Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-6289

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 mei 2012

aan de minister van Justitie

De mogelijkheden van het gebruik van hersenscans bij het detecteren van pedofilie

pedofilie
misdaadbestrijding
forensische geneeskunde

Chronologie

22/5/2012Verzending vraag
5/6/2012Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-2165

Vraag nr. 5-6289 d.d. 22 mei 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het verbinden van justitie met de medische wetenschap is en blijft een heikele oefening. In het verleden gaf het onderbouwen van veroordelingen en straffen door een verwijzing naar wetenschappelijke – in dit geval pseudo-wetenschappelijke – medische vaststellingen aanleiding tot de meest gruwelijke pagina's in de menselijke geschiedenis. Het is dus met schroom en veel voorzichtigheid dat ik de minister met deze vraag confronteer.

Recent slaagde een Duitse onderzoeker van de Christian Albrechts Universiteit erin om aan de hand van hersenscans in 95% van de door hem onderzochte gevallen te voorspellen of iemand pedofiele neigingen vertoont. Diverse hersenwetenschappers bevestigen dat een evolutie van de diagnostiek in die richting vele kansen biedt. Het indrukwekkende boek van neurobioloog en hersendeskundige Dick Swaab "Wij zijn ons brein" neemt ons mee in deze razendsnel evoluerende wetenschap, waarbij via klassiek empirisch onderzoek van hersenen vroegtijdig exacte diagnoses, ook met betrekking tot de seksuele voorkeuren, kunnen worden gesteld. Een beïnvloeding van de resultaten door sturing van de menselijke wil lijkt niet mogelijk.

Deze aanpak voorspelt vele mogelijkheden maar roept tegelijkertijd ook heel wat ethische, morele vragen op. Indien het ooit tot de algemeen aanvaarde diagnostiek zou behoren om via hersenonderzoek te voorspellen dat bepaalde mensen overduidelijk norm- en wetoverschrijdend gedrag zullen vertonen, wordt onze samenleving geconfronteerd met heel fundamentele morele vragen. Zo zou deze medische kennis ook mogelijkheden bieden om bepaalde beschuldigingen op een wetenschappelijke wijze te weerleggen, bijvoorbeeld indien de hersenscans er geen uitsluitsel over geven.

In welke mate volgt Justitie deze razendsnelle wetenschappelijke ontwikkelingen op? In welke mate zijn onze wetten maar vooral ook onze rechtspraak aangepast aan deze evoluties? Rijst er al een reëel probleem, of past deze probleemstelling eerder in een futuristisch kader en behoeft ze momenteel geen bijzondere aandacht? Werd er in bepaalde rechtszaken al gebruik gemaakt van de wetenschappelijke conclusies van hersenonderzoek en meer specifiek van hersenscans?

Hoe interpreteert de minister de eensluidende vaststellingen van hersendeskundigen dat onze hersenen gemiddeld groeien tot het 23ste jaar? Hoe verzoent de minister die recente wetenschappelijke conclusies met de bepaling van de strafrechtelijke (en burgerrechtelijke) meerderjarigheid op 18 jaar, waarbij de wetgever ervan uitgaat dat mensen gemiddeld op 18 jaar "tot wasdom" komen en dus als volledig volgroeid worden beschouwd, terwijl nu werd vastgesteld dat de hersenen nog ruim 5 jaar langer ontwikkelen?

Vindt de minister die vaststellingen voldoende indrukwekkend om ze verder te onderzoeken, in het bijzonder met betrekking tot de consequenties ervan voor onze rechtspraak?

Antwoord ontvangen op 5 juni 2012 :

U begint uw vraag met een belangrijke kanttekening: “Het verbinden van justitie met de medische wetenschap is en blijft een heikele oefening”. Ik ben het hier volmondig mee eens en besteed dus ook de uiterste voorzichtigheid aan mijn antwoord. Justitie is uiteraard waakzaam voor belangrijke wetenschappelijke evoluties en haar mogelijke implicaties voor het strafrechtelijk beleid. Gelukkig krijgen wij hierbij de nodige ondersteuning, zoals van het Universitair Forensisch Centrum (UFC), wiens mening ik ook gevraagd heb bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten die u aanhaalt.

U haalt twee wetenschappelijke referenties aan. Ten eerste het onderzoek van de Duitse onderzoekers van de Christian Albrechts Universiteit (Ponsetti et al., 2012) en ten tweede het boek van neurobioloog Dick Swaab “Wij zijn ons brein”.

Uit het Duitse onderzoek blijkt dat in 95 % van de door hen onderzochte gevallen te voorspellen valt, door middel van hersenscans, of iemand pedofiele neigingen vertoont. Maar de onderzoeksgroep is vrij klein. Het is slechts te beschouwen als experimenteel onderzoek, dat tot zeer ongenuanceerde resultaten leidt. Ik verwijs naar de kanttekeningen van de onderzoekers zelf.

Justitie volgt zeker en vast met grote belangstelling deze wetenschappelijke ontwikkelingen op. U verwijst ook naar het boek van Dick Swaab. Hoewel dit werk zeer interessant is, heeft deze neurobioloog een zeer materialistische visie op crimineel gedrag en stelt hij dat dit biologisch gezien reeds vastligt van bij de geboorte. Dit is een zeer deterministische visie op criminaliteit, die op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ook veel bepleit werd door aanhangers van het positivisme (Lombroso, Ferri,…). Het maatschappelijke recht op bestraffing steunt volgens deze theorie niet op de schuld, maar op het gevaar dat de betrokkene voor de maatschappij betekent. Het doel van de bestraffing ligt in de bescherming van de maatschappij en het genezen/opvoeden van de betrokkene. Hiervan zijn tot vandaag sporen terug te vinden in ons strafrecht, zoals de internering en de jeugdbescherming. Buiten deze categorieën is ons strafrecht echter ook gebaseerd op het principe van de vrije wil en de wettelijke verantwoordelijkheid en uiteraard het legaliteitsbeginsel. Het uitschakelen van deze criteria voor de toepassing van het strafrecht kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Als men niet langer de daad als criterium voor het strafrechtelijk optreden neemt, maar de gezindheid of voorbestemdheid van de dader, dan geeft men in feite het legaliteitscriterium op en zet men de deur open voor een autoritair en dictatoriaal overheidsregime. Ik blijf dus uiteraard zeer voorzichtig in de interpretatie van de resultaten van dergelijk onderzoek.

Het gebruik van hersenscans bij het detecteren van pedofilie is dus pas zeer recent onderzocht en is nog in een zeer experimentele fase. De verdere ontwikkelingen in dit soort onderzoeken blijven mij desalniettemin boeien en zal ik uiteraard verder opvolgen. Ik vind het echter van grotere prioriteit om in de nabije toekomst te blijven inzetten op een gericht opsporings- en vervolgingsbeleid, een betere bejegening van slachtoffers van seksueel misbruik, alsook op een betere opvolging, behandeling en begeleiding van daders van seksueel misbruik.