5-43COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Justice

Mercredi 23 février 2011

Séance de l’après-midi

5-43COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Justitie

Woensdag 23 februari 2011

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «la nouvelle prison à Haren et la fermeture de la prison de Saint-Gilles» (n° 5-299)

Demande d’explications de Mme Zakia Khattabi au ministre de la Justice sur «la construction de la nouvelle prison à Haren et les implications pour les prisons de Saint-Gilles et Forest» (n° 5-324)

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la Justice sur «les menaces terroristes» (n° 5-295)

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «l’inertie de la Sûreté de l’État concernant l’affaire d’espionnage dans le bâtiment européen du Juste Lipse» (n° 5-305)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «les éventuelles conséquences désastreuses d’une évangélisation frisant le fanatisme» (n° 5-317)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «l’abus de pouvoir commis par un juge d’instruction et les dangers qui peuvent s’ensuivre» (n° 5-320)

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «l’incident survenu entre un juge d’instruction et le personnel de la prison de Saint-Gilles» (n° 5-325)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le contrôle de certains magistrats» (n° 5-389)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «la libération d’un passeur de drogue» (n° 5-435)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur «les incidents survenus entre les juges d’instruction bruxellois et les directions des établissements pénitentiaires» (n° 5-452)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «l’entrée d’une équipe d’enquête à l’intérieur de la prison de Saint-Gilles» (n° 5-461)

Demande d’explications de Mme Inge Faes au ministre de la Justice sur «l’informatisation de la Justice» (n° 5-353)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «l’état inadmissible du complexe cellulaire «Portalis» à Bruxelles» (n° 5-400)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le rapport du Comité des droits de l’homme des Nations unies concernant les prisons belges» (n° 5-406)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «les personnes internées» (n° 5-407)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «la Commission de défense sociale» (n° 5-408)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le traitement psychiatrique des personnes internées dans les prisons» (n° 5-409)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le nombre de personnes internées dans les prisons» (n° 5-412)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur «la répression des jeux téléphoniques» (n° 5-321)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «de nieuwe gevangenis van Haren en de sluiting van de gevangenis van Sint-Gillis» (nr. 5-299)

Vraag om uitleg van mevrouw Zakia Khattabi aan de minister van Justitie over «het bouwen van een nieuwe gevangenis in Haren en de gevolgen voor de gevangenissen van Sint-Gillis en Vorst» (nr. 5-324)

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «terreurdreigingen» (nr. 5-295)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «de inertie van de Veiligheid van de Staat bij de spionagezaak in het Justus Lipsiusgebouw » (nr. 5-305)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de mogelijk bedreigende gevolgen van een naar fanatisme georiënteerde evangelisatie» (nr. 5-317)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het machtsmisbruik van een onderzoeksrechter en de gevaren die hierdoor kunnen ontstaan» (nr. 5-320)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het incident tussen een onderzoeksrechter en het gevangenispersoneel van Sint-Gillis» (nr. 5-325)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de controle op sommige magistraten» (nr. 5-389)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de vrijlating van een drugskoerier» (nr. 5-435)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de incidenten tussen de Brusselse onderzoeksrechters en de gevangenisdirecties» (nr. 5-452)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het binnenglippen van een onderzoeksequipe in de gevangenis van Sint-Gillis» (nr. 5-461)

Vraag om uitleg van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over «de informatisering van Justitie» (nr. 5-353)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de onaanvaardbare toestand van het Brusselse cellencomplex Portalis» (nr. 5-400)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het rapport van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties over de Belgische gevangenissen» (nr. 5-406)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de geïnterneerden» (nr. 5-407)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de Commissie ter bescherming van de maatschappij» (nr. 5-408)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de psychiatrische behandeling voor geïnterneerden in gevangenissen» (nr. 5-409)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het aantal geïnterneerden in de gevangenissen» (nr. 5-412)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding over «de beteugeling van de belspelletjes» (nr. 5-321)

Présidence de Mme. Christine Defraigne

(La séance est ouverte à 14 h 18.)

Voorzitter: mevrouw Christine Defraigne

(De vergadering wordt geopend om 14.18 uur.)

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «la nouvelle prison à Haren et la fermeture de la prison de Saint-Gilles» (n° 5-299)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «de nieuwe gevangenis van Haren en de sluiting van de gevangenis van Sint-Gillis» (nr. 5-299)

Demande d’explications de Mme Zakia Khattabi au ministre de la Justice sur «la construction de la nouvelle prison à Haren et les implications pour les prisons de Saint-Gilles et Forest» (n° 5-324)

Vraag om uitleg van mevrouw Zakia Khattabi aan de minister van Justitie over «het bouwen van een nieuwe gevangenis in Haren en de gevolgen voor de gevangenissen van Sint-Gillis en Vorst» (nr. 5-324)

M. le président. – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

 

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Deze vraag, die ik enkele weken geleden indiende, is opnieuw actueel geworden nu blijkt dat er in ons land 11.000 gevangenen zijn. Naar aanleiding van mijn bezoek aan de gevangenissen van Sint-Gillis en van Vorst werd mijn aandacht gevestigd op de investeringen die de voorbije jaren werden gedaan in deze penitentiaire instellingen. Zo werd in Sint-Gillis onder meer een nieuwe operatiezaal en ziekenboeg geïnstalleerd en worden momenteel twee vleugels volledig vernieuwd.

