Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-2124

van Elke Sleurs (N-VA) d.d. 20 april 2011

aan de minister van Justitie

Inkijk in het oorlogsverleden van voorouders - Aanvragen - Toestemmingen

Tweede Wereldoorlog
toegang tot de informatie
openbaar ministerie
raadpleging van informatie
persoonlijke gegevens

Chronologie

20/4/2011Verzending vraag
16/9/2011Antwoord

Vraag nr. 5-2124 d.d. 20 april 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Tot 25 april loopt de tentoonstelling "Gekleurd Verleden. Familie in oorlog." in Gent. In deze expositie vertellen verschillende getuigen met een verschillende kleur over hun oorlogsverleden. Het betreft meestal mensen die bij het uitbreken van de oorlog jongvolwassen waren.

Mede omdat de Tweede Wereldoorlog nu al bijna 66 jaar geleden eindigde, worden zulke levende getuigen alsmaar schaarser. Het gaat immers vaak om mensen die er gedurende hun hele leven voor kozen om niet over deze pijnlijke episode te praten.

Het kan dan ook niet verwonderen dat heel wat afstammelingen vandaag de dag zelf op zoek gaan naar de waarheid omtrent hun familieverleden.

Om toegang te hebben tot het dossier van hun familielid, moeten deze kinderen en kleinkinderen zich wenden tot het College van Procureurs-generaal. In de praktijk blijkt de besluitvorming van dit college niet uniform tov van de verschillende aanvragers.

Graag had ik een antwoord op de volgende vragen

1. Hoe vaak werd er in de afgelopen vijf jaar een aanvraag ingediend bij het College van Procureurs-generaal om het dossier in te kijken over het oorlogsverleden van een overleden individu? Hoe vaak was de aanvrager een familielid, hoe vaak was de aanvraag wetenschappelijk gemotiveerd? Graag had ik deze cijfers opgesplitst verkregen per jaar en per taalgroep .

2. Hoe vaak werd er in de afgelopen vijf jaar toestemming gegeven door het College van Procureurs-generaal om het dossier in te kijken over het oorlogsverleden van een overleden individu? Wanneer de toestemming werd gegeven, hoe vaak werd de toestemming gegeven aan een familielid, hoe vaak aan iemand met een wetenschappelijk gemotiveerde aanvraag? Graag had ik deze cijfers opgesplitst verkregen per jaar en per taalgroep .

3. Welke is de motivatie om de toestemming te weigeren tot het inkijken van het dossier over het oorlogsverleden van een overleden individu? Hoe vaak was dit het ontbreken van het dossier? Graag had ik deze cijfers verkregen voor de afgelopen vijf jaar en opgesplitst per jaar en per taalgroep .

4.Wanneer het College van Procureurs-generaal deze toestemming geeft, mag de aanvrager het opgevraagde dossier dupliceren en/of meenemen naar huis?

5. Bestaan er op heden richtlijnen met betrekking tot de toestemming tot inzage in het dossier over het oorlogsverleden van een overleden individu? Indien niet, welke zijn de stappen die de minister met betrekking tot deze kwestie zal nemen?

6. Naar de toekomst toe zou het de bedoeling zijn dat deze vertrouwelijke dossiers door het Rijksarchief zouden beheerd worden. Dit zou vanaf 2017 werkelijkheid moeten worden. Waarom zou dit slechts vanaf 2017 mogelijk zijn? Zal het Rijksarchief vanaf 2017 ook de aanvragen kunnen behandelen of zal dit de verantwoordelijkheid blijven van het College van Procureurs-generaal?

Antwoord ontvangen op 16 september 2011 :

1) en 2). Het is niet mogelijk cijfers ter zake te verstrekken aangezien nooit precieze statistieken van de aanvragen en de toestemmingen zijn bijgehouden.

3) De toestemming tot raadpleging wordt verleend of geweigerd op grond van criteria waarvan de richtsnoeren zijn goedgekeurd door het College van procureurs-generaal tijdens diens vergadering van 29 januari 2004. Deze criteria zijn gegrond op circulaire nr. 2991 van de auditeur-generaal bij het militair gerechtshof en op de dagelijkse praktijk.

Over het algemeen bestaat de te volgen richtlijn erin dat de strafdossiers die zijn geseponeerd, alsook de strafdossiers gekenmerkt door een buitenverdenkingstelling, een vrijspraak of een veroordeling die later is gevolgd door eerherstel en de dossiers waarin andere betrokken personen later in ere zijn hersteld enkel kunnen worden geraadpleegd door de personen die bij deze dossiers betrokken waren en die uiteraard altijd toegang ertoe hebben.

