Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10729

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 7 januari 2014

aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken

Rijkdom - Grote vermogens - Fiscale controle - Belasting

rijkdom
fiscale controle
verdeling van de rijkdom
belastingvlucht

Chronologie

7/1/2014Verzending vraag
4/3/2014Antwoord

Vraag nr. 5-10729 d.d. 7 januari 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In het maatschappelijke middenveld leeft veel argwaan aangaande de wijze waarop in ons land de allerrijksten worden gecontroleerd en op hun toenemend vermogen worden belast. Middenveldorganisaties stellen vast dat er een stijgende discrepantie bestaat tussen enerzijds de erg punctuele controle van de doorsnee inkomens (waarmee niets mis is) en de ronduit minimale, sommigen beweren uitermate lakse wijze waarop de fiscus de allerrijksten opvolgt. Deze kritische analyse steunt op degelijk, longitudinaal en academisch, wetenschappelijke werk van diverse experts, van verschillende universiteiten.

Vanuit het standpunt van een meer billijke verspreiding van de rijkdom, zijn de feiten over de verdeling van de rijkdom in ons land onthutsend:

- een update van 2010 van de raming van de professoren Rademakers en Vuchelen (UB-1997) bewijst dat de rijkste 10 % van de bevolking bijna 50 % van het vermogen bezit, de 3 % super rijksten (140.000 gezinnen) 30 % en de allerrijksten 1 % (45.000 gezinnen) bijna 20 % (www.hetgrotegeld.be);

- uit recent onderzoek van Marco Van Hees blijkt dat de 1 % rijkste Belgen meer dan de armste 60 % bezit (377,8 miljard euro tegenover 373,9 miljard euro);

- volgens ING (maart 2013) zou 28 % van de Belgen niet de mogelijkheid hebben om te sparen en 44 % van de gescheiden echtparen zou helemaal geen spaargeld hebben;

- volgens de Europese Centrale Bank verklaarde in 2013 slechts 48 % van de Belgische gezinnen te kunnen sparen. Volgens het “Réseau de Financement Alternatif' (RFA)” bezit het armste deel, 20 % van de bevolking, 0,2 % van het vermogen;

- de voorbije 20 à 30 jaar zijn de hoogste vermogens 3 à 4 keer sterker gegroeid dan de wereldeconomie (Th. Piketty). Ondanks de crisis stelt Crédit Suisse een toename van het aantal miljonairs vast (HNWI - mensen die minstens één miljoen dollar aan financieel vermogen beschikbaar hebben). In België nam dat aantal toe van 231.000 gezinnen (in 2011) naar 269.000 (in 2012), wat overeenstemt met de laatste 5% van de vermogensschaal.

De opvallende toename van de grote vermogens wordt algemeen verklaard door de internationale context van financiële deregulering en toenemend gebruik van belastingparadijzen.

Specifiek voor België is dat het belastingstelsel bijzonder gunstig is voor eigenaars van grote vermogens, met onder andere het fiscaal bankgeheim, geen vermogensbelasting, geen belasting op meerwaarde, bevrijdende roerende voorheffing, de geografische nabijheid van Luxemburg en de mogelijkheid om personenvennootschappen of offshorevennootschappen op te richten.

Het hoeft geen betoog dat de crisis de ongelijkheid tussen de burgers sterk vergrootte. Steeds meer burgers belanden in een precaire situatie. De echte armoede vermindert zeker niet. Nog steeds 15 % van onze bevolking leeft onder de armoedegrens, dat vormt de basis voor generatiearmoede.

In tegenstelling tot Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk, beschikt ons land niet over een specifieke controlestructuur voor belastingplichtigen met een mogelijk hoog inkomen. Er zou in België geen probleem zijn wat betreft de aangifte van particulieren met een hoog inkomen. De cijfers bewijzen echter het tegenovergestelde. Onderzoeken van de OESO en ook de praktijk van de belastingadministratie, tonen aan dat belastingfraude en de onrechtmatige belastingontwijking door particulieren met een hoog inkomen exponentieel groter is dan bij de gemiddelde of lagere inkomens.

Hierover de volgende vragen.

1) Bevestigt de minister de vermelde cijfers over de veel grotere aangroei van vermogens bij de allerrijksten, dit in tegendeel tot de middelmatige en kleine vermogens?