Dat staat in schril contrast met de oude gevangenis van Vorst, die zich thans in een staat bevindt die de cipiers vergelijken met hoe Sint-Gillis er vijftien jaar geleden uitzag. De twee gevangenissen liggen naast elkaar, maar vooral in Sint-Gillis werden verschillende grote renovatiewerken uitgevoerd die dat gebouw moderner hebben gemaakt. De gevangenis van Vorst daarentegen werd verwaarloosd en is volgens sommigen enkel nog geschikt om afgebroken te worden. Zo wordt gevreesd dat bepaalde stukken van "de kapel", de hoogste plaats in het centrale gebouw, naar beneden kunnen vallen.

Ondanks de substantiële investeringen in Sint-Gillis staat er in het masterplan gevangenissen te lezen dat zodra de nieuwe gevangenis van Haren in functie treedt, de drie bestaande Brusselse gevangenissen van Vorst, Sint-Gillis en Berkendaal gesloten zullen worden. Dat zal nog jaren duren, maar ik wens toch enkele vragen te stellen bij dit plan.

In de Senaatscommissie Justitie werd al herhaaldelijk aangehaald dat de gevangeniscapaciteit van Brussel zal dalen. De gevangenisdirectie van Sint-Gillis zegt dat daar op dit ogenblik ongeveer 650 gedetineerden zijn en in Vorst eveneens 650 gedetineerden, voor Brussel dus al minstens 1300, zonder de gedetineerden in de vrouwengevangenis van Berkendaal mee te tellen. In de nieuwe gevangenis van Haren zouden ongeveer 1000 gedetineerden kunnen opgenomen worden. Dat staat nog los van het feit dat men een demografische groei verwacht in Brussel en dat parallel hiermee ook de nood aan cellen voor Brussel zal toenemen. U verklaarde in de commissie dat de gedetineerden verdeeld zullen worden over de gevangenissen in Vlaanderen en Wallonië.

Onbewust wordt er een nieuwe overbevolkingsproblematiek gecreëerd.

Welke timing plant u voor de ingebruikname van de gevangenis in Haren? Wat zijn de plannen om de werken te beginnen en wanneer zullen ten vroegste de eerste gedetineerden hun plaats kunnen innemen?

Op welke wijze zal het capaciteitsprobleem voor gevangenen in Brussel aangepakt worden, rekening houdend ook met de bevolkingsgroei?

Kan u bevestigen dat de toestand van de gevangenis van Vorst verschillend is van deze in de gevangenis van Sint-Gillis? Deze laatste is dankzij de renovaties toch wel menswaardig geworden.

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Monsieur le ministre, je souhaiterais que nous fassions le point sur l’état d’avancement du dossier relatif à la construction d’une nouvelle prison à Haren.

Selon mes informations, le cahier des charges serait prêt. Pouvez-vous confirmer ou infirmer cette information, nous dire où en est la procédure et, le cas échéant, expliciter le contenu global de ce cahier des charges ?

Au cours du processus de détermination de ce cahier des charges, avez-vous eu des contacts avec la Région bruxelloise ? Un accord est indispensable à ce stade car, si l’État fédéral a la maîtrise du « foncier », la délivrance des permis d’urbanisme relève des compétences de la Région.

Il se dit que le cahier des charges pourrait comprendre des éléments liés aux sites de Saint-Gilles et Forest : destruction des bâtiments existants, voire reconstruction. Confirmez-vous cette information ?

Quelle est votre position concernant les affectations futures des sites de Saint-Gilles et de Forest ? Avez- vous eu des contacts avec la Région à ce sujet ?

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). –

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – We moeten in eerste instantie kijken naar het totale masterplan voor het geheel van de gevangenisinfrastructuur. Dat werd opgesteld voor de periode 2008-2012 en loopt eigenlijk tot 2016 met de bedoeling de capaciteit aan te passen, maar vooral ook om meer humane omstandigheden te garanderen binnen die infrastructuren. Er komt ook vervangingsnieuwbouw. Er is dus een cascade aan initiatieven genomen om de capaciteit uit te breiden. Ik zal mij nu beperken tot de initiatieven voor Brussel.

Zoals ik al eerder heb gezegd, is de beslissing voor het nieuwe complex te Haren genomen omdat de huidige instellingen te Vorst, Sint-Gillis en Berkendaal in zeer slechte staat zijn en niet meer voldoen aan de huidige voorwaarden voor een menswaardige detentie. In het verleden werd al veel geïnvesteerd in deze instellingen, maar uiteindelijk werd het gewenste resultaat nog niet behaald.