De advocaten die toezien op de gerechtelijke belangen van hun cliënten hebben altijd toegang tot het dossier van die cliënten.

In principe zijn deze dossiers niet toegankelijk voor derden, te weten de personen die geen partij waren bij het proces.

Onderzoekers, te weten de personen die om de ene of andere reden interesse hebben voor geschiedenis, zijn zelf ook maar derden die geen partij waren bij het proces en hebben in principe geen toegang.

Hoewel personen die enkel getuigen van gewone persoonlijke interesse in beginsel geen toegang hebben tot deze dossiers, wordt op deze regel een uitzondering gemaakt voor onderzoekers die blijk geven van aangetoonde wetenschappelijke belangstelling voor geschiedenis; er wordt onder andere rekening gehouden met hun opleiding, hun ervaring en het wetenschappelijke karakter van hun historische benadering, met de wetenschappelijke historische doelstelling van hun werkzaamheden; met alle elementen aangetoond door personen of universitaire, academische of andere instellingen waarvan geschiedenis, in het bijzonder die van de Eerste en Tweede Wereldoorlog of van het “interbellum”, evenals de weerslag ervan op de maatschappij, het hoofdbestanddeel van hun opdracht vormen en die alle noodzakelijke waarborgen bieden op het stuk van deontologie.

Afgezien van het louter persoonlijke of historisch-wetenschappelijke karakter van de aanvraag stellen de magistraten die namens het College van procureurs-generaal belast zijn met het verlenen van de toegang alles in het werk om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord door toegang te verlenen tot bepaald gerechtelijk archiefmateriaal dat bijzonder delicaat is en waarvan ondoordacht gebruik bepaalde passies die altijd broeien, zou kunnen aanwakkeren.

Het gebeurt zelden dat het ontbreken van het dossier ten grondslag ligt aan de weigering. Ik kan geen statistieken hieromtrent verstrekken.

4). In het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot bepaling van de bestemming van de archieven van de opgeheven militaire gerechten en tot vaststelling van verschillende maatregelen en wijzigingen betreffende het College van procureurs-generaal is bepaald dat de griffie van het hof van beroep te Brussel belast is met de aflevering van de uitgiften en kopieën van de onderzoeks- en procedurestukken van de opgeheven militaire gerechten en parketten (art. 125 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken).

Het dossier waarvoor een toestemming tot raadpleging is verleend, mag door de aanvrager niet worden meegenomen. Hoogst uitzonderlijk werd een uitzondering gemaakt met het oog op de digitalisering van twee aan CEGES toevertrouwde dossiers.

5). De door het College aangewezen magistraten die oordelen over de aanvragen tot toestemming baseren zich op de richtlijnen die waren vervat in een circulaire van de auditeur-generaal en die van toepassing waren vóór de opheffing van de militaire gerechten, waarvan de richtsnoeren waren goedgekeurd door het College van procureurs-generaal tijdens diens vergadering van 29 januari 2004.

6) Het archief van de opgeheven militaire gerechten is toevertrouwd aan het College van procureurs-generaal overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 december 2003 ter uitvoering van artikel 132 van de eerste wet van 10 april 2003; dit archief behoudt zijn gerechtelijk karakter; er is thans geen enkele datum bepaald voor de overdracht van dit archief aan het Algemeen Rijksarchief.

Sommige van deze dossiers hebben betrekking op uiterst gevoelige bladzijden uit onze geschiedenis en de regeringen die sinds 2003 achtereenvolgens aan het hoofd stonden van het land hebben ervoor gekozen om dit archief tot nader order Justitie te behouden.

Mijn departement heeft trouwens financiële inspanningen gedaan voor de bewaring van deze dossiers in ideale omstandigheden (cf. het protocol van 1 april 2010 tussen het Rijksarchief en de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie voor het tijdelijke gebruik van een gedeelte van het depot “Hazeldonck”.

De werkwijze die is gevolgd sedert de opheffing van de militaire gerechten - en die het vervolg is van de handelwijze van het auditoraat-generaal bij het militair gerechtshof - heeft het immense voordeel dat alle aanvragen tot toegang worden voorgelegd aan een zeer omzichtige en ervaren magistraat die erop toeziet dat enige indiscretie bij de raadpleging van dit op menselijk vlak zeer gevoelig archief wordt voorkomen.