(FR=Texte français - DE=deutscher Text)
(FR - DE)
(FR=Version française - DE=Deutsche Fassung)
Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.
Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.
Die rechten omvatten inzonderheid :
1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen;
2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand;
3° het recht op een behoorlijke huisvesting;
4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu;
5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing;
6° het recht op gezinsbijslagen.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel die de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers of voor een Gemeenschaps- of Gewestparlement regelt, en die minder dan een jaar voor de voorziene datum van het einde van de zittingsperiode wordt afgekondigd, treedt in werking ten vroegste een jaar na de afkondiging ervan.
Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de eerste verkiezingen voor het Europese Parlement die volgen op de bekendmaking van dit artikel in het Belgisch Staatsblad.
Die binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners op initiatief van hun gemeenteraad. Hun leden worden rechtstreeks verkozen. Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de overige voorwaarden waaronder en de wijze waarop dergelijke binnengemeentelijke territoriale organen kunnen worden opgericht.
Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig is.
Over de aangelegenheden van gemeentelijk, bovengemeentelijk of
provinciaal belang kan in de betrokken gemeente, het betrokken
bovengemeentelijk bestuur of de betrokken provincie een volksraadpleging worden
gehouden. De in artikel 134 bedoelde regel regelt de nadere uitwerking en de
organisatie van de volksraadpleging.
De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden gekozen voor vijf jaar.
De Kamer wordt om de vijf jaar geheel vernieuwd.
De verkiezingen voor de Kamer vinden plaats op dezelfde dag als de verkiezingen voor het Europese Parlement.
Overgangsbepaling
Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, bepaalt na de verkiezingen voor het Europese Parlement van 2014 de datum waarop het derde lid in werking treedt. Die datum stemt overeen met de datum van inwerkingtreding van artikel 46, zesde lid, en artikel 118, § 2, vierde lid.
Federale wetgevende verkiezingen zullen in elk geval op dezelfde dag
plaatsvinden als de eerste verkiezingen voor het Europese Parlement die volgen
op de bekendmaking van deze herziening in het Belgisch Staatsblad.
Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht. Het initiatiefrecht van de Senaat is evenwel beperkt tot de aangelegenheden bedoeld in artikel 77.
Voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 worden de wetsontwerpen die aan de Kamers op initiatief van de Koning worden voorgelegd, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat.
Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing :
"Het recht van initiatief behoort aan elke tak van de federale wetgevende macht.
Behalve voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 worden de wetsontwerpen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers en vervolgens overgezonden aan de Senaat.
De wetsontwerpen houdende instemming met verdragen voorgelegd aan de Kamers op initiatief van de Koning, worden ingediend in de Senaat en vervolgens overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.".
Een wetsontwerp kan door een Kamer eerst worden aangenomen nadat daarover artikelsgewijs is gestemd.
De Kamers hebben het recht de artikelen en de voorgestelde amendementen te wijzigen en te splitsen.
Het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers voorziet in
een procedure van een tweede lezing.
Overgangsbepaling
Het derde lid treedt in werking op de dag
van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps-
en Gewestparlementen in 2014.
De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor :
1° de verklaring tot herziening van de Grondwet, alsook de herziening en de coördinatie van de Grondwet;
2° de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld;
3° de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid;
4° de wetten met betrekking tot de instellingen van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering ervan;
5° de wetten met betrekking tot de financiering van politieke partijen en de controle op de verkiezingsuitgaven;
6° de wetten met betrekking tot de organisatie van de Senaat en het statuut van senator.
Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste
lid, kan andere aangelegenheden aanduiden waarvoor de Kamer van
volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.
Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op
de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de
Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende
bepalingen van toepassing :
"De Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat zijn gelijkelijk bevoegd voor :
1° de verklaring tot herziening van de Grondwet en de herziening van de Grondwet;
2° de aangelegenheden die krachtens de Grondwet door beide wetgevende Kamers dienen te worden geregeld;
3° de wetten bedoeld in de artikelen 5, 39, 43, 50, 68, 71, 77, 82, 115, 117, 118, 121, 123, 127 tot 131, 135 tot 137, 140 tot 143, 145, 146, 163, 165, 166, 167, § 1, derde lid, § 4 en § 5, 169, 170, § 2, tweede lid, § 3, tweede en derde lid, § 4, tweede lid, en 175 tot 177, evenals de wetten ter uitvoering van de voormelde wetten en artikelen;
4° de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, evenals de wetten ter uitvoering hiervan;
5° de wetten bedoeld in artikel 34;
6° de wetten houdende instemming met verdragen;
7° de wetten aangenomen overeenkomstig artikel 169 om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren;
8° de wetten op de Raad van State;
9° de organisatie van de hoven en rechtbanken;
10° de wetten tot goedkeuring van samenwerkingsakkoorden tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.
Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid, kan andere wetten aanduiden waarvoor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.".1° de wetten ter uitvoering van de wetten aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid;
2° de wetten bedoeld in de artikelen 5, 39, 115, 117, 118, 121, 123, 127 tot 129, 131, 135 tot 137, 141 tot 143, 163, 165, 166, 167, § 1, derde lid, 169, 170, § 2, tweede lid, § 3, tweede en derde lid, en § 4, tweede lid, 175 en 177, evenals de wetten ter uitvoering van de voormelde wetten en artikelen, met uitzondering van de wetgeving met betrekking tot de organisatie van de geautomatiseerde stemming;
3° de wetten aangenomen overeenkomstig artikel 169 om de naleving van internationale of supranationale verplichtingen te verzekeren;
4° de wetten op de Raad van State en op de federale administratieve rechtscolleges.
Een wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste
lid, kan andere aangelegenheden aanduiden die de Senaat overeenkomstig de
procedure bepaald in dit artikel kan onderzoeken.
§ 2. Op verzoek
van de meerderheid van zijn leden met ten minste een derde van de leden van
elke taalgroep, onderzoekt de Senaat het wetsontwerp. Dat verzoek wordt
geformuleerd binnen vijftien dagen na de ontvangst van het wetsontwerp.
De Senaat kan, binnen een termijn die dertig dagen niet te boven mag gaan :
- beslissen dat er geen reden is om het wetsontwerp te amenderen;
- het wetsontwerp na amendering aannemen.
Indien de Senaat
zich niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgesproken of indien hij de
Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis heeft gesteld van zijn beslissing
om het wetsontwerp niet te amenderen, zendt de Kamer van
volksvertegenwoordigers het ontwerp over aan de Koning.
Indien het ontwerp is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een definitieve beslissing neemt door het wetsontwerp hetzij aan te nemen, hetzij te amenderen.
Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing :
"In de andere aangelegenheden dan die bedoeld in de artikelen 74 en 77, wordt het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen, overgezonden aan de Senaat.
Op verzoek van ten minste vijftien van zijn leden onderzoekt de Senaat het wetsontwerp. Dat verzoek wordt geformuleerd binnen vijftien dagen na de ontvangst van het ontwerp.
De Senaat kan, binnen een termijn die zestig dagen niet te boven mag gaan :
- beslissen dat er geen reden is om het wetsontwerp te amenderen;
- het ontwerp na amendering aannemen.
Indien de Senaat zich niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgesproken of indien hij de Kamer van volksvertegenwoordigers in kennis heeft gesteld van zijn beslissing om het wetsontwerp niet te amenderen, zendt de Kamer van volksvertegenwoordigers het ontwerp over aan de Koning.
Indien het ontwerp is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een definitieve beslissing neemt door alle of sommige van de door de Senaat aangenomen amendementen hetzij aan te nemen, hetzij te verwerpen.".
Een parlementaire overlegcommissie, paritair samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, regelt de bevoegdheidsconflicten tussen de twee Kamers en kan, in onderlinge overeenstemming, te allen tijde de in artikel 78 voorgeschreven termijn van onderzoek verlengen.
Is er geen meerderheid in de twee samenstellende delen van de commissie, dan beslist deze bij meerderheid van twee derden van haar leden.
Een wet bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsmede de berekeningswijze van de in artikel 78 gestelde termijnen.
Overgangsbepaling
Dit artikel treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag zijn de volgende bepalingen van toepassing :
"Een parlementaire overlegcommissie, paritair samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, regelt de bevoegdheidsconflicten tussen de twee Kamers en kan, in onderlinge overeenstemming, te allen tijde de in de artikelen 78 tot 81 voorgeschreven termijnen van onderzoek verlengen.
Is er geen meerderheid in de twee samenstellende delen van de commissie, dan beslist deze bij meerderheid van twee derden van haar leden.
