SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2013-2014 Zitting 2013-2014
________________
11 décembre 2013 11 december 2013
________________
Question écrite n° 5-10589 Schriftelijke vraag nr. 5-10589

de Martine Taelman (Open Vld)

van Martine Taelman (Open Vld)

à la ministre de la Justice

aan de minister van Justitie
________________
Sûreté de l'État - Classification des documents - Motivation - Transparence Veiligheid van de Staat - Classificatie van documenten - Motivering - Transparantie 
________________
sûreté de l'Etat
confidentialité
statistique officielle
transparence administrative
staatsveiligheid
vertrouwelijkheid
officiële statistiek
openbaarheid van het bestuur
________ ________
11/12/2013Verzending vraag
11/2/2014Rappel
12/3/2014Antwoord
11/12/2013Verzending vraag
11/2/2014Rappel
12/3/2014Antwoord
________ ________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-10588 Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-10588
________ ________
Question n° 5-10589 du 11 décembre 2013 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 5-10589 d.d. 11 december 2013 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Un récent rapport du Parlement européen plaide pour une plus grande transparence et dès lors un meilleur contrôle des services de sécurité. L'afflux d'informations et les avancées de la technologie des communications permettent en effet à ceux-ci de rassembler des d'informations sur une grande échelle. Alors que naguère les recherches étaient ciblées, on pratique de plus en plus la surveillance systématique sur une grande échelle. Presque systématiquement, les services de sécurité classifient des documents comme confidentiels. Alors que le qualificatif « confidentiel » devrait être l'exception, il tend aujourd'hui à devenir la règle. Le rapport demande que toute classification « confidentiel » ou supérieure soit systématiquement et spécifiquement justifiée par rapport au préjudice qui résulterait de la divulgation du document.

Je souhaiterais poser à la ministre les questions suivantes :

1) Pouvez-vous indiquer, pour ces trois dernières années, le nombre et/ou le pourcentage de documents et de rapports de la Sûreté de l'État considérés comme confidentiels ? Disposez-vous d'autres données en la matière et peut-on observer une augmentation de la proportion des documents confidentiels ?

2) Partagez-vous la position formulée dans le rapport susmentionné du Parlement européen, selon lequel une classification « confidentiel » ou supérieure (« secret », « très secret ») devrait être systématiquement et spécifiquement motivée afin de renforcer la transparence et le contrôle ? Si oui, pouvez-vous détailler ce point en termes de directives et/ou de mesures ? Dans la négative, pourquoi pas ?

 

Een recent rapport van het Europees parlement pleit voor een grotere transparantie en het hieruit voortvloeiende toezicht op de veiligheidsdiensten. De steeds verder uitdeinende informatie en communicatietechnologie laat immers aan de veiligheidsdiensten toe om informatie te verzamelen op grote schaal. Daar waar men vroeger veeleer gericht onderzocht, werkt men nu steeds meer op grote schaal met systematisch toezicht. Veiligheidsdiensten classificeren documenten bijna systematisch als vertrouwelijk. Daar waar de classificatie "vertrouwelijk" veeleer de uitzondering moet zijn, is dit heden de regel geworden. Het rapport pleit ervoor dat de classificatie vertrouwelijk of een hogere gradatie systematisch en specifiek moet geduid en gemotiveerd worden in verhouding tot de specifieke schade die zou ontstaan uit het publiek maken van de inhoud van het document

Ik had dan ook volgende vragen voor de geachte minister:

1) Kan u aangeven hoeveel procent en/of hoeveel documenten en rapporten van de staatsveiligheid als vertrouwelijk worden bestempeld? Om welke percentages gaat het en dit voor de laatste drie jaar? Beschikt u over andere cijfers hieromtrent en is er sprake van een toename van het percentage vertrouwelijke documenten in verhouding tot het totaal?

2) Bent u het eens met het standpunt dat in hoger aangehaalde rapport aan het Europees parlement dat de classificatie vertrouwelijk of hoger (geheim, zeer geheim) systematisch en specifiek moet worden gemotiveerd en dit teneinde de transparantie en de controle te verhogen? Zo ja, kan u dit toelichten naar concrete richtlijnen en/of maatregelen toe? Zo neen, waarom niet?

 
Réponse reçue le 12 mars 2014 : Antwoord ontvangen op 12 maart 2014 :

Remarques préliminaires

Les services de renseignement belges ne peuvent pas collecter des informations à grande échelle. En effet, la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme s’oppose à des surveillances générales ou exploratoires. Déjà dans l’affaire Klass c. Allemagne, en 1977, la Cour admet que des pouvoirs de surveillance secrète sont nécessaires pour faire face, notamment, au développement de l’espionnage et du terrorisme. Corrélativement, elle exige des garanties adéquates et suffisantes contre les abus : l’étendue et la durée du recueil d’informations doivent être proportionnelles aux circonstances et limitées au strict nécessaire.

