Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6293

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 mei 2012

aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De tussenhandel in militair materieel

wapenhandel
doorvoer

Chronologie

22/5/2012Verzending vraag
28/9/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2240
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-6294

Vraag nr. 5-6293 d.d. 22 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Met de veroordeling van Victor Bout in de Verenigde Staten, verdwijnt één van de meest beruchte wapenhandelaars voor jaren achter de tralies. Deze man, intensief gebruiker van de luchthaven van Oostende als 'hub', zou door een lacune in de Belgische wetgeving niet eens op de radar van onze autoriteiten verschijnen. Dit bleek onder meer uit een rapport van het Vlaams Vredesinstituut uit maart 2010.

België wijzigde in 2003 de wet op de buitenlandse handel in militair materieel van 5 augustus 1991, dit naar aanleiding van een aantal rapporten waarin de rol van België als draaischijf in tussenhandel werd blootgelegd. Maar deze wetswijziging bleek meteen ontoereikend en achterhaald. België koos ervoor om personen betrokken bij tussenhandel te controleren en niet de activiteiten van tussenhandel. Sinds de wetswijziging doorliep geen enkele tussenpersoon de wettelijke procedure om een voorafgaande vergunning te verkrijgen. Dit betekent zeker niet dat er hier geen tussenhandelaars actief zijn. Zelfs indien er aanvragen waren binnengekomen, is het maar de vraag volgens welke procedure men deze tussenhandelaars effectief kon controleren. Men maakte immers nog geen uitvoeringsmaatregelen, noch voorzag men in straffen. Dit komt wellicht mede door de onduidelijkheid over de bevoegdheid. Het is niet duidelijk wie hiervoor verantwoordelijk is, de deelstaten of de federale regering (de controle op in- uit en doorvoer van militaire en dual-use goederen werd enkele maanden na de wetswijziging geregionaliseerd).

Kortom, het Belgisch controlestelsel voor tussenhandel in militaire en dual-use goederen werkt niet. Er bestaat geen toepassing van de wetgeving in de praktijk of zelfs geen procedure die een toetsing op haar sluitend karakter doorstaat.

Beaamt de minister de analyse van het Vlaams Vredesinstituut dat ons controlesysteem voor tussenhandel niet werkt, sterker nog dat het feitelijk onbestaand is? Wie is er nu feitelijk bevoegd voor de controle op tussenhandel in militaire en dual-use goederen? Waarom neemt niemand deze rol op? Hoeveel aanvragen zijn er sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving uit 2003 ingediend om activiteiten van tussenhandel in militaire en dual-use goederen uit te oefenen? Indien er geen aanvragen zijn ingediend, interpreteert de minister dit als het ontbreken van tussenhandel in ons land of meent hij eerder dat deze activiteiten in de illegaliteit plaats vinden? Klopt het dat er procedures noch sancties bestaan om de vergunningsplichtige aan te onderwerpen? Welke initiatieven plant de minister om dit te verhelpen? Gaat de minister akkoord met de analyse van het Vlaams Vredesinstituut dat men niet enkel de personen moet controleren (bij het toekennen van de vergunning) maar ook hun activiteiten? Welke initiatieven plant de minister om dit te verhelpen? Plant de minister een overleg met de gewesten om deze lacunes uit te klaren? Is de minister bereid om deze gehele wetgeving met hen te bekijken en te corrigeren?

Antwoord ontvangen op 28 september 2012 :

Ik deel de bezorgdheid van het geachte lid betreffende tussenhandel en de bestrijding van illegale wapenhandel.

Daarom zal ik samen met mijn collega bevoegd voor Justitie bekijken wat de mogelijke stappen zijn die we kunnen ondernemen om de controle op tussenhandel in wapens effectiever te voeren.

Hiertoe vond reeds een eerste, verkennende, ontmoeting plaats tussen de beiden kabinetten in aanwezigheid van experts van de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie en de FOD Economie.

1. Beaamt de minister de analyse van het Vlaams Vredesinstituut dat ons controlesysteem voor tussenhandel niet werkt, sterker nog dat het feitelijk onbestaand is?

Het is niet helemaal juist te beweren dat er geen controlesysteem zou bestaan. Dankzij de wijziging in 2003 van de wet van 1991 zijn tussenhandelaren in wapens wel degelijk onderworpen aan een vergunning (artikel 10) met bijhorende controle (artikel 15 en 16) en strafmaatregelen ( artikel 12). Dit wilt uiteraard niet zeggen dat verbeteringen niet mogelijk zouden zijn.

2. Wie is er nu feitelijk bevoegd voor de controle op tussenhandel in militaire en dual-use goederen?

De controle op de tussenhandel in wapens is een federale bevoegdheid. Deze bevoegdheid werd immers niet mee overgedragen aan de gewesten door de bijzondere wet van 12 augustus 2003. Het is de minister van justitie die bevoegd is voor het uitreiken van de vergunningen zoals voorzien in artikel 10. Deze heeft bovendien de bevoegdheid om de vergunningen te schorsen of in te trekken.