Een wet bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsmede de berekeningswijze van de in de artikelen 78 tot 81 gestelde termijnen.".
De leden van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden gekozen voor vijf jaar. De Gemeenschaps- en Gewestparlementen worden om de vijf jaar geheel vernieuwd.
De verkiezingen voor de Gemeenschaps- en Gewestparlementen vinden plaats op dezelfde dag die samenvalt met die van de verkiezingen voor het Europese Parlement.
In uitvoering van een wet bedoeld in artikel 118, § 2, vierde
lid, kan een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel, aangenomen
overeenkomstig artikel 118, § 2, vierde lid, afwijken van het eerste en
het tweede lid.
Een wet duidt de aangelegenheden aan betreffende de verkiezing, de samenstelling en de werking van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, welke door dit Parlement bij decreet worden geregeld. Dat decreet moet worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het Parlement aanwezig is.
De in het eerste of in het derde lid bedoelde wet, naar gelang van het geval, kan de Gemeenschaps- en Gewestparlementen de bevoegdheid toevertrouwen om elk voor zich, bij decreet of bij een in artikel 134 bedoelde regel, naar gelang van het geval, de duur van hun zittingsperiode en de datum van de verkiezing van hun Parlement te regelen. Dat decreet en die in artikel 134 bedoelde regel moeten worden aangenomen met de meerderheden bedoeld in het eerste tot het derde lid.
Overgangsbepaling
Een wet, aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste
lid, bepaalt, na de verkiezingen voor het Europese Parlement van 2014, de datum
van inwerkingtreding van paragraaf 2, vierde lid. Die datum stemt overeen met
de datum van inwerkingtreding van artikel 46, zesde lid, en artikel 65, derde
lid.
Een wet duidt de aangelegenheden aan betreffende de samenstelling en de werking van de regering van de Duitstalige Gemeenschap, welke door zijn Parlement bij decreet worden geregeld. Dat decreet moet worden aangenomen met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het Parlement aanwezig is.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde
meerderheid kan, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het
Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegdheden toewijzen die niet zijn
toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel
127, § 1, eerste lid, 1°, en, voor wat deze aangelegenheden betreft,
3°.
Via de in het eerste lid bedoelde minister beschikken de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten, elk wat haar betreft, bovendien over het recht om de vervolging te bevelen in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheden behoren. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid legt de uitoefeningsmodaliteiten van dit recht vast.
Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde
meerderheid, bepaalt de deelname van de gemeenschappen en gewesten, voor de
aangelegenheden die onder hun bevoegdheden vallen, aan de uitwerking van de in
het eerste lid bedoelde richtlijnen en aan de planning van het
veiligheidsbeleid, evenals de deelname, wat dezelfde aangelegenheden betreft,
van hun vertegenwoordigers aan de vergaderingen van het College van
procureurs-generaal.
§ 2. Er bestaat voor geheel
België een Hoge Raad voor de Justitie. Bij de uitoefening van
zijn bevoegdheden respecteert hij de onafhankelijkheid bedoeld in § 1.
De Hoge Raad voor de Justitie bestaat uit een Nederlandstalig en uit een Franstalig college. Elk college telt evenveel leden en is paritair samengesteld enerzijds uit rechters en ambtenaren van het openbaar ministerie die rechtstreeks verkozen worden door hun gelijken onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald, en anderzijds uit andere leden benoemd door de Senaat met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen onder de voorwaarden bij de wet bepaald.
Binnen elk college is er een benoemings- en aanwijzingscommissie en een advies- en onderzoekscommissie, die elk paritair zijn samengesteld overeenkomstig de bepaling van het vorige lid.
De wet bepaalt nader de samenstelling van de Hoge Raad voor de
Justitie, zijn colleges en hun commissies evenals de voorwaarden waaronder en
de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen.