Ainsi, dans la loi du 30 novembre 1998 organique des services de renseignement et de sécurité, la Cour constitutionnelle constate qu’il n’est pas permis de procéder à des surveillances à grande échelle. La personne physique ou la personne morale faisant l’objet de la méthode exceptionnelle de recueil de renseignements doit être mentionnée expressément dans le projet d’autorisation soumis à la commission administrative chargée du contrôle des méthodes, pour avis conforme, tout comme les raisons pour lesquelles l’utilisation de la méthode est indispensable (arrêt n° 145/2011 du 22 septembre 2011, point B.80.2).

Cela étant, pour ce qui concerne la classification des documents, la règle est de classifier le moins possible. Cette instruction se trouve dans la directive du Comité ministériel du renseignement et de la sécurité relative aux modalités de classification, de déclassification et de modification du niveau de classification, du 21 mai 2001.

La classification est apposée par l’auteur du document en fonction de la gravité de l’atteinte qu’une utilisation inappropriée dudit document pourrait causer à des intérêts fondamentaux de l'État. Lorsque la mise en péril des intérêts fondamentaux de l'État disparaît, l’auteur du document décide de la déclassification du document.

Pour répondre aux questions :

1. Le nombre de documents classifiés au niveau ‘confidentiel’ correspond à peu près à la moitié du nombre total des documents de la VSSE et, plus précisément pour les trois dernières années, à 48,5 % en 2011, à 50,98 % en 2012 et 51 % en 2013.

2. Quant à la motivation de la classification en vue d’une plus grande transparence et d’un meilleur contrôle des services de renseignement, la question est purement théorique / scolastique en Belgique. En effet, les membres du Comité R, chargé du contrôle des services de renseignement sont tous titulaires d’une habilitation de sécurité qui leur donne accès aux documents classifiés, pour autant qu’ils ont le besoin d’en connaître. Il en est de même des membres de la Commission vie privée qui vérifie si les services de renseignement exercent leurs missions dans le respect de la loi vie privée du 8 décembre 1992. La motivation de la classification des documents n’apporterait par conséquent aucune plus-value au contrôle exercé sur les services de renseignement.

Voorafgaande opmerkingen

De Belgische inlichtingendiensten zij niet gemachtigd om op grote schaal informatie te vergaren. De rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens verzet zich trouwens tegen algemene of verkennende bewakingsmaatregelen. In 1977, in de zaak Klass t. Duitsland, erkent het Hof dat geheime bewakingsmaatregelen noodzakelijk zijn om het hoofd te bieden aan de uitbreiding van spionage en terrorisme. Hiermee samenhangend vereist het Hof aangepaste en voldoende waarborgen tegen misbruiken: de draagwijdte en de duur van de informatiegaring moeten proportioneel zijn ten aanzien van de omstandigheden, en beperkt zijn tot het strikt noodzakelijke.

Ook in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten stelt het Grondwettelijk Hof vast dat het niet toegestaan is om massale bewakingsmaatregelen te nemen. De natuurlijke of rechtspersoon die het voorwerp is van een uitzonderlijke inlichtingenmethode moet uitdrukkelijk vermeld worden in het ontwerp van machtiging dat voor eensluidend advies voorgelegd wordt aan de bestuurlijke commissie die belast is met de controle op de methoden, evenals de redenen waarom het gebruik van de methode onontbeerlijk is (arrest nr. 145/2011 van 22 september 2011, punt B.80.2).

Met betrekking tot de classificatie van documenten is het de regel dat zo weinig mogelijk geclassificeerd mag worden. Deze instructie is vervat in de richtlijn van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid van 21 mei 2001 betreffende de nadere regels voor classificatie, declassificatie en wijziging van het classificatieniveau.

De classificatie wordt aangebracht door de auteur van het document in functie van de ernst van de schade die een niet-geëigende aanwending van het document zou kunnen toebrengen aan de fundamentele belangen van de staat. Wanneer het gevaar voor de fundamentele belangen van de staat verdwijnt, beslist de auteur om het document te declassificeren.

De antwoorden op de vragen:

1. Het aantal documenten dat geclassificeerd is als vertrouwelijk, maakt ongeveer de helft uit van het totale aantal documenten van de Veiligheid van de Staat en bedraagt, meer bepaald voor de drie laatste jaren 48,5 % in 2011, 50,98 % in 2012 tot 51 % in 2013.

2. Wat de motivatie van de classificatie met het oog op een grotere transparantie en een betere controle op de inlichtingendiensten betreft, moet opgemerkt worden dat deze vraag in België puur theoretisch/scholastiek is. De leden van het Comité I dat belast is met de controle op de inlichtingendiensten, beschikken immers allemaal over een veiligheidsmachtiging die hen toegang geeft tot geclassificeerde documenten voorzover het nodig is dat zij hiervan kennis nemen. Hetzelfde geldt voor de leden van de Privacycommissie die hun opdrachten uitoefenen in overeenstemming met de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van 8 december 1992. De motivering van de classificatie van documenten zou bijgevolg geen meerwaarde bieden voor de controle die uitgeoefend wordt op de inlichtingendiensten.