Het vaststellen van overtredingen van ‘krachtens deze wet uitgevaardigde bepalingen’ wordt in artikel 16, ‘onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie en van de ambtenaren van de Administratie der Douane en Accijnzen’ toegekend aan ‘de ambtenaren van de economische inspectie alsook de daartoe door de bevoegde minister aangestelde ambtenaren of beambten’.

Voor dual-use goederen ligt de situatie enigszins anders. Er is in de wet immers geen sprake van tussenhandel in dual-use goederen. De controle op de tussenhandel in dual-use goederen word geregeld door verordening 428/2009. De federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, de diensten van de Douane en de drie gewestelijke controle diensten hebben toen in onderlinge overeenkomst beslist om de implementatie van deze verordening aan de Gewesten toe te vertrouwen. Hier is geen expliciete wettelijke basis voor, maar de voornaamste reden was de grotere expertise van de gewestelijke diensten voor wat betreft de dual-use goederen.

3. Waarom neemt niemand deze rol op?

Het opsporen van dergelijke activiteiten is verre van evident. Zo is het mogelijk dat een Belgisch tussenhandelaar, die reeds jaren niet meer in België geweest is, een ontmoeting regelt tussen twee andere buitenlandse partijen die tot een verkoop van wapens lijdt. In dit geval is de Belg vergunningsplichtig. Het is in de praktijk echter niet vanzelfsprekend voor de Belgische autoriteiten om hiervan op de hoogte te zijn, laat staan op te treden.

4. Hoeveel aanvragen zijn er sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving uit 2003 ingediend om activiteiten van tussenhandel in militaire en dual-use goederen uit te oefenen?

Voor de tussenhandel in wapens zijn er sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving nog geen aanvragen ingediend.

De tussenhandel in dual-use goederen wordt, zoals eerder gezegd, gecontroleerd door de gewestelijke autoriteiten. Voor deze cijfers richt het geachte lid zich dan ook best tot de bevoegde gewestelijke diensten.

5. Indien er geen aanvragen zijn ingediend, interpreteert de minister dit als het ontbreken van tussenhandel in ons land of meent hij eerder dat deze activiteiten in de illegaliteit plaatsvinden?

Er zijn weldegelijk aanwijzingen dat er sporadisch illegale tussenhandel plaatsvindt. Gezien het illegale karakter van deze activiteiten is het helaas moeilijk een exact beeld te krijgen van hoe vaak deze praktijken voorkomen.

6. Klopt het dat er procedures noch sancties zijn om de vergunningsplichtige aan te onderwerpen?

Er bestaat weldegelijk een procedure en ook sancties zijn voorzien.

De procedure is vastgelegd door artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991 en het koninklijk besluit van 16 mei 2003 betreffende de vergunning bedoeld in artikel 10 van de wet van 5 augustus 1991.

Sancties worden voorzien in artikel 12 van de wet van 5 augustus 1991.

7. Welke initiatieven plant de minister om dit te verhelpen?

Er moet zeker nagedacht worden over hoe de bestaande procedures kunnen verbeterd en aangevuld worden zodanig dat ze effectiever worden in de bestrijding van de illegale wapenhandel. Momenteel bekijken mijn diensten evenals de diensten van de minister van justitie welke hiervoor de mogelijke pistes zijn.

8. Gaat de minister akkoord met de analyse van het Vlaams Vredesinstituut dat men niet enkel de personen moet controleren (bij het toekennen van de vergunning) maar ook hun activiteiten?

Het vergunnen van de activiteiten, naast de controle op de personen, is inderdaad een van de mogelijke pistes die moet onderzocht worden.

9. Welke initiatieven plant de minister om dit te verhelpen?

Zoals gezegd zal ook deze piste onderzocht worden. Controle op deze activiteiten, die vaak verdoken plaatsvinden, is echter niet vanzelfsprekend.

10. Plant de minister een overleg met de gewesten om deze lacunes uit te klaren?

Op dit moment is ervoor gekozen om eerst op federaal niveau de verschillende opties te onderzoeken. Daarna kan er eventueel nog overleg plaatsvinden met de gewesten, indien dit opportuun zou zijn in het licht van de gekozen opties.

11. Is de minister bereid om deze gehele wetgeving met hen te bekijken en te corrigeren?

Het is mijn overtuiging dat na 10 jaar de wetgeving betreffende de tussenhandel in wapens aan een grondige evaluatie moet onderworpen worden. Indien uit deze evaluatie blijkt dat de effectiviteit van de bestrijding van illegale wapenhandel kan verhoogd worden door wijziging van de betreffende wetgeving, zal ik zeker niet nalaten in samenspraak met mijn collega van Justitie, hieraan de nodige gevolgen te geven.