Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-1188

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 3 februari 2011

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen

De steun van België voor de kandidatuur van Libië in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties

Libië
rechten van de mens
gespecialiseerde instelling van de VN
Mensenrechtenraad van de VN

Chronologie

3/2/2011Verzending vraag
7/12/2011Dossier gesloten

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-344

Vraag nr. 5-1188 d.d. 3 februari 2011 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De media berichten dat België in mei vorig jaar voor de omstreden kandidatuur van Libië stemde als lid van de VN-Mensenrechtenraad. Dat zou blijken uit diplomatieke documenten die de krant De Morgen kon inkijken. Blijkbaar ordonneerde de minister heel expliciet om deze ja-stem uit te brengen. De ministeriële opdracht ging diametraal in tegen het negatieve advies van zijn eigen administratie. Nochtans verklaarde de minister dat hij bij de stemming rekening had gehouden met het track record inzake mensenrechten van de kandidaat-lidstaten. Die verklaringen blijken in dit geval helemaal niet met de werkelijkheid overeen te stemmen.

Het Libische regime van Muammar Kadhafi draagt al decennia lang het etiket van notoir schender van de mensenrechten. Een benoeming van dit land in de VN-Mensenrechtenraad ondermijnt de geloofwaardigheid en werking van deze nochtans zeer belangrijke instelling die toezicht houdt op de naleving van de mensenrechtenverdragen. U begrijpt meteen dat velen, waaronder ik, verbolgen zijn over de steun van België aan Libië. Daarmee tolereert en vergoelijkt ons land de vele dubieuze bezigheden van de Libische dictatuur. Tegelijkertijd geeft ze aan Muammar Kadhafi een totaal onverdiend aureool van correctheid.

Beseft de minister dat België met deze gang van zaken zijn reputatie en geloofwaardigheid op het gebied van de bescherming van de mensenrechten helemaal te grabbel gooit?

De minister maakte bij de aanvang van zijn mandaat duidelijk dat hij koos voor pragmatisme en overleg. Deze methode zou volgens hem immers betere resultaten opleveren dan de principiële en harde lijn van zijn voorgangers. Ik ben bereid in deze logica mee te stappen, maar ik geloof met overtuiging dat ook pragmatisme grenzen heeft. Over sommige zaken die zo fundamenteel zijn als mensenrechten, kan en mag niet gemarchandeerd worden.

Ik hoop dat de minister de moed toont om zijn keuze in alle openheid te verklaren en zich niet verschuilt achter de geheimhouding van de stemming. In het laatste geval kan ik zijn zwijgen niet anders dan als een schuldbekentenis interpreteren.

Kan de minister mij bevestigen dat België vorig jaar stemde voor de omstreden kandidatuur van Libië in de VN-Mensenrechtenraad? Hoe verzoent de minister deze stem met zijn eerdere verklaring altijd rekening te houden met de bevordering en bescherming van de mensenrechten? Zondigde de minister met deze beslissing tegen zijn eigen principes? Dreigt hierdoor niet de geloofwaardigheid van de minister te worden aangetast?

Kan de minister mij uitvoerig informeren over de redenen waarom hij ons land voor deze kandidatuur liet stemmen? Kan de minister mij tevens vertellen hoe deze beslissing tot stand is gekomen? Ging deze beslissing in tegen het negatieve advies van de eigen administratie? Zo ja, kan de minister mij uitleggen waarom hij ervoor kiest om het advies van zijn administratie naast zich neer te leggen?

Is de minister het met mij eens dat er grenzen zijn aan een pragmatische aanpak, zeker wanneer het om mensenrechten gaat? Beaamt de minister dat deze beslissing het Libische regime ongewenst legitimeert? Onderschrijft de minister mijn analyse dat dit ten koste gaat van de Belgische geloofwaardigheid en reputatie op het gebied van de bescherming van mensenrechten?

De keuze van deze minister voor een doorgedreven pragmatisme noopt tot de vraag of er iets in ruil voor deze steun aan Libië werd bekomen? Kan de minister in absolute eerlijkheid getuigen dat geen ruiloperatie werd afgesproken? Of koestert de minister een bijna pedagogisch optimisme dat deze staat – door notoire wereldleiders ooit een schurkenstaat genoemd – door een zitje in de Mensenrechtenraad, zich vanaf nu zal profileren als open, democratisch en humaan?

In het buurland Tunesië stijgt de hoop op duurzame, ingrijpende democratische verandering. Deze gunstige evolutie mag zeker niet op het conto van de buitenlandse diplomatieke druk worden geschreven. Ook hier muntten diplomaten en buitenlandministers uit in "pragmatisme" en lieten daardoor een volk verkommeren. Hoe evalueert de minister zijn pragmatische aanpak in het licht van de gebeurtenissen in Tunesië?