Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-10431

van Bert Anciaux (sp.a) d.d. 21 november 2013

aan de minister van Justitie

Antwerpse Procureur-generaal - Voorstel van registratie van DNA-stalen van baby's - Juridisch kader

DNA
openbaar ministerie
legaliteit

Chronologie

21/11/2013Verzending vraag
12/12/2013Antwoord

Vraag nr. 5-10431 d.d. 21 november 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Recent stelde de Antwerpse Procureur-generaal in een publieke berichtgeving voor om bij de geboorte van Belgische baby's meteen een DNA-staal af te nemen. De databank die daardoor ontstaat zou - volgens de magistraat - van grote waarde zijn bij het oplossen van misdaden.

De geachte minister reageerde daarop meteen door te stellen dat dit voorstel onmogelijk de toets van het Europees Hof van de Rechten van de Mens zou weerstaan. Het zou - volgens de minister - verboden zijn om gegevens van mensen die van niets worden verdacht te registreren en zonder tijdslimiet te bewaren.

Ongeacht de vele ethische, morele en maatschappelijke dimensies van deze problematiek, lijkt er dus ook al een sluitend juridisch kader te bestaan.

Hierover de volgende vragen.

1) Hoe verklaart de geachte minister dat een topmagistraat, van wie men mag verwachten dat hij kennis heeft van de wetgeving, toch een voorstel publiekelijk lanceert, dat - volgens de minister - een duidelijk juridische basis mist en zelfs tegenwettelijk zou zijn?

2) Kan zij de juridische argumentatie tegen het voorstel van de topmagistraat glashelder verwoorden of steunt haar verwijzing naar het Europees Hof van de Rechten van de Mens eerder op een vermoeden van rechtspraak of op een zekerheid?

3) Hoe interpreteert zij dit voorstel, los van het bestaande wettelijke kader? Kortom, in welke mate en waarom kan de geachte minister zich al dan niet vinden in dit voorstel, zuiver beoordeeld vanuit een ethisch en moreel oogpunt?

4) Zou zij een wetgeving die deze DNA-staalafname wettelijk toelaatbaar zou maken ondersteunen?

Antwoord ontvangen op 12 december 2013 :

Eerst en vooral wil ik benadrukken dat ik, als minister van Justitie, een grote voorstander ben van het feit dat magistraten publiekelijk communiceren.

Het feit of ik het nu eens ben met hen of niet, verandert daar niks aan.

Vooraleer in te gaan op de vraag wat ik vind van het idee om DNA-materiaal af te nemen van pasgeborenen, wil ik herhalen dat de nieuwe DNA-wet, die in 2011 werd goedgekeurd in dit parlement, begin volgend jaar in werking zal treden. Daardoor zullen we :

Nu met betrekking tot het voorstel van de heer Liégeois, moet de haalbaarheid hiervan uiteraard getoetst worden aan de huidige juridisch context, en dit zowel voor het Belgisch als het Europees recht.

Ik stel daarbij vast dat er rond dit thema reeds duidelijke, bindende rechtspraak ontwikkeld is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ik verwijs hierbij naar het Marper-arrest van 4 december 2008, waarbij het EHRM het Verenigd Koninkrijk veroordeeld heeft omdat de genetische profielen van verdachten onbeperkt in de tijd werden bewaard, ongeacht of de verdachte buiten vervolging werd gesteld of werd vrijgesproken.

In haar arrest stelt het Hof onder andere dat "de bewaring van gegevens evenredig moet zijn met het doel waarvoor zij werden verzameld en beperkt zijn in de tijd”. Het Hof is bovendien van oordeel dat het bewaren van gegevens in verband met niet-veroordeelde personen bijzonder schadelijk kan zijn in het geval van minderjarigen, wegens hun bijzondere situatie en het belang van hun ontwikkeling en integratie in de maatschappij.

Nog in datzelfde arrest vindt het Hof dat “het algemene en ongedifferentieerde karakter van de bevoegdheid tot bewaring van vingerafdrukken, biologische stalen en DNA-profielen van personen die ervan worden verdacht misdrijven te hebben gepleegd, maar niet zijn veroordeeld, (…) een onevenredige afbreuk is aan het recht op het respect van hun privéleven en kan dan ook niet gelden als noodzakelijk in een democratische maatschappij."

De bovenstaande argumentatie heeft betrekking op de veroordeling van het Verenigd Koninkrijk omdat het de gegevens van verdachten niet uitwiste, en waarbij het Hof unaniem oordeelde dat het Verenigd Koninkrijk artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft geschonden.

Deze rechtspraak is duidelijk, en betekent dat indien België het voorstel van mijnheer Liégeois zou uitvoeren, het zou veroordeeld worden voor het registreren en bewaren zonder beperking in de tijd van de genetische profielen van burgers, terwijl die niet eens worden verdacht in een rechtszaak.