Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11040

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 5 februari 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen

Het gebruik van honden voor de opsporing van de ziekenhuisbacterie

ziekenhuisinfectie
infectieziekte
ziekenhuis

Chronologie

5/2/2014Verzending vraag
22/4/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4427

Vraag nr. 5-11040 d.d. 5 februari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Uit mijn vorige schriftelijke vraag (5-4510) over de ziekenhuisbacterie bleek dat het aantal sterfgevallen als gevolg ervan zeer sterk toenam in de afgelopen jaren.

Doordat zulke superbacteriën resistent zijn voor de meest gangbare antibiotica, zijn ernstige infecties moeilijk of zelfs niet meer te behandelen. Het is dus cruciaal dat men de infectie snel detecteert en in een vroegtijdig stadium behandelt.

Recent bleek uit een Nederlands onderzoek, gepubliceerd in het British Medical Journal, dat honden bijzonder goed in staat zijn om de ziekenhuisbacterie te detecteren. Een tweejarige beagle bleek in 83 % van de gevallen de bacterie te herkennen door gewoon in het ziekenhuis rond te snuffelen. Door te snuffelen aan monsters van de ontlasting, kon de hond zelf in 100 % van de gevallen de bacterie detecteren.

Hierover de volgende vragen:

1) Hoe wordt de ziekenhuisbacterie vandaag opgespoord in ziekenhuizen en rusthuizen in België? Welke procedures, methoden en verplichtingen gelden daarbij? Is die aanpak volgens de geachte minister snel en effectief?

2) Is ze bekend met de resultaten van het Nederlands onderzoek? Overweegt ze een gelijkaardig experiment in Belgische ziekenhuizen? Beaamt ze mijn opvatting dat dit een zeer snelle, goedkope en effectieve methode lijkt om de ziekenhuisbacterie op te sporen?

Antwoord ontvangen op 22 april 2014 :

In het decembernummer 2013 van de British Medical Journal verscheen volgend artikel: “Using a dog’s superior olfactory sensitivity to identify Clostridium difficile in stools and patients: proof of principle study”. Een hond werd twee maanden getraind om de geur van Clostridium difficile te leren herkennen. Vervolgens werd hij in contact gebracht met 300 patiënten, 30 met C. difficile diarree en 270 controles. De hond wist 25/30 gevallen (sensitiviteit 83 %) en 265/270 controles (specificiteit 98 %) correct te herkennen. C. difficile diarree heeft een karakteristieke geur en in studies met verpleegkundigen worden een sensitiviteit van 55-82 % en een specificiteit van 77-83 % gerapporteerd.

Er is nog verder onderzoek nodig vooraleer kan gedacht worden aan het gebruik van honden voor detectie van bacteriën bij patiënten in de dagelijkse praktijk. Het is onduidelijk of honden ook de geur van andere belangrijke verwekkers van ziekenhuisinfecties kunnen leren herkennen. Evenzeer kan men de vraag stellen of detectie op basis van geur eveneens mogelijk is bij andere types van infectie en of het überhaupt mogelijk is om op deze manier een onderscheid te maken tussen resistente en gevoelige stammen van dezelfde bacterie. Het gebruik van een hond in een ziekenhuis vraagt bovendien extra aandacht voor hygiëne en veiligheid.

C. difficile diarree wordt volgens de huidige medische standaard gediagnosticeerd op basis van het klinisch beeld aangevuld met microbiologisch onderzoek, met name kweek van de kiem uit een faecesstaal en bevestiging van de productie van toxines. Andere testen die sneller en/of gevoeliger zijn, zoals polymerase chain reaction (PCR), zijn beschikbaar maar worden nog niet routinematig gebruikt.