Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11263

van Zakia Khattabi (Ecolo) d.d. 19 maart 2014

aan de minister van Middenstand, KMO's, Zelfstandigen en Landbouw

de gelijkstelling van de studieperiode van een zelfstandige in hoofdberoep

zelfstandig beroep
pensioenregeling
pensioenvoorwaarden
studieduur

Chronologie

19/3/2014Verzending vraag
27/3/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4851

Vraag nr. 5-11263 d.d. 19 maart 2014 : (Vraag gesteld in het Frans)

Artikel 14 van het koninklijk besluit nr. 72 (van 10/11/1967) betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen bepaalt dat de Koning de periodes tijdens dewelke de zelfstandige studies heeft gedaan, tegen betaling van een forfaitaire bijdrage kan gelijkstellen met periodes van beroepsbezigheid. Dat werd uitgewerkt in het koninklijk besluit van 22 december 1967.

De periode van studie of leercontract kan dus met ingang van 1 januari van het jaar van de twintigste verjaardag en tegen betaling van bijdragen (vanaf 1 januari 1957) worden gelijkgesteld met een periode van beroepsbezigheid als zelfstandige.

Hierdoor kan de zelfstandige zijn beroepsloopbaan dus vervolledigen en zijn pensioenbedrag verhogen. De bijdrage varieert naargelang van de periode van gelijkstelling, maar schommelt over het algemeen rond 430-440 euro per kwartaal. Bij dat bedrag komen ook de beheerskosten die door de socialeverzekeringsfondsen worden gevraagd.

Ik zou graag enkele verduidelijkingen krijgen over bepaalde punten van het beschikkend gedeelte, die volgens mij nadelig zijn voor de zelfstandigen die een beroep doen op deze wettelijke bepaling.

1) Voor een studieperiode die loopt vanaf 1 januari 1997 bepaalt het koninklijk besluit dat, indien de aanvraag om gelijkstelling niet wordt ingediend binnen de 2 jaar die volgen op het einde van de studie, een interest van 6,5% per jaar verschuldigd is voor de periode tussen het einde van de studie en de datum waarop de aanvraag wordt ingediend.

Het opleggen van dat percentage en de tijd die jonge zelfstandigen krijgen om hun jaren te regulariseren, doen vragen rijzen.

De eerste jaren zijn immers essentieel om een onderneming uit te bouwen en het opleggen van een dermate korte termijn legt een bijkomende last op de schouders van jonge ondernemers.

2) Tevens zou ik graag informatie krijgen over de betalingsmodaliteiten die worden voorgesteld aan de zelfstandige die beslist zijn studiejaren te regulariseren. Er zijn immers twee mogelijkheden:

-in één betaling binnen de maand die volgt op de betekening van de beslissing van het RSVZ;

- volgens een door dit Instituut vastgesteld aflossingsplan, waarbij rekening wordt gehouden met een enkelvoudige interest van 6,5% per jaar.

Hoe wordt die rentevoet van 6,5%. verantwoord? Zelfs de interesten in geval van laattijdige betaling bedragen minder (1)…Met een dergelijke rentevoet is het voordeliger een beroep te doen op de financiële instellingen. Dat heeft dus geen enkele zin.

(1) In de klassieke regeling geeft het niet betalen van de sociale bijdragen op het einde van het kwartaal aanleiding tot sancties en wordt een verwijlinterest van 3% aangerekend. Die verhoging zal worden toegepast na afloop van elk kwartaal. Als u op het einde van het kalenderjaar niet alle bijdragen hebt betaald die u in de loop van dat jaar voor de eerste maal werden gevraagd, zal het sociaal verzekeringsfonds vanaf 1 januari van het volgende jaar een eenmalige bijkomende verhoging toepassen van 7% op de niet betaalde bedragen.

Antwoord ontvangen op 27 maart 2014 :

De bijdragen die moeten worden betaald voor de gelijkstelling van de studieperiodes worden berekend op grond van de bepalingen van artikel 35, § 1 van het koninklijk besluit van 22 december 1967. De regels voor de berekening van deze bijdragen werden in de loop der tijd echter aangepast.   

1) U stelt eerst dat « het koninklijk besluit voor een studieperiode vanaf 1 januari 1997 bepaalt dat indien de aanvraag tot gelijkstelling niet wordt ingediend binnen een periode van 2 jaar volgend op het einde van de studieperiode, een intrest van 6,5 %/jaar is verschuldigd op de bijdragen die moeten worden gestort voor de periode van het einde van de studieperiode tot de datum waarop de aanvraag wordt ingediend. »

- In werkelijkheid is deze dubbele regel enkel van toepassing op de studieperiodes die vallen tussen 1 januari 1984 en 31 december 1996. Deze regel geldt dus niet voor studieperiodes vanaf 1997.

- De intrest aan een jaarlijks percentage van 6,5% is gerechtvaardigd omdat deze het gebrek aan onmiddellijke inning compenseert vanaf de datum waarop de bijdrage normaal had moeten betaald worden.

- De termijn van twee jaar beoogt enkel de mogelijkheid om als uitzonderingsmaatregel te ontsnappen aan de intrest van 6,5% jaar. Deze termijn betekent niet dat iemand zijn studiejaren later nog laat gelijkstellen. 

2) U stelt vervolgens dat de betaling van achterstallige bijdragen kan gebeuren op twee verschillende manieren :

a) ofwel in één onmiddellijke betalingsverrichting in de maand die volgt op het de maand waarin de Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ) haar beslissing meedeelt. – wat de regel is ;

b) ofwel volgens een betalingsplan opgelegd door de RSVZ, zij het met toepassing van een intrest op jaarbasis van 6,5 % - waarover u zich vragen stelt.

Het klopt dat de jaarlijkse voet van 6,5% wordt toegepast als er met een afbetalingsplan wordt gewerkt, maar dit wordt slechts toegepast na het verstrijken van de gewone termijn van één maand (zie onmiddellijke betaling). De toepassing is dus heel wat beperkter dan in het eerste geval.

Ten slotte ligt deze intrestvoet, in tegenstelling tot wat u vermeldt, lager dan de intrestvoet op de financiële markten (+/- 10%) en ook heel wat lager dan de driemaandelijkse verhogingen van 3 en 7% die worden aangerekend voor de gewone sociale bijdragen. Dit heeft dus een reden.