§ 3. De Hoge
Raad voor de Justitie oefent zijn bevoegdheden uit in volgende materies:
1° de voordracht van de kandidaten voor een benoeming tot rechter, zoals bedoeld in § 4, eerste lid, of tot ambtenaar van het openbaar ministerie;
2° de voordracht van de kandidaten voor een aanwijzing in de functies bedoeld in § 5, eerste lid, en in de functies van korpschef bij het openbaar ministerie;
3° de toegang tot het ambt van rechter of van ambtenaar van het openbaar ministerie;
4° de vorming van de rechters en de ambtenaren van het openbaar ministerie;
5° het opstellen van standaardprofielen voor de aanwijzingen bedoeld in 2°;
6° het geven van adviezen en voorstellen inzake de algemene werking en de organisatie van de rechterlijke orde;
7° het algemeen toezicht op en de bevordering van het gebruik van de interne controlemiddelen;
8° met uitsluiting van enige tuchtrechtelijke en strafrechtelijke bevoegdheid:
- het ontvangen en het opvolgen van klachten inzake de werking van
de rechterlijke orde;
- het instellen van een onderzoek naar de werking van
de rechterlijke orde.
Onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij
de wet, worden de bevoegdheden vermeld onder 1° tot en met 4°
toegewezen aan de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie en de
bevoegdheden vermeld onder 5° tot en met 8° toegewezen aan de bevoegde
advies- en onderzoekscommissie. De wet bepaalt in welke gevallen en op welke
wijze de benoemings- en aanwijzingscommissies enerzijds, en de advies- en
onderzoekscommissies anderzijds, hun bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen.
Een wet aan te nemen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid,
bepaalt de overige bevoegdheden van deze Raad.
§ 4. De
vrederechters, de rechters in de rechtbanken, de raadsheren in de hoven en in
het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd onder de voorwaarden en op
de wijze bepaald bij de wet.
Deze benoeming geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval van benoeming tot raadsheer in de hoven en in het Hof van
Cassatie, geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven,
voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd
advies op de wijze bij de wet bepaald.
§ 5. De eerste voorzitter
van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters van de hoven en de voorzitters
van de rechtbanken worden door de Koning in deze functies aangewezen onder de
voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald.
Deze aanwijzing geschiedt op gemotiveerde voordracht van de bevoegde benoemings- en aanwijzingscommissie, bij een tweederde meerderheid overeenkomstig de modaliteiten bij de wet bepaald en na afweging van de bekwaamheid en geschiktheid. Deze voordracht kan enkel worden geweigerd op de wijze bij de wet bepaald en mits motivering.
In geval van aanwijzing tot de functie van eerste voorzitter van het Hof van Cassatie of van eerste voorzitter van de hoven geven de betrokken algemene vergaderingen van deze hoven, voorafgaandelijk aan de voordracht bedoeld in het vorige lid, een gemotiveerd advies op de wijze bij de wet bepaald.
De voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de kamervoorzitters van de hoven en de ondervoorzitters van de rechtbanken worden door de hoven en de rechtbanken in deze functies aangewezen uit hun leden onder de voorwaarden en op de wijze bij de wet bepaald.
Onverminderd de bepalingen van artikel 152, bepaalt de wet de duur
van de aanwijzingen in deze functies.
§ 6. Op de wijze bij de wet
bepaald, worden de rechters, de titularissen van de functies bedoeld in §
5, vierde lid, en de ambtenaren van het openbaar ministerie onderworpen aan een
evaluatie.
Overgangsbepaling
De bepalingen van de § 3 tot 6 treden in werking na de installatie van de Hoge Raad voor de Justitie, zoals bedoeld in § 2.
Op deze datum worden de eerste voorzitter, de voorzitter en de afdelingsvoorzitters van het Hof van Cassatie, de eerste voorzitters en de kamervoorzitters van de hoven en de voorzitters en de ondervoorzitters van de rechtbanken geacht in deze functies te zijn aangewezen voor de duur en onder de voorwaarden bij de wet bepaald en tegelijk te zijn benoemd in respectievelijk het Hof van Cassatie, het hof van beroep of het arbeidshof en de overeenkomstige rechtbank.
Tot dan blijven de hiernavolgende bepalingen van toepassing.
De vrederechters en de rechters in de rechtbanken worden rechtstreeks door de Koning benoemd.
De raadsheren in de hoven van beroep en de voorzitters en ondervoorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg binnen hun rechtsgebied worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door die hoven, de andere, naar gelang van het geval, door de provincieraden en het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voorgelegd.
De raadsheren in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door het Hof van Cassatie, de andere beurtelings door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat voorgelegd.
In beide gevallen mogen de op een lijst voorgedragen kandidaten ook op de andere worden voorgedragen.
Alle voordrachten worden openbaar gemaakt ten minste vijftien dagen voor de benoeming.
