Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-2816

van Marc Verwilghen (Open Vld) d.d. 22 januari 2009

aan de minister van Migratie- en Asielbeleid

Gezinshereniging - Recht op verblijf voor ascendenten van de eerste graad - Verantwoording

familiemigratie
vreemdelingenrecht
buitenlandse staatsburger
verblijfsrecht
richtlijn (EU)

Chronologie

22/1/2009Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 26/2/2009)
18/3/2009Antwoord

Vraag nr. 4-2816 d.d. 22 januari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Alhoewel er zesentwintig jaar lang in de wetgeving aangaande gezinshereniging weinig substantieels was veranderd is een en ander sedert 1 juni 2007 drastisch veranderd.

Bij wet van 15 september 2006 werd de Gezinsrichtlijn (richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging) met vertraging omgezet.

Aldus werd met ingang van 1 juni 2007 artikel 10 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen gewijzigd.

Bij koninklijk besluit van 27 april 2007 werd het organiek besluit van 8 oktober 1981 aangepast.

Bij koninklijk besluit van 17 mei 2007 werden enkel punten bijkomend uitgewerkt en de nieuwe reglementering werd toegelicht in de omzendbrief van 21 juni 2007.

Ondertussen is artikel 10 van de bovenvermelde wet zelf gedeeltelijk vernietigd bij arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 95/2008 van 26 juni 2008.

Problematiek ascendenten

Wat opvalt is dat niettegenstaande het feit dat artikel 4.2 van de Gezinsherenigingrichtlijn voorziet dat de Lidstaten ook een recht op verblijf kunnen toekennen aan ten laste komende bloedverwanten van de eerste graad in rechtstreeks opgaande lijn, indien zij in het land van herkomst de nodige gezinssteun ontberen de Belgische wetgever hierop niet is ingegaan. Artikel 10, § 1, van bovenvermelde wet voorziet immers enkel en alleen maar van rechtswege een recht op verblijf voor echtgenoten (en gelijkgestelden), samenwonende partners en minderjarige kinderen.

De Belgische wetgever is op deze mogelijkheid niet ingegaan zodat wie zijn behoeftige ouders wil laten overkomen voor hen een aanvraag tot machtiging moet laten indienen.

Dergelijke aanvraag verschilt fundamenteel nu het ene geval spreekt van een recht, terwijl het andere een gunst is en veelal discretionair en onduidelijk beoordeeld wordt.

Met andere woorden gaat de Belgische wetgever er vanuit dat de ascendenten in de eerste graad klaarblijkelijk niet tot het kerngezin behoren.

Nochtans is dit in andere culturen wel het geval.

De Gezinsrichtlijn heeft onder meer tot doel het gezin te beschermen en het gezinsleven te respecteren, die in veel internationale rechtsinstrumenten wordt opgelegd In deze richtlijn worden de grondrechten en de beginselen in acht genomen die met name worden erkend in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Wat dat betreft kan verwezen worden naar de tweede preliminaire overweging van de Gezinsrichtlijn.

Verder is er de vierde preliminaire overweging van de Gezinsrichtlijn : " Gezinshereniging is een noodzakelijk middel om een gezinsleven mogelijk te maken en draagt bij tot de vorming van een sociaal-culturele stabiliteit die de integratie van onderdanen van derde landen in de Lidstaten bevordert, hetgeen bovendien de mogelijkheid biedt de economische en sociale samenhang te versterken, een fundamentele doelstelling van de Gemeenschap die in het Verdrag is vastgelegd. "

Tot slot dient verwezen te worden naar de achtste preliminaire overweging van de Gezinsrichtlijn : " De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden moeten er voor hen gunstiger voorwaarden worden geschapen voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging. "

Op het eerste gezicht miskent de Belgische wetgever dan ook het kerngezin zoals dit in vele andere culturen bestaat.

De Gezinsrichtlijn geeft nochtans impliciet te kennen hiervoor het respect op te brengen, wat meer is voor vluchtelingen gunstiger voorwaarden te scheppen voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging.

Aan de andere kant is in het Belgische recht wel de levenslange plicht tot eerbied tegenover hun ouders voorzien (artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek).

Deze plicht blijft dus verder lopen na de meerderjarigheid van de kinderen in kwestie.

In vele culturen is de verwoording van dergelijke morele plicht de plicht om voor hun ouders te zorgen en bij hen thuis op te nemen. Ook het Belgische recht kent dergelijke plicht tot onderhoud (artikel 205 van het Burgerlijk Wetboek).

