BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2017-2018
________
27 maart 2018
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-1805

de Christie Morreale (PS)

aan de minister van Justitie
________
Informatieverslag betreffende de opvolging van de toepassing van het Actieplatform van de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie van Peking (Stuk Senaat nr 6-97)- Opvolging - omzendbrief COL 4/2006 - Aanpassing - Stand van zaken
________
gendermainstreaming
opvolging informatieverslag
positie van de vrouw
gelijke behandeling van man en vrouw
huiselijk geweld
strafprocedure
________
27/3/2018Verzending vraag
3/12/2018Rappel
17/1/2019Rappel
23/5/2019Einde zittingsperiode
________
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-1805 d.d. 27 maart 2018 : (Vraag gesteld in het Frans)

De gelijkheid van mannen en vrouwen is een fundamenteel en transversaal mensenrecht. In de loop der jaren zijn op internationaal, Europees, federaal en deelstatelijk niveau tal van initiatieven genomen. Tijdens de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie, die in Peking werd gehouden van 4 tot 15 september 1995, werden eenparig een verklaring en een actieprogramma goedgekeurd en dat was een beslissende stap. Die documenten vormen de basis voor het wereldwijd emancipatiebeleid en zijn het vertrekpunt voor een vijfjaarlijkse evaluatie van de situatie van vrouwen. In maart 2015 heeft een nieuwe evaluatie plaatsgevonden, twintig jaar na de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie. Binnen dat kader maakte de Senaat een informatieverslag betreffende de opvolging van de toepassing van het Actieplatform van de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie van Peking (Stuk Senaat nr 6-97/1 tot 5).

Al deze vragen behoren tot de bevoegdheid van de Senaat omdat ze betrekking hebben op een federale materie die invloed heeft op de bevoegdheden van de deelstaten op het gebied van, gelijke kansen, vrouwenrechten, enz.

De Senaat beveelt onder meer aan om de gezamenlijke omzendbrief over het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld COL 4/2006 aan te passen en te actualiseren conform het evaluatieverslag van 2009 dat werd uitgevoerd door het College van procureurs-generaal in samenwerking met de dienst voor het Strafrechtelijk beleid van de FOD Justitie (Stuk Senaat nr 6-97/2 p. 66). Wat waren de voornaamste aanbevelingen van dat verslag van 2009? Zijn de aanpassingen gebeurd en waaruit bestaan ze? Zo niet, waarom niet?