In de gevangenis van Sint-Gillis werden recentelijk inderdaad renovaties doorgevoerd en de situatie is daar nu beter dan in Vorst, maar nog niet ideaal. We zijn van mening dat het veel beter zou zijn het geheel in een nieuwe infrastructuur onder te brengen. Dat vergt echter tijd en ondertussen moeten we wel nog een aantal noodzakelijke ingrepen doen om de bestaande instellingen te kunnen behouden tot het nieuwe complex in Haren klaar is. Het is de bedoeling de werken te starten eind 2012, begin 2013 zodat de gevangenis operationeel kan zijn tegen eind 2016. Naast de nieuwe instellingen te Brussel komen er ook nieuwe gevangenissen in Vlaanderen en Wallonië. Daardoor zal de capaciteit daar ook stijgen, maar het is de bedoeling dat een deel van de gedetineerden die nu in Brusselse gevangenissen zitten, overgeplaatst worden naar andere inrichtingen. De nieuwe gevangenissen in Vlaanderen en Wallonië vangen dus deels de overbevolking in Brussel op. Bovendien daalt het aantal plaatsen, maar stijgt wel het aantal cellen voor Brussel.

Nous avons décidé d’investir à Haren où nous avons prévu une capacité de 1 160 places. Nous avons l’ambition d’y placer deux fois 500 hommes, 140 femmes en remplacement de Berkendael et des jeunes. En effet, les jeunes sont désormais placés à Saint-Hubert ou à Everberg, mais nous avons estimé nécessaire de disposer de places pour jeunes à Bruxelles.

La capacité prévue à Haren est énorme ; c’est la plus importante du pays. Le Conseil des ministres du 15 décembre dernier a décidé de procéder à l’achat du terrain.

De plus, l’étude de mobilité a commencé cette semaine et la dernière main est mise au cahier des charges en vue de la désignation du consultant qui coordonnera le projet.

Dans l’intervalle, un groupe de travail constitué spécialement à cet effet continue à élaborer le cahier des charges des performances de la prison même, mais cette activité n’est pas encore finalisée.

Vu importance de ce dossier, le travail est complexe et demandera encore du temps. Comme il est d’usage, un contact est organisé régulièrement avec tous les acteurs concernés.

Un groupe de travail a effectivement été créé pour accompagner ce projet. Il est composé de représentants de la justice, de la Régie des bâtiments, de la Région flamande, de la commune de Machelen, de la Région de Bruxelles-Capitale et de la ville de Bruxelles. En vue de poursuivre le développement du projet et d’assurer le suivi de l’étude de mobilité, d’autres instances seront également invitées à titre complémentaire, à savoir la police, le maître d’œuvre bruxellois et les acteurs des transports en commun : De Lijn et TEC. En effet, il est très important que le transport public desserve la prison.

Quant à savoir ce que deviendront les prisons de Forest et de Saint-Gilles, aucune décision n’a encore été prise. Cette question n’est donc pas liée au présent dossier. Elle sera examinée en temps opportun, en concertation avec la Régie des bâtiments et tous les autres acteurs concernés, notamment les villes.

En résumé, nous consentons des investissements importants – nous avons acheté le terrain de vingt hectares – et nous faisons procéder à des études préliminaires. De plus, nous collaborons avec la Fondation Roi Baudouin qui a constitué un groupe de travail, afin d’étudier le concept de l’emprisonnement.

En général, les projets de ce type sont envisagés sur des terrains énormes, en dehors des villes. Le présent projet a la particularité de se trouver en ville, ce qui pose certains problèmes mais offre aussi des opportunités.

Nous étudions donc cette question avec les différents acteurs concernés, afin de voir comment nous allons organiser une telle capacité, à un tel endroit. C’est le dernier site disponible à Bruxelles ; nous devons saisir cette opportunité.

 

 

Ik denk dus dat het een goede zaak is. We evolueren. We hebben in lopende zaken de beslissing genomen om die gronden aan te kopen. We mogen inderdaad geen tijd verliezen, want het is absoluut noodzakelijk Vorst, Sint-Gillis en Berkendaal te vervangen en deze dus te sluiten.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – De minister erkent dat er verschillen zijn tussen de gevangenissen van Vorst en Sint-Gillis. Vorst is totaal verouderd terwijl Sint-Gillis geëvolueerd is naar een aanvaardbare gevangenis met een moderne ziekenboeg en een operatiekwartier. In Sint-Gillis werden belangrijke werken uitgevoerd, wat niet het geval is in Vorst.

Er is inderdaad een capaciteitsprobleem. Een humane opvang voor gedetineerden is met name in Vorst niet mogelijk. Ik heb cellen gezien met vier gevangenen waar de matrassen op de grond liggen. Als de overbevolking blijft aanhouden, vrees ik dat er in de nieuwe gevangenissen met meer cellen opnieuw twee of drie gevangenen per cel zullen zijn. Men heeft dan misschien wel een moderne gevangenis, maar nog geen humane opvang.

