BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2017-2018
________
13 december 2017
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-1709

de Jean-Jacques De Gucht (Open Vld)

aan de minister van Justitie
________
Jihadistische vrouwen - Risico's voor onze samenleving - Terugkeer naar ons land
________
radicalisering
extremisme
terrorisme
religieus conservatisme
vrouw
________
13/12/2017Verzending vraag
5/4/2018Rappel
7/5/2018Antwoord
________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1707
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 6-1708
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-1709 d.d. 13 december 2017 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De rol van vrouwen binnen het jihadisme moet niet onderschat worden. Deze vrouwen zijn minstens zoveel aan het jihadisme gewijd als mannen, aldus een duidelijke waarschuwing van de Nederlandse veiligheidsdiensten. In de AIVD-publicatie « Jihadistische vrouwen » gaat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in op de rol en de dreiging van jihadistische vrouwen in Nederland en in het strijdgebied in Syrië en Irak.

Nederland telt in november 2017 een kleine 100 vrouwen die het jihadistisch gedachtegoed aanhangen. Daarnaast zijn er sinds 2012 ten minste 80 vrouwen uit Nederland naar Syrië en Irak gereisd. Nog niet eerder bevond zich zo'n groot aantal Nederlandse vrouwen in een jihadistisch strijdgebied. Het overgrote deel sloot zich aan bij ISIS.

ISIS is een opportunistische organisatie die met een toenemend tekort aan strijders op zoek is naar nieuwe mogelijkheden. Sinds kort staat ISIS vrouwen een steeds actievere en gewelddadigere rol toe. Wanneer deze ontwikkeling zich doorzet, kunnen jihadistische vrouwen in het strijdgebied en in Nederland een grotere dreiging voor geweld vormen. De jongste twee jaar hebben een aantal jihadistische vrouwen in Europa geprobeerd een aanslag te plegen.

Jihadistische vrouwen vormen ook op een ander vlak een bedreiging voor Nederland, omdat ze anderen rekruteren, propaganda produceren en verspreiden, en geld inzamelen voor de jihadistische strijd. Bovendien indoctrineren deze vrouwen hun kinderen met het jihadistisch gedachtegoed.

Door de toenemende militaire druk op de strijdgroepen in Syrië en Irak proberen meer Nederlandse vrouwen het gebied te ontvluchten. De huidige terugkeerders verschillen van degenen die voor 2017 zijn teruggekeerd.

De vrouwen die er nu nog zijn, verblijven gemiddeld al drie jaar in Syrië of Irak. Deze vrouwen zijn langer blootgesteld aan geweld en hebben een internationaal jihadistisch netwerk opgebouwd. Waarschijnlijk behoudt een aanzienlijk deel na terugkomst in Nederland hun jihadistisch gedachtegoed en hun connecties.

Wat betreft het transversaal karakter van deze vraag : in het Vlaams regeerakkoord wordt aandacht besteed aan het voorkomen van radicalisering en is er sprake van het oprichten van een cel met experten uit de diverse beleidsdomeinen om radicalisering te voorkomen, te detecteren en te remediëren, met één centraal aanspreekpunt en in samenwerking met andere overheden. De coördinatie van deze cel gebeurt door het Agentschap Binnenlands Bestuur. Vooral wat betreft de proactieve aanpak en de handhaving vervult de federale overheid een sleutelrol. In de toekomst zal ook een federale ambtenaar van de FOD Binnenlandse Zaken deel uitmaken van deze cel. Het betreft aldus een transversale aangelegenheid met de gewesten. Ik verwijs tevens naar het recente actieplan van de Vlaamse regering ter preventie van radicaliseringsprocessen die kunnen leiden tot extremisme en terrorisme.

Ik had dan ook graag een antwoord gekregen op de volgende aanvullende vragen :

1) Hoe reageert u op het rapport « Jihadistische vrouwen » van de AIVD ? Deelt u de vaststelling dat deze vrouwen bij terugkeer een groot veiligheidsrisico inhouden omdat door de afbrokkeling van het kalifaat vrouwen een actievere rol zijn gaan vervullen bij ISIS en Al Qaida en dat er opvolging op maat nodig is ? Hoe vertaalt dat zich in de praktijk ?

2) Heeft ons land momenteel te maken met een toename van jihadistische vrouwen die vanuit ons land naar Syrië of Irak trokken en nu willen terugkeren naar ons land ? Biedt ons land vanuit onze consulaten praktische bijstand aan jihadistische vrouwen die in het buitenland zitten en wensen terug te keren ? Zo ja, kunt u dit toelichten ?

3) Kan de minister gedetailleerd aangeven hoe men omgaat met de vraag tot terugkeer van deze Belgische vrouwen die verbleven in Syrië of Irak ?

4) Hoeveel Belgische jihadistische vrouwen die verbleven in Syrië of Irak zijn tot op heden teruggekeerd naar ons land ? Hoeveel Belgische vrouwen verblijven momenteel nog in (voormalig) jihadistisch strijdgebied of in de periferie ?

