Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10943

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 22 januari 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging

De verontschuldigingen namens de Belgische Staat aan de nakomelingen van tijdens de Eerste Wereldoorlog geëxecuteerde soldaten

doodstraf
Eerste Wereldoorlog
gerechtelijke dwaling
militaire discipline
militair personeel
strafverjaring

Chronologie

22/1/2014Verzending vraag
20/2/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4139Ook gesteld aan :

Vraag nr. 5-10943 d.d. 22 januari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Negen Belgische soldaten werden tijdens WO I door het leger geëxecuteerd omdat ze door de Krijgsraad werden veroordeeld voor "lafheid, desertie of insubordinatie". Recent werden de verhalen die bij die dramatische gebeurtenissen horen wereldkundig gemaakt. Daaruit blijkt overduidelijk hoe onmenselijk, onrechtvaardig maar vooral hoe onverantwoord die terechtstellingen waren. In een tijd waar de psychologische trauma's van een gruwelijke oorlog niet in aanmerking werden genomen, waar verschijnselen zoals shell shock nog niet werden benoemd, kregen die negen soldaten totaal onnodig het verdict "dood met kogel". Als toppunt van hardheid, werd het executiepeloton samengesteld uit directe collega's van de ter dood veroordeelde.

Natuurlijk bekijken wij die gebeurtenissen vanuit een referentiekader van bijna een eeuw later. Toch bewijzen de verhalen over die negen geëxecuteerde soldaten dat het toenmalige verdict, ook in de toenmalige tijdsgeest, niet in verhouding stond tot de feiten. Nog tijdens WO I, vanaf 19 mei 1915, veranderde het Belgische leger prompt en radicaal zijn aanpak en verbood nog verdere executies. Vanaf dat moment werden soldaten met een soortgelijke beschuldiging in de gevangenis opgesloten. Wellicht werd die beleidsverandering ingegeven door de steeds sterkere protesten tegen die executies en de relevantie van de ethische, morele maar ook strategische argumenten van de tegenstanders van die executies. Dat bewijst dat ook toen al doorslaggevende en overheersende twijfels over de ethiek en moraliteit van die executies leefden.

Het gevolg van die executies liet en laat zich nog steeds voelen bij de nakomelingen, familieleden. Zij torsen een verleden van een criminele voorvader, want die is veroordeeld en gedood wegens zwaarwichtige feiten. Die smet blijft onherroepelijk aan de familiegeschiedenis verbonden. Juist daarom pleiten vele betrokkenen, zowel de familieleden, maar ook historici en academici van diverse aard, voor een officiële verontschuldiging vanwege de Belgische Staat. Het beste zou uiteraard een formeel eerherstel zijn, maar daarvoor zou er een nieuw proces moeten worden gevoerd.

Een officiële verontschuldiging betekent dat onze staat toegeeft dat de toenmalige processen, veroordelingen en straffen niet rechtvaardig waren. Daardoor zou de schande die deze families helemaal ten onrechte torsen, toch grotendeels worden weggegomd.

Deelt de minister de sterk overheersende mening dat de veroordeling en executie in het begin van WO I van negen Belgische soldaten wegens "lafheid, desertie of insubordinatie" als onrechtvaardig moeten worden geëvalueerd, niet alleen vanuit een actueel ethisch kader, maar ook gesitueerd in het tijdsbeeld - zoals ook blijkt uit de prompte stopzetting van dat soort executies vanaf mei 1915? Is de minister bereid om daarvoor een officiële verontschuldiging namens het Belgische Leger en de Belgische Staat uit te spreken, om op die wijze de zware maar onterechte criminele smet die op de nakomelingen van die negen soldaten rust, weg te nemen? Zo ja, op welke wijze en wanneer wil de minister daarvoor stappen zetten? Zo niet, met welke argumenten onderbouwt de minister een afwijzing van dat voorstel?

Antwoord ontvangen op 20 februari 2014 :

Aan de Koninklijke Militaire School worden deelaspecten van sanctionering en berechting van militairen tijdens W.O.I bestudeerd. In het afgelopen jaar verschenen verschillende publicaties waaraan personeel van de Koninklijke Militaire School werkte.

In het kader van het onderzoeksproject P7/22 – “Justice & populations, the Belgian experience in international perspective, 1795 – 2015” met financiële steun van de Progammatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid wordt er momenteel aan de Koninklijke Militaire School verder onderzoek gedaan naar sanctionering van militairen tijdens en na W.O.I. Het resultaat van deze onderzoeken zal in het kader van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog gepubliceerd worden.

Het artikel van ere-advocaat-generaal Maes is gekend bij de diensten van Defensie die zich met de studie van de Eerste Wereldoorlog bezighouden. Defensie heeft hierover zelf geen nader onderzoek gedaan. De kritiek van ere-magistraat Maes richt zich trouwens in essentie op de werking van de onderzoeksmagistraat, die een professionele magistraat was en – hoewel hij een uniform droeg – geen lid van de strijdkrachten, en de krijgsrechtbanken, die als orgaan van de gerechtelijke organisatie optraden.

De vermelding “gefusilleerde deserteurs” is een onjuiste kwalificatie aangezien geen enkele van de terechtgestelde militairen vervolgd noch veroordeeld werd wegens desertie.

De veroordeling van de betrokken militairen is in kracht van gewijsde gegaan en uitgevoerd conform de toen geldende wetgeving. De betrokkenen werden gefusilleerd, op basis van een gerechtelijke beslissing.

Eerherstel kan enkel door de veroordeelde zelf worden aangevraagd en kan enkel worden toegekend door de kamer van inbeschuldigingstelling na het doorlopen van de procedure die beschreven wordt in de artikelen 621 en volgende van het wetboek van strafvordering. Aangezien alle veroordeelden overleden zijn, kan geen eerherstel meer worden aangevraagd.

Onder bepaalde voorwaarden kan bij het Hof van Cassatie de herziening van de veroordeling worden gevraagd (conform de artikelen 443 en volgende van het wetboek van strafvordering). De herziening kan door de veroordeelde, zijn echtgenoot, zijn bloedverwanten in de neerdalende en opgaande lijn, zijn broers en zussen of de minister van justitie worden gevraagd.

Tot slot kan ook de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie in het belang van de wet de vernietiging van een vonnis of arrest vragen (artikel 442 van het wetboek van strafvordering), voor zover er cassatiegronden voorhanden zijn.

In samenspraak met de eerste minister, werd er beslist om de vraag aan het wetenschappelijke comité ingesteld bij het Organisatiecomité voor de herdenking van de eerste Wereldoorlog voor te leggen voor advies.