Waarom kan de minister het onderscheid niet maken tussen Vorst en de gemoderniseerde gevangenis van Sint-Gillis en deze laatste behouden? Sint-Gillis ligt kort bij het justitiepaleis en is ideaal voor mensen die in voorlopige hechtenis zitten. De gevangenis van Haren zou dan bestemd zijn voor mensen die effectief veroordeeld zijn. Gevreesd wordt immers dat het vervoer van gedetineerden vanuit Haren naar de raadkamer of naar de correctionele zitting voor problemen kan zorgen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Er is nog niets beslist over de toekomstige bestemming. We hebben wel niet de ambitie om Sint-Gillis te behouden. De beslissing moet door een volgende regering worden genomen.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – De gevangenis van Berkendaal was vroeger een psychiatrisch proefproject. Nadien werd het een vrouwengevangenis. Het gaat om een relatief moderne gevangenis die amper 20 jaar oud is.

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – En tant que défenseur des alternatives à l’enfermement, je trouve effrayant d’entendre parler de 1 160 places, même si c’est pour remplacer les places existantes.

Je constate qu’aucune décision n’a été prise à propos de l’affectation de Saint-Gilles et de Forest. À Saint-Gilles, il se disait que le cahier des charges comportait également un élément lié à l’affectation de ces deux terrains. Je note que le cahier des charges est encore en cours de rédaction et je me réjouis que ce dossier soit clairement dissocié.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). –

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Nous avons décidé de ne pas répondre aux demandes liées, notamment à propos de l’octroi d’un droit de préemption à l’État. Aucun engagement n’a toutefois été pris au sujet de ces bâtiments.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Je me réjouis que tous les acteurs participent aux discussions. Par ailleurs, c’est la première fois que j’entends parler du projet de création de vingt places pour les jeunes.

La Communauté française a-t-elle été, le cas échéant, associée à un moment donné à ce groupe de travail ?

J’aimerais en outre savoir si vous intégrez la question du Palais de Justice dans la discussion sur l’étude de mobilité. Les acteurs de la Justice s’interrogent en effet sur les possibilités de transfèrement des détenus vers le Palais de Justice. Les Bruxellois s’inquiètent d’ailleurs à propos de la future affectation de cet édifice. Je ne manquerai pas de revenir ultérieurement sur ce dossier.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). –

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Le grand concours et l’exposition sur le Palais de Justice de Bruxelles se dérouleront le 8 mars prochain.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la Justice sur «les menaces terroristes» (n° 5-295)

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «terreurdreigingen» (nr. 5-295)

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – De Tijd publiceerde begin dit jaar een interview met federaal procureur Johan Delmulle over terrorismedossiers. Een aantal van zijn verklaringen roepen toch vragen op.

Allereerst maakt de heer Delmulle zich zorgen over de beveiliging binnen het federaal parket van het interne mail- en telefoonverkeer. Die diensten worden niet extra beveiligd, waardoor het volgens de federaal procureur "een koud kunstje" moet zijn voor buitenlandse inlichtingendiensten en criminelen om die informatie te onderscheppen. De meest geheime informatie wordt dan maar rondgebracht door chauffeurs.

Verder klaagt de heer Delmulle het acute tekort aan terrorismespeurders bij het federale parket aan. In 2009 ontving het federale parket 231 inlichtingen over terrorisme. Met slechts vier magistraten moest worden beslist welke inlichtingen dieper moesten worden onderzocht en welke niet.

De heer Delmulle stelde ook dat het federale parket in 2009 maar één proactief onderzoek heeft gevoerd. Dat zou vaker moeten gebeuren, maar het kan helaas niet.

De heer Delmulle kaart ook nog enkele lacunes in de wetgeving aan. Zo verwijst hij naar twee zelfmoordaanslagen in Afghanistan, waar Belgische militairen bij betrokken waren. Hij vraagt zich af wat er zou gebeuren mochten er aan Belgische zijde doden vallen.

Ook de vervolging van makers van extremistische websites is een probleem. Alleen als de makers duidelijke banden met een terroristische groepering hebben, kunnen ze worden veroordeeld. De heer Delmulle verwijst naar een Europese bepaling die België verplicht nog dit jaar een wetgeving met betrekking tot dergelijke websites uit te werken.

Terwijl in onze buurlanden Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk een verhoogd terreuralarm van kracht is, moet federaal procureur Johan Delmulle sommige terreuronderzoeken in de koelkast steken bij gebrek aan capaciteit en wetgeving.

Heeft de minister weet van de beperkte beveiliging van de interne communicatiemiddelen bij het federale parket? Zijn er vermoedens of bewijzen dat derden hierdoor reeds interne informatie hebben verworven? Zullen maatregelen worden genomen om dit te verhelpen?