Tot slot is er de vaststelling dat een erkende niet-begeleide minderjarige vluchteling wel van rechtswege een recht op verblijf voor zijn ouders doet ontstaan.

Daarom deze vragen :

Kan de geachte minister meer uitleg geven bij de keuze van de Belgische wetgever en meer bepaald over de redenen waarom deze niet op de mogelijkheid is ingegaan om van rechtswege een recht op verblijf te voorzien voor ascendenten van de eerste graad ?

Hoe verantwoordt zij de overeenstemming van de afwezigheid hiervan met de preliminaire overwegingen van de Gezinsrichtlijn en artikel 8 van het EVRM ?

Hoe weet zij de Belgische visie op het gezin, de plicht tot levenslange eerbied voor de ouders (artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek) en de onderhoudsplicht van kinderen (artikel 205 van het Burgerlijk Wetboek) te verzoenen met de afwezigheid van een van rechtswege recht op verblijf voor ouders van vreemdelingen ?

Antwoord ontvangen op 18 maart 2009 :

1. De overwegingen van de richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging, vermelden nergens dat ouders over een recht op gezinshereniging beschikken maar wijzen enkel op de mogelijkheid die de Lidstaten hebben om de gezinshereniging van andere familieleden dan de leden van het kerngezin, toe te laten. Alleen de leden van het kerngezin, zijnde de echtgenoot en de minderjarige kinderen hebben een recht op gezinshereniging. Uit de tiende overweging en het artikel 4.2. van het diapositief van de richtlijn blijkt overigens duidelijk dat de Lidstaten de vrije keuze hebben om aan ouders onder welbepaalde voorwaarden toegang en verblijf te verlenen.

België heeft er dus voor gekozen om ouders niet op te nemen in het toepassingsgebied van artikel 10 en 10bis van de vreemdelingenwet. De memorie van toelichting van de wet van 15 september 2006 geeft aan dat ze wel een machtiging tot verblijf op grond van artikel 9 van voornoemde wet kunnen verkrijgen op voorwaarde dat de gezinshereniger, onder andere, over afdoende, stabiele en regelmatige inkomsten beschikt om hen te onderhouden. Deze voorwaarde geldt ook voor ascendenten van Belgen of echtgenoten van Belgen (artikel 40ter van de wet). Er moet immers vermeden worden dat ascendenten bij hun aankomst in België in precaire omstandigheden terechtkomen en ten laste vallen van de openbare overheden. De richtlijn 2003/86/EG voorziet overigens enkel de mogelijkheid op gezinshereniging voor ten laste komende ouders indien zij in het land van herkomst de nodige gezinssteun ontberen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de ouders van Turkse onderdanen, in bepaalde gevallen over een recht op gezinshereniging beschikken op basis van artikel 10, § 1, 1°, van de wet, ingevolge het bilaterale Verdrag afgesloten met Turkije op 16 juli 1964. De Belgische wetgever heeft op andere punten wel een ruime invulling gegeven aan de richtlijn 2003/86/EG. Wat het toepassingsgebied van de gezinshereniging betreft, bevat deze ook de partner van een vreemdeling toegelaten of gemachtigd tot verblijf in België. Er is dus geopteerd voor een evenwichtige omzetting van de richtlijn 2003/86/EG.

Voor de familieleden van vluchtelingen voorziet artikel 10 van de vreemdelingenwet de nodige waarborgen in overeenstemming met de achtste overweging en hoofdstuk V van de richtlijn.

2. Het artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) geeft als dusdanig geen recht op gezinshereniging. Dit is vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (bijvoorbeeld arrest van 28 mei 1985, § 59). Niet de weigering van verblijf maar de keuze van de woonplaats van de kinderen is de reden dat de ouders niet bij de kinderen leven. Bovendien blijft artikel 8 EVRM op de vlakte over de vraag of ouders van meerderjarigen onder « gezin » begrepen moeten worden.

3. De plicht tot eerbied en de onderhoudsplicht van artikelen 371 en 205 van het Burgerlijk Wetboek ten slotte, houden hoegenaamd geen recht op gezinshereniging voor de ouders in. De kinderen kunnen via overschrijvingen aan hun onderhoudsverplichting voldoen, en ze kunnen bovendien te allen tijde terugkeren naar hun land van oorsprong. Bovendien zal, rekening houdend met artikel 74 van het Wetboek van internationaal privaatrecht, deze Belgische onderhoudsplicht vermoedelijk niet van toepassing zijn indien de onderhoudsgerechtigde een vreemdeling is die zich buiten België bevindt.