vrouwen vandaag veel meer in aanmerking.

Maar de erkenning van die ziekten geeft meestal aanleiding tot de vergoeding van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, eerder dan tot de toekenning van een graad van blijvende arbeidsongeschiktheid.

Alleen rekening houden met de beslissingen tot toekenning van blijvende ongeschiktheid om te oordelen over de graad van erkenning van beroepsziekten bij vrouwen lijkt ons niet correct.

In financieel volume, is het juist dat de uitgaven voor blijvende ongeschiktheid vooral ten goede komen van mannen. Maar de situatie is genuanceerd wat betreft de uitgaven voor tijdelijke ongeschiktheid.

Het aspect “gender” zal bijzondere aandacht krijgen in de volgende Bestuursovereenkomst.

De kwestie van deeltijds werk bij de vrouwen en de impact hiervan op de erkenning van beroepsziekten moet het voorwerp zijn van een meer diepgaande analyse.

Het is de bedoeling om in 2013 een meer didactisch en analytisch verslag van het Fonds voor te stellen. Daarin zal de dimensie “gender” op transversale wijze in de cijfergegevens beschreven worden.

Wat de lijst met erkende beroepsziekten betreft, ben ik van mening dat de lijst aangepast moet worden aan de nieuwe realiteit van de werkvloer. Deze aanpassing moet echter voorgesteld worden door het Beheerscomité.