Kan de minister bevestigen dat het federale parket 231 inlichtingen over terrorisme heeft ontvangen in 2009? Hoeveel van die gegevens werden effectief onderzocht? Welke dossiers hielden een mogelijke dreiging in? Welke inlichtingen werden niet behandeld en waarom niet?

Is de minister van mening dat ook het aantal proactieve onderzoeken moet worden verhoogd? Zo ja, welke maatregelen zullen hiertoe worden genomen?

Is er inderdaad een tekort aan vertalers en tolken? Over hoeveel vertalers en tolken beschikt het federale parket in het kader van terrorismebestrijding? Hoe worden die mensen gescreend? Hoeveel dossiers behandelen ze? Voor welke talen zijn er tekorten? Hoe zal de minister eventuele tekorten wegwerken?

Is de minister op de hoogte van de wetgeving in andere Europese landen op het vlak van de vervolging van buitenlandse terroristen die aanslagen plegen tegen landgenoten in het buitenland ?

Wanneer zal de hierboven vermelde Europese bepaling rond websites worden ingevoerd? Wat is de reden voor de vertraging?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Het federaal parket vervult een cruciale rol in de uitwisseling van gerechtelijke informatie, onder meer in de strijd tegen het terrorisme. Tot op heden gebeurde deze externe informatie-uitwisseling via niet beveiligde kanalen of in heel gevoelige zaken soms per drager.

Ingevolge een beslissing van het Ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid wordt thans het BINII-netwerk in de plaats gesteld, dat mits enige aanpassingen tegemoet zou kunnen komen aan de zorgen van de federaal procureur.

Ik meen te weten dat het bij het federaal parket geplaatste BINII-netwerk op een homologatie wacht en dan volop kan worden gebruikt met de diensten die reeds over een dergelijk systeem beschikken, zoals de Veiligheid van de Staat, OCAD of het crisiscentrum van de regering.

Tot op heden ben ik er niet van op de hoogte dat er vermoedens of bewijzen zijn dat derden informatie uit het netwerk zouden hebben bekomen als gevolg van de aangehaalde beperkte beveiliging.

De federaal procureur deelde mij mede dat hij 231 inlichtingen inzake terrorisme heeft ontvangen in 2009 en dat er 52 strafonderzoeken werden gevoerd: 41 onder leiding van de federale procureur en 11 onder leiding van een gespecialiseerde onderzoeksrechter terrorisme. Er kan niet worden ingegaan op het detail van elk van deze inlichtingen en onderzoeken, omwille van het geheim van het onderzoek en de scheiding van de machten en omdat veel van die inlichtingen afkomstig zijn van inlichtingendiensten, OCAD, buitenlandse politiediensten, enzovoort.

Alle inlichtingen worden door het federaal parket ernstig genomen. De federale procureur samen met de federale magistraat – hoofd van de sectie terrorisme - en de magistraat-titularis beslissen, in overleg met de gespecialiseerde politiediensten, welk gevolg aan elke inlichting zal worden gegeven. Dat kan gaan van "geen verder gevolg" tot "het openen van een volwaardig opsporingsonderzoek" of "het gelasten van een gespecialiseerde onderzoeksrechter terrorisme met een gerechtelijk onderzoek". Een van die dossiers was dat lastens Malika El Aroud, dat vorig jaar heeft geleid tot zware veroordelingen voor het hof van beroep te Brussel.

Met betrekking tot de onderzoeken worden door het federaal parket prioriteitsniveaus ingesteld aan de hand van de risico’s van de dreiging, bijvoorbeeld al dan niet onmiddellijk fysiek gevaar. Het is hun verantwoordelijkheid om dat verder te regelen.

Wat de vertalers en tolken betreft, kan ik het volgende antwoorden.

In gevoelige dossiers van groot banditisme en terrorisme doen de politiediensten geregeld een beroep op personen die voorkomen op de lijst van beëdigde vertalers. Nochtans blijkt dat ernstig kan worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van enkelen onder hen, door de afwezigheid van enig grondig voorafgaandelijk onderzoek hieromtrent.

In afwachting van een wetgevend initiatief dat deze materie zou moeten regelen, bezorgde de federale procureur de procureur-generaal te Gent een beperkte lijst van vertalers en tolken, waarop door het federaal parket veelvuldig een beroep wordt gedaan voor gevoelige dossiers van terrorisme/groot banditisme/misdrijven tegen de mensheid.

Op vraag van de procureur-generaal te Gent verklaarde de Nationale Veiligheidsoverheid zich akkoord om deze veiligheidsverificaties te laten uitvoeren. De minister van Justitie werd door de procureur-generaal te Gent gevat met de officiële aanvragen tot veiligheidsverificaties.

In de loop van 2009 werd het resultaat van de veiligheidsverificaties voor een eerste reeks van vertalers en tolken bekomen. Men kan zich afvragen of deze verificaties niet zouden moeten gebeuren voor alle vertalers en tolken, daar in theorie alle tolken en vertalers in aanmerking komen om te werken in gevoelige dossiers van terrorisme en andere vormen van georganiseerde criminaliteit en of er op zijn minst geen uniforme en strengere selectieprocedures dienen te worden voorzien.