De hoven kiezen uit hun leden, hun voorzitters en ondervoorzitters.
De provinciale en gemeentelijke instellingen worden bij de wet geregeld.
De wet verzekert de toepassing van de volgende beginselen :
1° de rechtstreekse verkiezing van de leden van de provincieraden en de gemeenteraden;
2° de bevoegdheid van de provincieraden en van de gemeenteraden voor alles wat van provinciaal en van gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald;
3° de decentralisatie van bevoegdheden naar de provinciale en gemeentelijke instellingen;
4° de openbaarheid van de vergaderingen der provincieraden en gemeenteraden binnen de bij de wet gestelde grenzen;
5° de openbaarheid van de begrotingen en van de rekeningen;
6° het optreden van de toezichthoudende overheid of van de
federale wetgevende macht om te beletten dat de wet wordt geschonden of het
algemeen belang geschaad.
De bovengemeentelijke besturen worden
geregeld bij de in artikel 134 bedoelde regel. Die regel verzekert de
toepassing van de in het tweede lid bedoelde beginselen. De in artikel 134
bedoelde regel kan andere beginselen die hij essentieel acht vaststellen, al
dan niet via een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen, op
voorwaarde dat de meerderheid van de leden van het betrokken Parlement aanwezig
is. De artikelen 159 en 190 zijn van toepassing op besluiten en verordeningen
van de bovengemeentelijke besturen.
Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste
lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde
regel de voorwaarden waaronder en de wijze waarop verscheidene provincies,
verscheidene bovengemeentelijke besturen of verscheidene gemeenten zich met
elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen. Evenwel kan aan verscheidene
provincieraden, aan verscheidene raden van bovengemeentelijke besturen of aan
verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te beraadslagen.
Geen afstand, geen ruil, geen toevoeging van grondgebied kan
plaatshebben dan krachtens een wet.
§ 2. De Koning sluit de
verdragen, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de
aangelegenheden bedoeld in § 3. Deze verdragen hebben eerst gevolg nadat
zij de instemming van de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben verkregen.
§ 3. De in artikel 121 bedoelde Gemeenschaps- en
Gewestregeringen sluiten, ieder wat haar betreft, de verdragen die betrekking
hebben op de aangelegenheden waarvoor hun Parlement bevoegd is. Deze verdragen
hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van het Parlement hebben
verkregen.
§ 4. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste
lid, bepaalde meerderheid, stelt de nadere regelen vast voor het sluiten van de
verdragen bedoeld in § 3 en van de verdragen die niet uitsluitend
betrekking hebben op de aangelegenheden waarvoor de gemeenschappen of de
gewesten door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.
§ 5. De
Koning kan de verdragen die voor 18 mei 1993 gesloten werden en betrekking
hebben op de in § 3 bedoelde aangelegenheden, opzeggen in overeenstemming
met de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen.
De Koning zegt deze verdragen op indien de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen hem daarom verzoeken. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid regelt de procedure bij gebreke van overeenstemming tussen de betrokken Gemeenschaps- en Gewestregeringen.
Overgangsbepaling
De tweede zin van § 2 treedt in werking op de dag van de verkiezingen met het oog op de algehele vernieuwing van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen in 2014. Tot die dag hebben de verdragen bedoeld in § 2 eerst gevolg nadat zij de instemming van beide Kamers hebben verkregen.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde
belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt.
De leden van het Rekenhof worden door de Kamer van
volksvertegenwoordigers benoemd, voor de tijd bij de wet bepaald.
Dit
Hof is belast met het nazien en het verevenen der rekeningen van het algemeen
bestuur en van allen die tegenover de staatskas rekenplichtig zijn. Het waakt
ervoor dat geen artikel van de uitgaven der begroting wordt overschreden en dat
geen overschrijving plaatsheeft. Het Hof oefent tevens algemeen toezicht uit op
de verrichtingen met betrekking tot de vaststelling en de invordering van de
door de Staat verkregen rechten, met inbegrip van de fiscale ontvangsten. Het
stelt de rekeningen der verschillende besturen van de Staat vast en is ermee
belast te dien einde alle nodige inlichtingen en bewijsstukken te verzamelen.
De algemene staatsrekening wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers
onderworpen met de opmerkingen van het Rekenhof.
Dit Hof wordt door de wet georganiseerd.