2) Hoe verklaart hij de steeds dieper wordende kloof tussen een kleine groep van heel rijke mensen en de toenemende meerderheid van middelmatige vermogens en zeker de afstand tussen deze kleine groep van allerrijksten en de toenemende groep van mensen in armoede en in een precaire situatie?

3) Bevestigt hij dat België bij uitstek heel wat extra mogelijkheden voor de toename van grote vermogens biedt, onder andere door het fiscaal bankgeheim, geen vermogensbelasting, geen belasting op meerwaarde, bevrijdende roerende voorheffing, de geografische nabijheid van Luxemburg en de mogelijkheid om personenvennootschappen of offshore-vennootschappen op te richten. Beaamt de minister dat ons land daarmee in een EU-context veel meer voordelen aan de allerrijksten biedt?

4) Behoort het tot de bekommernis van de minister en de federale regering om de kloof tussen de kleine groep allerrijksten en de grote meerderheid van gemiddelde en arme mensen kleiner te maken, of is dergelijke beleidskeuze niet aan de orde en beoordeelt hij de huidige gang van zaken als weinig of niet problematisch?

5) Deelt hij de analyse dat de grootste vermogens vooral ontsnappen door gebrek aan transparantie?

6) Over welke mogelijkheden, instrumenten en wettelijke kaders beschikt de minister om de controle en belasting van de grootste vermogens krachtiger te maken? Welke instrumenten verkiest hij en hoe zal/zou hij deze aanwenden?

Antwoord ontvangen op 4 maart 2014 :

1) en 2 Het is niet evident om een correct beeld te krijgen van de verdeling en de evolutie van de vermogens over de gezinnen. Op basis van de Household Finance and Consumption Survey (HFCS), een enquête in alle landen van het eurogebied, die gegevens bevat voor 2010, is het netto-vermogen van de 10 % meest vermogende gezinnen in België 3,4 keer zo hoog als voor een mediaan gezin. Het gemiddelde in de eurzone bedraagt 4,6 keer. Het aandeel van gezinnen met een negatief netto-vermogen bedraagt in België 2,7 % tegenover 4,8 % gemiddeld in de Eurozone. De ongelijke spreiding van vermogens is een internationaal fenomeen en wordt veroorzaakt door een veelheid aan factoren. De gegevens uit de HFCS hebben enkel betrekking op 2010 en laten dus niet toe veranderingen te meten of te verklaren.

3) In het nabije verleden werden er ter zake al een aantal maatregelen genomen. Zo heeft de wet van 14 april 2011de opheffing van het fiscale bankgeheim inzake inkomstenbelastingen sterk vereenvoudigd en versoepeld. Tevens is er met ingang van aanslagjaar 2014 een nieuwe meldingsplicht ingevoerd in de aangifte in de personenbelasting: deze aangifte moet voortaan het bestaan vermelden van een juridische constructie waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenote of de kinderen van wie hij het wettelijk genot van de inkomsten heeft overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek, hetzij een oprichter van de juridische constructie is, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 14°, van het wetboek van de inkomstenbelastingen (WIB 92) hetzij bij zijn weten op enigerlei wijze of ogenblik begunstigde of potentieel begunstigde is van een juridische constructie (artikel 307, § 1, 4° lid, WIB 92). Met deze meldingsplicht worden de private vermogensstructuren beoogd. De nieuwe meldingsplicht zal voor meer transparantie zorgen. Een andere maatregel betreft de recent ingevoerde meldingsplicht (vanaf aanslagjaar 2013) in de aangifte in de personenbelasting voor individueel gesloten levens¬verzekeringsovereenkomsten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming (artikel 307, § 1, 3° lid WIB 92).

4) Het is mijn bekommernis dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen. Gelet op het feit dat vermogens mobiel zijn, moet er een evenwicht gezocht worden tussen de hoogte van belastingtarieven en het behoud van de belastingbasis.

5) en 6) Het risicobeheer dat de AAFisc toepast maakt geen specifiek onderscheid naar kleine of grote vermogens toe. De gebruikte bronnen, die zowel intern als extern aan de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën zijn, bevatten de gegevens van alle belastingplichtigen zodat de toegepaste risicoprofielen ook op de door het geachte lid bedoelde doelgroep worden toegepast met selectie ter controle tot gevolg als er fiscale risico's voorkomen. Er worden geen andere specifieke instrumenten aangewend.