De selectieprocedures zouden ook moeten slaan op het bepalen van het niveau van de kennis van de taal van vertalers en tolken, nu in vele dossiers van onder meer terrorisme bijkomend volgende problemen werden vastgesteld. Er is een veelvoud aan gebruikte regionale dialecten, zoals van het Arabisch afgeleide talen. Er zijn ook problemen met de kwaliteitsvolle vertaling naar de taal van de procedure en met het contextualiseren van politieke teksten. Daarnaast is er een overvloed aan in beslag genomen referentieteksten die vaak ook al werden teruggevonden in een ander dossier of in het buitenland. Op dat vlak er is de vraag naar een Europese centralisatie van referentieteksten met hun vertaling.

De problematiek van de vertalers en tolken situeert zich ook op het niveau van de politiediensten. De politiediensten beschikken over geen tolken en vertalers waar uitsluitend een beroep op kan worden gedaan binnen het raam van federale strafonderzoeken. Elke politiedienst kan op hen een beroep doen.

Sta me toe nog iets te zeggen over de aanpassing van artikel 12 VTSV die het federaal parket meer gerechtelijke aandacht en slagkracht moet geven voor Belgen die in het buitenland slachtoffer van zwaarwichtige misdrijven zijn geworden.

 

Om dit probleem op te lossen, werd in 2009 in het federaal parket een werkgroep opgericht die een voorstel van voorontwerp van wet en memorie van toelichting uitwerkte tot wijziging van artikel 12. Daarbij wordt de bepaling dat een verdachte enkel kan worden vervolgd indien hij in België wordt aangetroffen, weggelaten wanneer het gaat om één van de terroristische misdrijven die limitatief zijn opgesomd in artikel 137 van het Strafwetboek. Daarvoor moeten de artikelen 6, 1°ter en 10 ter, 4° VTSv en artikel 10, 5°VTSv worden aangepast.

Op 17 december 2009 ging het College van procureurs-generaal principieel akkoord met de voorgestelde aanpassingen.

In 2010 werd het dossier door de verschillende beleidscellen besproken, maar omdat de regering in lopende zaken is, laat de verdere afhandeling op zich wachten. Het ontwerp ligt klaar en we zouden het moeten kunnen behandelen. Dat geldt ook voor enkele andere prioriteiten, zoals het ontwerp over een verscherpte definitie van terrorisme, waardoor ook het aanzetten tot terrorisme en het rekruteren en trainen van mensen voor terrorisme strafbaar worden. Sinds april vorig jaar liggen al deze ontwerpen klaar. We zouden ze moeten kunnen behandelen…

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – Het antwoord van de minister bewijst dat er op dat vlak nog altijd problemen rijzen, maar ook dat er aandacht aan wordt besteed en dat er initiatieven worden genomen. De conclusie is toch dat een permanente aandacht nodig is en dat er nog wel één en ander moet gebeuren.

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «l’inertie de la Sûreté de l’État concernant l’affaire d’espionnage dans le bâtiment européen du Juste Lipse» (n° 5-305)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «de inertie van de Veiligheid van de Staat bij de spionagezaak in het Justus Lipsiusgebouw » (nr. 5-305)

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Het Comité I heeft het relaas van het grote spionageschandaal in het Justus Lipsiusgebouw bekendgemaakt. Dit gebeurde acht jaar na de ontdekking van de afluisterapparatuur, omdat het gerechtelijk onderzoek pas recentelijk werd afgerond.

Verbazend genoeg meldde het federaal parket dat er met betrekking tot deze zaak niemand vervolgd zal worden.

De Staatsveiligheid wordt door de onthullingen in verlegenheid gebracht. Zo hebben experts van de geheime diensten van Frankrijk, Spanje, Duitsland en Groot-Brittannië geconcludeerd dat de afluisterapparatuur al in het gebouw verwerkt zat van bij de constructie van het gebouw in 1994. Het onderzoek dat de Staatsveiligheid voerde was incoherent en zeer traag. In 2004 was er een eerste officiële onderzoeksvraag; in 2005 kwam er een antwoord onder de vorm van een onvolledig dossier. Pas in 2009, vijf jaar nadat de feiten aan het licht kwamen, werden door het gerecht huiszoekingen uitgevoerd.

De verwijten van het Comite I aan het adres van de Staatsveiligheid zijn niet mals: "ordeloos en zonder structureel actieplan", "Er waren zeven secties van de Staatsveiligheid bij betrokken, maar niemand deed de coördinatie of de opvolging."

Waarom bleef het dossier zo lang aanslepen? Hoe komt het dat de afluisterapparatuur acht jaar lang onopgemerkt bleef, terwijl experts van andere EU-landen daarover hun bedenkingen formuleerden?

Deelt de minister de mening van de Staatsveiligheid dat de Israëlische geheime dienst achter deze spionagepraktijken zit?

