Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-3081

van Peter Van Rompuy (CD&V) d.d. 16 september 2011

aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen

Consumentenkrediet - " Due dilligence " verplichting - Interpretatie

consumptief krediet
kredietbeperking
aflossing
centrale bank

Chronologie

16/9/2011Verzending vraag
3/11/2011Antwoord

Vraag nr. 5-3081 d.d. 16 september 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (WCK) werd naar aanleiding van de implementatie van een Europese richtlijn en talrijke parlementaire initiatieven in zowel Kamer als Senaat grondig hervormd.

Het artikel 15 WCK voorziet in een versterkte " due dilligence " verplichting voor de kredietgever en de kredietbemiddelaar.

Ten eerste bepaalt het artikel 15, eerste lid, WCK dat de kredietgever en de kredietbemiddelaar verplicht zijn om voor de kredietovereenkomsten die zij gewoonlijk aanbieden of waarvoor zij gewoonlijk bemiddelen, het krediet te zoeken dat qua soort en bedrag het best is aangepast, rekening houdend met de financiële toestand van de consument op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en met het doel van het krediet.

Daarnaast bepaalt het artikel 15, tweede lid, WCK dat de kredietgever slechts een kredietovereenkomst mag sluiten wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de raadpleging van de Centrale voor kredieten aan particulieren, en op basis van de informatie bedoeld in artikel 10 WCK (de gevraagde juiste en volledige informatie noodzakelijk om de financiële toestand en de terugbetalingsmogelijkheden te beoordelen), redelijkerwijze moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, na te komen.

In de rechtsleer is men echter verdeeld over de vraag hoe deze laatste verplichting geïnterpreteerd moet worden voor wat betreft een kredietopening. Bij het aangaan van een kredietopening is het immers niet duidelijk of en in welke mate de kredietnemer gebruik zal maken van het hem ter beschikking gestelde fondsen.

Om deze redenen had ik graag een antwoord gekregen op de volgende vragen:

1) Moet de kredietgever bij de beoordeling van de terugbetalingscapaciteiten uitgaan van een maximale opname door de consument in het kader van een kredietopening en dit doorheen de volledige duur van de overeenkomst?

2) Moet de kredietgever hierbij ook een bijkomende inschatting maken met betrekking tot de capaciteit van de consument om om te gaan met de aan deze kredietvorm verbonden risico's, zoals de flexibiliteit, de kosten, enz.?

Antwoord ontvangen op 3 november 2011 :

1. Artikel 15 van de wet op het consumentenkrediet bepaalt inderdaad dat de kredietgever slechts een kredietovereenkomst mag sluiten “wanneer hij, gelet op de gegevens waarover hij beschikt of zou moeten beschikken, onder meer op basis van de raadpleging geregeld door artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, en op basis van de informatie bedoeld in artikel 10, redelijkerwijze moet aannemen dat de consument in staat zal zijn de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, na te komen”.

De wetgever heeft, gelet op enerzijds de noodzakelijke subjectieve interpretatie van de gegevens die aan de basis liggen van de beslissing inzake de kredietwaardigheid van de consument en, anderzijds, het feit dat een kredietbeslissing niet het pure resultaat is van een creditscoring, dan ook aan de betrokken kredietgever de vrijheid gelaten de gegevens waarover hij beschikt zelf te analyseren en te interpreteren.

Voor alle duidelijkheid: het is en blijft de verantwoordelijkheid van de kredietgever om de zonet aangehaalde verplichting na te leven. Hij kan zich ook op geen enkel moment verschuilen achter richtlijnen of interpretaties van de overheid.

2. De kredietgever of kredietbemiddelaar moet, zoals bepaald in artikel 15 van de wet, nagaan welk type krediet het meest geschikt is voor de consument naar gelang het doel van het krediet en de financiële situatie van de consument op het ogenblik waarop het contract afgesloten wordt. De wet bepaalt in zijn artikel 10 dat de kredietgever of -bemiddelaar alle informatie moet opvragen die hij nuttig acht om de financiële verbintenissen van de consument en zijn terugbetalingscapaciteit in te schatten. Van zijn kant moet de consument de kredietgever de nodige correcte en volledige informatie verschaffen om dit te doen. Tenslotte moeten de kredietgevers de consument een precontractueel informatiedocument, zoals omschreven in artikel 11 van de wet, en aangepaste uitleg over het krediet, die in sommige gevallen kan gaan tot een vergelijking van de voor- en nadelen van het krediet ten opzichte van andere krediettypes, bezorgen. Deze brede informatieplicht van de kredietgever heeft precies tot doel de consument toe te laten een beslissing met kennis van zaken te nemen wat betreft het afsluiten van een kredietcontract en na te gaan of het aangeboden kredietcontract aangepast is aan zijn noden en aan zijn financiële situatie. De Belgische wetgever heeft met andere woorden veel aandacht gehad voor de respectievelijke rol van de partijen om van beide kanten een verantwoordelijk krediet te waarborgen.

Daarbij dient nog opgemerkt te worden dat de totale kosten van het krediet voor de consument, dit is alle kosten die de consument moet betalen in verband met de kredietovereenkomst en die de kredietgever bekend zijn, in het jaarlijkse kostenpercentage zijn opgenomen en de consument dus op dat vlak niet voor verrassingen zal komen te staan.