Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6489

van Peter Van Rompuy (CD&V) d.d. 15 juni 2012

aan de minister van Werk

Sociale zekerheid - Bijzondere bijdrage - Invorderingen - Nalatigheidsinteresten - Verjaringsregime

sociale bijdrage
rente
verjaring van de vordering
sociale zekerheid
buitengewone belasting

Chronologie

15/6/2012Verzending vraag
3/1/2013Dossier gesloten

Vraag nr. 5-6489 d.d. 15 juni 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid behelst een extra bijdrage die mensen met een hoog inkomen destijds dienden te betalen. Iedereen die een "globaal belastbaar inkomen" had boven de 3.000.000 BEF onderging een bijkomende heffing van 10 %.

De uitvoeringsbepalingen van deze bijzondere bijdrage staan in de artikelen 60 tot 73 van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen en werden verder uitgewerkt in het koninklijk besluit van 4 juli 1984 tot uitvoering van hoofdstuk III van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen.

De bijzondere bijdrage diende onmiddellijk provisioneel betaald te worden. Indien het bedrag van het "globaal belastbaar inkomen" betwist werd bij de administratie, ging men niet over tot invordering. Pas op het ogenblik dat het fiscaal dossier definitief vastgesteld werd, was de administratie gerechtigd om de hoofdsom in te vorderen, alsook de nalatigheidsinteresten daarop, vanaf de begindatum. De nalatigheidsinteresten bedragen 9,6 % per jaar, op het verschil tussen het provisioneel gestorte bedrag en het definitief vastgestelde bedrag.

De verjaring van de invordering van de bijdrage werd echter niet per wet geregeld. Het Grondwettelijk hof heeft zich reeds een aantal keer uitgesproken over de grondwettelijkheid van de artikelen 60 tot 73 van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen en het koninklijk besluit van 4 juli 1984. De arresten van het Grondwettelijk Hof spreken zich ook uit over de verjaringsproblematiek van de bijzondere bijdrage. De arresten spreken zich, met uitzondering van een arrest van het Hof van Cassatie van 2 november 1998, niet uit over de verjaring van de nalatigheidsinteresten.

Wat is het verjaringsregime dat geldt met betrekking tot de invordering van de nalatigheidsinteresten op de bijzondere bijdrage? Kan de minister daarover duidelijkheid verschaffen?