Welke lessen zijn er getrokken uit deze zaak en welke stappen zijn er ondernomen om soortgelijke spionagepraktijken sneller te kunnen opmerken, opvolgen en behandelen?

Momenteel bouwt de overheid het nieuwe hoofdkwartier van de Europese president, een nieuw hypermodern gebouw aan het Résidence Palace. In antwoord op een vraag die ik daarover vanmorgen aan minister Reynders heb gesteld, heb ik vernomen dat het gebouw eind 2013 voorlopig zou worden opgeleverd. Zal de minister in extra controle voorzien om te vermijden dat ook hier bij de constructie van dit gebouw spionageapparatuur "ingemetseld" wordt?

Wat is de stand van zaken in het andere spionageschandaal van vorig jaar waarin de geheime dienst van Colombia het Europese Parlement of bepaalde Europese parlementsleden als doelwit had? Voert de Staatsveiligheid hierover een onderzoek?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De infrastructuur van derden, ook die van de EU, is niet direct een verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de Veiligheid van de Staat. De veiligheid in het Justus Lipsiusgebouw wordt verzorgd door het Veiligheidsbureau van het Consilium. Uiteraard kunnen op vraag van de EU de Belgische veiligheidsdiensten bijstand verlenen. Vóór het ontdekken van de afluisterapparatuur heeft de Veiligheid van de Staat geen vraag voor assistentie of hulp, bijvoorbeeld voor een sweeping, ontvangen. Nadien heeft de Veiligheid van de Staat haar medewerking verleend, eerst aan het onderzoek van het Veiligheidsbureau van het Consilium en nadien aan het onderzoek van het federaal parket.

Op 6 mei 2003 diende de procureur des Konings van Brussel een strafdossier voor "federalisering" in bij het federaal parket met betrekking tot de ontdekking van afluistermateriaal in de zetel van de Raad van de Europese Unie.

Het federaal parket besloot op 14 mei 2003 een onderzoek op te starten, voerde in eerste instantie een eigen opsporingsonderzoek, om dan op 5 februari 2004 een onderzoeksrechter te Brussel te vorderen om een gerechtelijk onderzoek te voeren naar deze feiten wegens inbreuk op de artikelen 314bis en 259bis van het Strafwetboek.

Op 4 oktober 2006 werd de onderzoeksrechter van Brussel ook gevat door een klacht met burgerlijke partijstelling vanwege de Raad van de Europese Unie, op basis van de artikelen 259bis en 314bis van het Strafwetboek.

Het strafonderzoek kon inmiddels afgesloten worden en het federaal parket nam, na een gedetailleerde studie van het volledige dossier, op 30 november 2010 een vordering tot buitenvervolgingstelling omdat de daders onbekend waren.

De regeling van de rechtspleging is vastgelegd op 13 september 2011. De raadkamer van Brussel zal op die datum, na alle partijen te hebben gehoord – de onderzoeksrechter, het federaal parket en de burgerlijke partij – moeten oordelen of het onderzoek volledig is en of de vordering van het federaal parket kan worden ingewilligd.

Het strafonderzoek was erg complex en nam al gauw verschillende jaren in beslag, wegens diverse redenen, zoals het zeer technisch karakter en de lange duur van de gerechtelijke expertises, het in hoge mate internationaal karakter van het onderzoek, het groot aantal internationale rechtshulpverzoeken dat diende te worden uitgevoerd, voornamelijk in Duitsland (met tijdrovende verplaatsingen, overlegvergaderingen, vertalingen, enz.) en het feit dat de met het onderzoek belaste gespecialiseerde politieagenten op een bepaald ogenblik mutatie kregen naar een andere FGP.

Het feit dat de huiszoekingen op het einde van het onderzoek plaatsvonden, past in de onderzoeksstrategie van de onderzoeksrechter en is gebruikelijk: eerst het dossier opbouwen en dan pas zoekingen en verhoren uitvoeren.

Het onderzoek van de Staatsveiligheid heeft niet kunnen aantonen wie achter de ontplooiing van de afluisteractiviteiten in het Justus Lipsiusgebouw zit. Ook het onderzoeksrapport van het vast Comité I wijst geen vreemde mogendheid of inlichtingendienst aan als organisator of opdrachtgever van de afluisteractiviteiten. Het rapport van het Vast Comité I besluit ook niet dat de Staatsveiligheid bijvoorbeeld de Israëlische piste onvoldoende heeft onderzocht.

Ondertussen hebben er een aantal veranderingen plaatsgevonden die kunnen helpen om dergelijke onderzoeken efficiënter uit te voeren.

Sinds kort beschikt de Staatsveiligheid over een operationeel centrum. Door middel van dit operationeel centrum wordt het mogelijk om complexe operaties en onderzoeken gecentraliseerd op te volgen en beter te coördineren.