De wet kan aan het Rekenhof de controle op de begrotingen en de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten alsook de instellingen van openbaar nut die ervan afhangen, opdragen. Deze kan eveneens toelaten dat het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel deze controle regelen. Behoudens voor de Duitstalige Gemeenschap, wordt deze wet aangenomen met de meerderheid bepaald in artikel 4, laatste lid.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel kunnen
bijkomende taken toekennen aan het Hof. Op eensluidend advies van het Hof stelt
het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de vergoeding van het Hof vast
voor de uitoefening van deze taken. Er is geen enkele vergoeding verschuldigd
voor een taak die door het Hof wordt uitgevoerd voor een gemeenschap of een
gewest voor de datum van inwerkingtreding van dit lid.
(wijziging van de terminologie)
I. - De bepalingen van artikel 85 zullen voor het eerst toepassing
vinden op de nakomelingschap van Z.K.H. Prins Albert, Felix, Humbert, Theodoor,
Christiaan, Eugène, Marie, Prins van Luik, Prins van België, met
dien verstande dat het huwelijk van H.K.H. Prinses Astrid, Josephine,
Charlotte, Fabrizia, Elisabeth, Paola, Marie, Prinses van België, met
Lorenz, Aartshertog van Oostenrijk-Este, geacht wordt de in artikel 85, tweede
lid, bedoelde toestemming te hebben verkregen.
Tot dan blijven de
hiernavolgende bepalingen van toepassing.
De grondwettelijke macht van
de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige
nakomelingschap, in de rechte lijn, van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan,
Frederik van Saksen-Coburg, van man op man, volgens eerstgeboorterecht en met
altijddurende uitsluiting van de vrouwen en van hun nakomelingschap.
De prins die huwt zonder toestemming van de Koning of van hen die, bij gebreke
van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen,
verliest zijn recht op de kroon.
Hij kan echter in zijn recht worden
hersteld door de Koning of door hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht
uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, doch alleen met instemming
van beide Kamers.
II. - (opgeheven op 6 december 2005)
III. -
Artikel 125 is van toepassing op de feiten gepleegd na 8 mei 1993.
IV.
- De eerstkomende verkiezingen van de Parlementen, overeenkomstig de artikelen
115, § 2, 116, § 2, 118 en 119, met uitzondering van artikel 117,
vinden plaats op dezelfde dag als de eerstkomende algemene verkiezingen van de
Kamer van volksvertegenwoordigers. De daaropvolgende verkiezingen van de
Parlementen, overeenkomstig de artikelen 115, § 2, 116, § 2, 118 en
119, vinden plaats op dezelfde dag als de tweede verkiezingen van het Europese
Parlement, volgend op de inwerkingtreding van de artikelen 115, § 2, 118,
120, 121, § 2, 123 en 124.
Tot de eerstkomende verkiezingen van
de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn de artikelen 116, § 2, 117 en
119, niet van toepassing.
V. - (opgeheven op 6 december
2005)
VI. - § 1. (opgeheven op 6 december
2005)
§ 2. (opgeheven op 6 december
2005)
§ 3. De personeelsleden en het patrimonium
van de provincie Brabant worden verdeeld tussen de provincie Vlaams-Brabant, de
provincie Waals-Brabant, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de in de
artikelen 135 en 136 bedoelde overheden en instellingen, evenals de federale
overheid, op de wijze bepaald door een wet aangenomen met de in artikel 4,
laatste lid, bepaalde meerderheid.
Na de eerstvolgende vernieuwing
van de provincieraden en tot op het tijdstip van hun verdeling worden het
gemeenschappelijk gebleven personeel en patrimonium gezamenlijk beheerd door de
provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant en de in het tweetalige
gebied Brussel-Hoofdstad bevoegde overheden.
§ 4.