5) Hoeveel van hen verbleven langer dan drie jaar in deze gebieden? Zij vertonen immers een hoger risico op het vlak van indoctrinatie en mogelijk geweld. Worden deze vrouwen specifiek gevolgd ?

6) Werden er reeds terugkerende jihadistische vrouwen in verdenking gesteld voor ondersteuning en / of rekrutering van jihadi's en / of logistieke ondersteuning aan terroristen ? Zo ja, om hoeveel personen gaat het ? Zo neen, hoe verklaart u dit ?

7) Welke screening doorlopen terugkerende jihadi-vrouwen en hoeveel terugkerende jihadistische vrouwen hebben deze screening reeds doorlopen ? Wat was het resultaat van deze screening ?

8) Welke directe en de indirecte dreigingen gaan er uit van deze jihadistische vrouwen ? Hoe wordt dit concreet opgevangen ?

Antwoord ontvangen op 7 mei 2018 :

Gegevens over Belgische Foreign Terrorist Fighters (FTF), Belgische Homegrown Terrorist Fighters (HTF) en haatpredikers worden bijgehouden in een gemeenschappelijke gegevensbank (GGB), gecoördineerd door het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD). Volgens de GGB zijn er in totaal 80 vrouwelijke Belgische FTF, waarvan er 54 nog ter plaatse zijn en 26 teruggekeerd zijn (situatie begin december 2017).

In haar risico-inschatting van FTF maakt de Veiligheid van de Staat (VSSE) geen a priori onderscheid tussen vrouwelijke en mannelijke FTF. Hetzelfde geldt voor de juridische vervolging waaraan FTF zich blootstellen, en waarbij in principe geen onderscheid gemaakt wordt tussen vrouwelijke en mannelijke FTF.

Voor vragen over een eventuele praktische bijstand door de consulaten aan terugkerende jihadistische vrouwen, wordt verwezen naar de minister van Buitenlandse Zaken.

Wat de risico-inschatting van vrouwelijke FTF betreft, kan algemeen kan gesteld worden dat Belgische vrouwelijke FTF, die zich in Syrië en Irak bij jihadistische organisaties als Islamitische Staat (IS) aangesloten hadden, niet in de eerste plaats gemotiveerd waren door actieve deelname aan terroristische of militaire activiteiten. Hun motivatie bestond vooral uit een mengeling van ideologische en persoonlijke motieven, namelijk het verlangen om deel uit te maken van het ideologische project van IS en een nieuw leven te beginnen in het zogenaamde Kalifaat van IS. Vaak werd dit gekoppeld aan de zoektocht naar een partner die dezelfde ideologisch-religieuze visie wou delen, wat in de praktijk vaak neerkwam op een religieus huwelijk of concubinaat met een (al dan niet Belgische) FTF, hetzij voor het vertrek naar het zogenaamde IS-Kalifaat, hetzij ter plaatse.

Vrouwen spelen / speelden een cruciale ondersteunende rol bij IS, gaande van het meegeven van de « juiste » religieuze opvattingen aan hun kinderen en gezinsleden, tot het rekruteren van andere vrouwen in het Westen of zelfs de actieve deelname in de Staatsstructuren van IS, zoals de vrouwelijke hisbah.

Zo kan verwezen worden naar rechtspraak (onder andere een vonnis van de correctionele rechtbank van Luik van 16 juni 2017), die de echtgenote die is meegereisd naar Syrië, ook schuldig acht aan het deelnemen van de activiteiten van een terroristische groep, louter op basis van haar aanwezigheid die een aanmoediging vormt.

Niettemin moet er met een aantal specifieke factoren rekening worden gehouden bij de risico-inschatting van deze categorie FTF / returnees.

Ten eerste is er een evolutie opgetreden in de ideologische rol die binnen terreurgroepen als IS aan vrouwen toebedeeld wordt, waarbij aanslagen door vrouwen in principe niet langer een ideologisch-religieus taboe zijn.

Ten tweede is er de vaststelling dat vrouwelijke FTF een belangrijke rol hebben gespeeld, en nog steeds kunnen spelen, in het ontstaan en de ontwikkeling van het FTF-fenomeen, via proselitisme, rekrutering en facilitering.

Ten slotte moet ook rekening worden gehouden met de totale periode die (vrouwelijke) FTF in de zone hebben doorgebracht. Binnen de groep van vrouwelijke FTF die slechts een korte tijd ter plaatse verbleven hebben en relatief snel teruggekeerd zijn naar ons land, is er een belangrijke groep die in meerdere of mindere mate gederadicaliseerd is, omwille van bijvoorbeeld negatieve ervaringen ter plaatse of ontgoocheling. Dit fenomeen doet zich in veel mindere mate voor bij vrouwelijke FTF die momenteel nog ter plaatse zijn ; hun eventuele plannen om terug te keren zijn eerder ingegeven door praktische overwegingen (namelijk de toenemende moeilijkheden en gevaren die verbonden zijn aan een verblijf ter plaatse) dan door ideologische desillusie of heroriëntatie, of door een deradicaliseringsproces.