Institutioneel nieuws

28/6/2017

Asymmetrische samenwerkingsakkoorden

Asymmetrische samenwerkingsakkoorden komen zelden voor. Onlangs werd evenwel in de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp ingediend tot instemming met twee samenwerkingsakkoorden die een mooi voorbeeld vormen van asymmetrische samenwerkingsakkoorden (Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2473/1).

Het betreft de volgende twee samenwerkingsakkoorden:

Beide samenwerkingsakkoorden beogen de fiscale regularisatie van gewestelijke belastingen. Er zijn echter inhoudelijke verschillen. Zo heeft het samenwerkingsakkoord met het Vlaamse Gewest in het algemeen betrekking op federale belastingen en Vlaamse gewestelijke belastingen, terwijl het samenwerkingsakkoord met het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest naast federale belastingen alleen de registratierechten en successierechten betreft waarvoor de federale overheid de dienst van de belastingen verzekert. Ook op het vlak van de wijze van afhandeling van de regularisatie zijn er verschillen. De samenwerkingsakkoorden zijn dus niet identiek, maar asymmetrisch: met deze samenwerkingsakkoorden legt de federale Staat haar eigen bevoegdheid in het Vlaamse Gewest anders ten uitvoer dan in de twee andere gewesten.

In zijn advies bij dit wetsontwerp komt de Raad van State tot de bevinding dat het verschil in behandeling dat hieruit voortvloeit, niet leidt tot een schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. De Raad roept daarbij de vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof in herinnering: een verschil in behandeling dat het gevolg is van het gegeven dat andere overheden bevoegd zijn – en deze bevoegdheid op een andere manier uitoefenen – schendt in principe het gelijkheidsbeginsel niet.

De Raad wijdt ook de volgende beschouwingen aan asymmetrische samenwerkingsakkoorden:

"Er is in beginsel ook geen bezwaar tegen het sluiten van asymmetrische samenwerkingsakkoorden. Het gegeven dat er in dit geval twee samenwerkingsakkoorden zijn gesloten, is het gevolg van het feit dat de Federale Staat gebruikmaakt van de mogelijkheid die hem geboden wordt bij artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 "tot hervorming der instellingen" om samen met deelstaten eigen bevoegdheden uit te oefenen. Het is evenwel zo dat om een samenwerkingsakkoord te sluiten er minstens twee partijen nodig zijn. Daar de Federale Staat, gelet op het beginsel van de respectieve autonomie van de deelstaten, niet alle deelstaten kan verplichten om een samenwerkingsakkoord met hem te sluiten, kan het gebeuren dat de Federale Staat voor de tenuitvoerlegging van een eigen bevoegdheid die hij samen met de materieel bevoegde deelstaten zou willen uitoefenen, er niet in slaagt om ervoor te zorgen dat elk van die deelstaten mee instapt in een geďntegreerde of gemeenschappelijke regelgeving. In het voornoemde geval heeft men te maken met een eigen bevoegdheid van de federale overheid die op asymmetrische wijze ten uitvoer wordt gelegd, al naar gelang de Federale Staat al dan niet een akkoord heeft kunnen sluiten met de bevoegde deelstaten.

Aangezien voorts beide samenwerkingsakkoorden die door de Federale Staat afzonderlijk gesloten zijn onderling niet onverenigbaar lijken te zijn wat de inhoud ervan betreft, lijkt niets eraan in de weg te staan dat in dit geval de Federale Staat asymmetrische akkoorden sluit met het Vlaamse Gewest enerzijds, en met het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest anderzijds."