(opgeheven op 6
december 2005)
§ 5. (opgeheven op 6 december
2005)
Gecoördineerde tekst van 17 februari 1994, aangevuld met de volgende herzieningen:
(1) Herziening van 25 maart 1996 | (art. 66, 71 en 118bis) | (Belgisch Staatsblad van 19 april 1996) |
(2) Herziening van 28 februari 1997 | (art. 59) | (Belgisch Staatsblad van 1 maart 1997) |
(3) Herziening van 11 maart 1997 | (art. 41) | (Belgisch Staatsblad van 2 april 1997) |
(4) Herziening van 20 mei 1997 | (art. 130) | (Belgisch Staatsblad van 21 juni 1997) |
(5) Herziening van 12 juni 1998 | (art. 103) | (Belgisch Staatsblad van 16 juni 1998) |
(6) Herziening van 17 juni 1998 | (art. 125) | (Belgisch Staatsblad van 18 juni 1998) |
(7) Herziening van 20 november 1998 | (art. 151) | (Belgisch Staatsblad van 24 november 1998) |
(8) Herziening van 11 december 1998 | (art. 8) | (Belgisch Staatsblad van 15 december 1998) |
(9) Herziening van 12 maart 1999 | (art. 41) | (Belgisch Staatsblad van 9 april 1999) |
(10) Herziening van 7 mei 1999 | (art. 150) | (Belgisch Staatsblad van 29 mei 1999) |
(11) Herziening van 23 maart 2000 | (art. 22bis) | (Belgisch Staatsblad van 25 mei 2000) |
(12) Herziening van 16 mei 2000 | (art. 147) | (Belgisch Staatsblad van 27 mei 2000) |
(13) Herziening van 30 maart 2001 | (art. 184) | (Belgisch Staatsblad van 31 maart 2001) |
(14) Herziening van 21 februari 2002 | (art. 10 en 11bis) | (Belgisch Staatsblad van 26 februari 2002) |
(15) Herziening van 17 december2002 | (art. 157) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2003) |
(16) Herziening van 10 juni 2004 | (art. 67) | (Belgisch Staatsblad van 11 juni 2004) |
(17) Herziening van 9 juli 2004 | (opschrift) | (Belgisch Staatsblad van 13 augustus 2004) |
(18) Herziening van 2 februari 2005 | (art. 14bis) | (Belgisch Staatsblad van 17 februari 2005) |
(19) Herziening van 25 februari 2005 | (wijziging van de terminologie) | (Belgisch Staatsblad van 11 maart 2005) |
(20) Herziening van 26 maart 2005 | (art. 41) | (Belgisch Staatsblad van 7 april 2005) |
(21) Herziening van 6 december 2005 | (opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 28 december 2005) |
(22) Herziening van 6 december 2005 | (opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 28 december 2005) |
(23) Herziening van 6 december 2005 | (opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 28 december 2005) |
(24) Herziening van 6 december 2005 | (opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 28 december 2005) |
(25) Herziening van 25 april 2007 | (art. 7bis) | (Belgisch Staatsblad van 26 april 2007) |
(26) Herziening van 7 mei 2007 | (art. 142) | (Belgisch Staatsblad van 8 mei 2007) |
(27) Herziening van 7 mei 2007 | (opschrift) | (Belgisch Staatsblad van 8 mei 2007) |
(28) Herziening van 22 december 2008 | (art. 22bis) | (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008) |
(29) Herziening van 29 maart 2012 | (art. 195 - overgangsbepaling ) | (Belgisch Staatsblad van 6 april 2012) |
(30) Herziening van 19 juli 2012 | (art. 63) | (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2012) |
(31) Herziening van 19 juli 2012 | (art. 157bis) | (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2012) |
(32) Herziening van 19 juli 2012 | (art. 160) | (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2012) |
(33) Herziening van 19 juli 2012 | (art. 168bis) | (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2012) |
(34) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 39bis) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(35) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 143) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(36) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 142) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(37) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 43) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(38) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 44) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(39) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 46) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(40) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 64) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(41) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 67) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(42) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 68) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(43) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 69) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(44) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 70) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(45) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 71) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(46) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 72 - opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(47) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 119) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(48) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 56) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(49) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 57) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(50) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 100) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(51) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 74) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(52) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 77) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(53) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 78) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(54) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 75) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(55) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 76) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(56) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 79 - opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(57) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 80 - opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(58) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 81 - opheffing) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(59) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 82) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(60) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 167) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(61) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 39ter) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(62) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 65) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(63) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 117) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(64) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 118, § 2) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(65) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 123, § 2) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(66) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 5, lid 2) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(67) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 11bis) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(68) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 41) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(69) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 162) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(70) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 170, § 3) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(71) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 23) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(72) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 135bis) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(73) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 144) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(74) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 151, § 1) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
(75) Herziening van 6 januari 2014 | (art. 180) | (Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014) |
Texte français | deutscher Text | ||||
|