Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-895

van Anke Van dermeersch (Vlaams Belang) d.d. 28 april 2008

aan de vice-eersteminister en minister van Justitie en Institutionele Hervormingen

Draagvergunning wapens - Weigering tot uitreiken door provinciale wapendiensten - Sportschutters - Dynamische schietdisciplines

persoonlijk wapen
vuurwapen
sport
handvuurwapens

Chronologie

28/4/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 29/5/2008)
4/6/2008Antwoord

Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-894

Vraag nr. 4-895 d.d. 28 april 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Naar luid van artikel 14 van de wapenwet dient eenieder die een vuurwapen wenst te dragen daartoe een wettige reden te hebben, houder te zijn van een vergunning tot het voorhanden hebben van het betrokken wapen alsook te beschikken over een door de provinciegouverneur af te leveren draagvergunning.

In de context van de schietsport is dergelijke draagvergunning vereist voor die disciplines waarbij schutters zich van het ene doel naar het andere bewegen met een vuurwapen.

In artikel 15 van dezelfde wet wordt op de verplichte vergunning voor het dragen van wapens een uitzondering gemaakt voor houders van een sportschutterslicentie: “de personen bedoeld in artikel 12 mogen de aldaar bedoelde vuurwapens dragen zonder in het bezit te zijn van een wapendrachtvergunning mits ze hiervoor een wettige reden hebben en dit uitsluitend gebeurt in het kader van de beoefening van de aldaar bedoelde activiteiten.”

In de praktijk is deze bepaling weliswaar inhoudloos aangezien “de aldaar bedoelde wapens” (dat wil zeggen de klein kaliber pistolen) waarvan de lijst door de minister van Justitie werd vastgesteld, zich niet lenen tot het beoefenen van dynamische disciplines waarbij vaak zware doelen (staalplaten en bowlingpins) dienen te worden omvergeschoten.

Dat betekent derhalve dat de houder van een vergunning voor een bepaald type van vuurwapen dat zich wel leent voor de dynamische disciplines en die een wettige reden heeft om het wapen te dragen (zoals bijvoorbeeld de deelname aan speciale schietdisciplines) over een draagvergunning moet beschikken, hem verstrekt door de provinciale wapendienst.

Naar verluidt evenwel zou onder andere de provincie Vlaams-Brabant omwille van een verkeerde interpretatie van de wettekst al ettelijke maanden weigeren nog draagvergunningen af te leveren omdat zulks volgens die interpretatie “niet meer zou vereist zijn”. De aanvrager van dergelijke vergunning wordt daardoor evenwel misleid en loopt het risico in geval van een ongeval niet verzekerd te zijn wegens het beoefenen van een discipline waarvoor hem een wettelijk verplicht document (de draagvergunning) ontbreekt.

Daarom enkele vragen:

1. Is de geachte minister op de hoogte van de hiervoor geschetste problematiek?

2. Welke provincies leveren wel en welke leveren geen draagvergunning af?

3. Welke richtlijnen om het beleid op mekaar af te stemmen werden daartoe reeds verstrekt aan de bevoegde provinciale wapendiensten?

4. Overweegt de geachte minister bijkomende richtlijnen te verstrekken opdat de wet, ook en vooral door mensen in hun hoedanigheid van ambtenaar van een provinciale wapendienst, zal worden nageleefd?

Antwoord ontvangen op 4 juni 2008 :

1. De door u geschetste problematiek is niet langer aan de orde.

Indien men houder is van een geldige sportschutterslicentie of van een bezitsvergunning (model 4) heeft men voor het parcoursschieten niet langer een wapendrachtvergunning nodig.

Verantwoording hiervoor kan gevonden worden in een nieuwe interpretatie van artikel 17, 2e lid,1º, van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de wet van 3 januari 1933 en de nieuwe wapenwet, waarbij aan het begrip « vuurlijn » een ruimere betekenis wordt gegeven. Bij het parcoursschieten worden verschillende vuurlijnen gebruikt; tussen de diverse vuurlijnen moet het vuurwapen in principe opgeborgen worden in de holster zodat er tussen de verschillende vuurlijnen de facto geen sprake is van wapendracht. Enkel op de vuurlijnen wordt het wapen echt gedragen, zodat overeenkomstig artikel 17, 2e lid, 1º, van voornoemd koninklijk besluit geen wapendrachtvergunning is vereist.

2. Indien voldaan is aan de hiervoor gestelde voorwaarden wordt voor het zogenaamde parcoursschieten door geen enkele provincie nog een wapendrachtvergunning afgeleverd.

3. Het beleid van de diverse provinciale wapendiensten is in dit verband reeds afgestemd. De federale wapendienst organiseert maandelijks een vergadering met alle provinciale wapendiensten waarbij dergelijke problemen worden besproken.

Op het interprovinciaal overleg van 1 oktober 2007 werd aan de provinciale wapendiensten meegedeeld dat voor het parcoursschieten een wapendrachtvergunning niet langer vereist is.

4. Er dienen op dit punt geen bijkomende richtlijnen te worden verstrekt aangezien de medewerkers van de provinciale wapendiensten de wet correct toepassen.