Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-63

ZITTING 2002-2003

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Justitie

Vraag nr. 2359 van de heer Vandenberghe d.d. 23 augustus 2002 (N.) :
Gerechtelijk verlof. ­ Conclusietermijnen. ­ Toepassing van artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk wetboek.

Artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk wetboek werd geschreven met de bedoeling de gerechtelijke achterstand in te dijken. Dit probleem is vandaag actueler dan ooit. De meeste rechtbanken geven aan dit artikel een eigenaardige duiding die erop neerkomt geen beschikkingen inzake de toekenning van conclusietermijnen tijdens het gerechtelijk verlof te verlenen, terwijl de advocaten wel de termijnen die tijdens deze vakantie vervallen, dienen na te komen.

Het stelt niet alleen een evident probleem van gelijke behandeling tussen magistraten en advocaten, die als medewerkers van het gerecht, dezelfde eerbied dienen te vertonen voor het procesrecht, maar het is vooral een probleem die de organisatie van de hoven en rechtbanken betreft.

Bovendien doet deze vraag opnieuw het probleem rijzen van de reorganisatie van de rechterlijke vakantie.

1. Kan de geachte minister mij bevestigen dat artikel 747, § 2, van toepassing blijft tijdens het gerechtelijk verlof ?

2. Het toezicht op de goede werking van de hoven en rechtbanken alsook het toezicht op de toepassing van de wet komt aan het openbaar ministerie toe. Zal de geachte minister zijn positief injunctierecht gebruiken om de exacte toepassing van artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek te vorderen ?

3. De commissie « Dutroux-Nihoul » was tot het besluit gekomen dat een inkorting van de gerechtelijke vakantie zich opdringt. Bestaat er reeds een ontwerp dat aan deze resolutie uitvoering moet geven ?

Antwoord : Ik kan het geachte lid het volgende antwoord verstrekken op zijn vraag.

1. Artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk wetboek bepaalt dat een partij aan de voorzitter van het gerecht of aan de door hem aangewezen rechter het verzoek mag richten tot bepaling van conclusietermijnen. Indien aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, bepaalt de voorzitter of de rechter de conclusietermijnen en de rechtsdag.

De artikelen 334 en volgende van hetzelfde wetboek stellen dat de hoven en rechtbanken van 1 juli tot 31 augustus vakantiezittingen houden. In burgerlijke zaken worden de vakantiekamers enkel belast met de behandeling van spoedeisende zaken (artikel 335, vierde lid). Voor de niet-spoedeisende zaken worden geen debatten gehouden tijdens deze periode (artikel 334, tweede lid).

Artikel 747, § 2, van hetzelfde wetboek is weliswaar ook bij niet-spoedeisende zaken toepasselijk, maar moet steeds in relatie met de artikelen 334 en volgende worden gezien.

Ik wijs het geachte lid ook op artikel 751 van hetzelfde wetboek op grond waarvan eveneens een conclusietermijn aan de verwerende partij wordt opgelegd.

Paragraaf 1 van deze bepaling luidt samengevat als volgt : « De meest gerede partij kan ten aanzien van de partij die bij de inleiding of op een andere zitting niet is verschenen of die binnen de vastgestelde termijn geen conclusie heeft genomen, een vonnis vorderen dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen (...). Om haar conclusies ter griffie neer te leggen beschikt de verwittigde partij over een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving of de betekening van de verwittiging (...). Wanneer deze termijn evenwel tijdens de gerechtelijke vakantie verstrijkt, wordt hij verlengd tot op de vijftiende dag van het nieuwe gerechtelijk jaar. »

Overeenkomstig § 2 van hetzelfde artikel vindt de zitting ten vroegste één maand en uiterlijk twee maanden na het verstrijken van die termijn plaats. De wetgever heeft dit artikel bedoeld om talmende partijen tot meer spoed aan te zetten en toch heeft hij er uitdrukkelijk voor gezorgd dat de terechtzitting niet tijdens de gerechtelijke vakantie wordt gehouden.

Het is wel belangrijk te weten dat er voor de strafzaken in een bijzonder regime wordt voorzien. Naar luid van artikel 334, derde lid, van het Gerechtelijk wetboek, wordt de behandeling en berechting van criminele, correctionele en politiezaken noch vertraagd noch onderbroken.

2. Overeenkomstig artikel 140 van hetzelfde wetboek waakt het openbaar ministerie over de dienst van de hoven en rechtbanken. Op grond van deze bepaling kan een partij zich tot het openbaar ministerie wenden wanneer zij van mening is dat de rechtspleging waarin artikel 747, § 2, voorziet, niet naar behoren zou worden toegepast.

Artikel 259bis-14, § 1, van hetzelfde wetboek bepaalt dat de verenigde advies- en onderzoekscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie belast is met het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de middelen van interne controle binnen de rechterlijke orde, bedoeld in artikelen 140, 340, 398 tot 400 in fine, 401 tot 414, 651, 652, 838 en 1088 van het Gerechtelijk wetboek en 441 en 442 van het Wetboek van strafvordering.

Bijgevolg kunnen partijen indien nodig hun beklag doen bij de Hoge Raad voor de Justitie.

3. Er bestaat vooralsnog geen wetsontwerp tot verkorting van de gerechtelijke vakantie.