Onder strikte voorwaarden kan de Staatsveiligheid nu ook bijzondere inlichtingenmethoden inzetten. Daarmee moet ze effectiever kunnen optreden in het onderzoeken van spionagedossiers. In het verleden kon de Staatsveiligheid alleen een beroep doen op open bronnen, informantenwerking en beperkte observatie- en schaduwingtechnieken. Op het einde van de vorige legislatuur hebben we gelukkig nog net de BIM-wet goedgekeurd, zodat de Staatsveiligheid nu die meer technische middelen kan inzetten.

Ik heb ook al in de Kamer gezegd dat we vooral moeten nadenken hoe we dergelijke spionageacties kunnen voorkomen. Een maatregel die men kan overwegen is dat bijvoorbeeld de Nationale Veiligheidsoverheid (NVO) veiligheidsprocedures uitvaardigt die gerespecteerd moeten worden bij de bouw van infrastructuur die later spionagegevoelige instanties of organisaties zal huisvesten.

 

Die procedures kunnen voorkomen dat er bij de bouw van de infrastructuur spionageapparatuur kan worden ingewerkt. Indien nodig kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten daar ook een rol in spelen. Een tweede mogelijke maatregel is het verbeteren van de veiligheid van de informatie- en communicatie-infrastructuur door normering en certificatie. De Nationale Veiligheidsoverheid werkt momenteel aan zo’n project. Het is een efficiënt middel om de veiligheid van informatienetwerken, ongeacht de herkomst, te verbeteren.

De veiligheid van het nieuwe hoofdkwartier van de Europese President is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de bouwheer en nadien van de exploitant of gebruiker van het gebouw. Indien men wenst dat de Veiligheid van de Staat bijvoorbeeld een sweeping uitvoert, dan moet de bouwheer of later de EU dit moeten aanvragen.

Het onderzoek naar de activiteiten van de Colombiaanse geheime dienst DAS op Belgisch grondgebied wordt door de Veiligheid van de Staat uitgevoerd overeenkomstig haar bevoegdheden bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Er werd ook een gerechtelijk onderzoek geopend waaraan de Veiligheid van de Staat haar medewerking verleent.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – U hebt er, mijnheer de minister, op gewezen dat de bouwheer desnoods aan de Staatsveiligheid kan vragen een sweeping uit te voeren, om alles met betrekking tot veiligheid te checken en na te gaan of er geen afluisterapparatuur wordt ingebouwd. Mag ik erop wijzen dat de bouwheer in het Résidence Palace de Regie der Gebouwen is, dus eigenlijk de Belgische overheid zelf. Uw collega of de Ministerraad kan dus beslissen om de Staatsveiligheid nu, tijdens de verbouwingswerken, te laten optreden. Op die manier kan in de toekomst een schandaal rond het gebouw van de Europese president worden vermeden.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «les éventuelles conséquences désastreuses d’une évangélisation frisant le fanatisme» (n° 5-317)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de mogelijk bedreigende gevolgen van een naar fanatisme georiënteerde evangelisatie» (nr. 5-317)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De Amerikaanse politica Gabrielle Giffords overleefde nauwelijks een aanslag, maar vele anderen stierven daarbij. Een dolgedraaide jongeman maaide hen weg. Dat is de zoveelste illustratie dat instabiele mensen, gevat door haatzaaiende media, een dramatische vernietigingsdrang kunnen ontwikkelen. Daarbij speelt vaak een dodelijke combinatie, namelijk enerzijds een in religie verpakte ultrarechtse boodschap en anderzijds de media die, zeker in de VS, graag ruimte geven aan de charismatische leiders van een ontspoorde evangelisatie.

Als het regent aan de andere kant van de Atlantische oceaan, dan druppelt het in Europa. De radicalisering van minderheden in sommige religies veroorzaakt een frontale aanval op de grote godsdiensten. Zeker de islam ondergaat een lawine van veralgemeende beschuldigingen die deze religie ongenuanceerd en zelfs op een kwaadaardige wijze herleiden tot een godsdienst van extremisme, terreur en haat. Ook de katholieke kerk komt door haar fouten en uitspattingen meer en meer in een verdomhoek terecht. Juist die malafide aanvallen geven de extremistische en conservatieve krachten binnen de godsdiensten meer en meer vrij spel. Almaar meer eerlijke gelovigen overwegen hun geloof te verzaken of deden dat al. Net de gematigde, op dialoog gerichte en moderne vormen van religie vragen ondersteuning binnen het grondwettelijk recht van vrijheid van godsdienst. Tegelijkertijd vereisen extremistische religieuze uitlatingen die het grondwettelijk recht op vrijheid van meningsuiting bedreigen, een strenge, doortastende aanpak. Zij belagen immers de absolute grenzen van een rechtsstaat en een actief pluralistische samenleving.

Deelt de minister de analyse dat het morbide bondgenootschap van manipulatieve media en als religie verpakte opzweping, beangstigende effecten ressorteert? Beaamt de minister mijn vaststelling dat de vergiftiging van labiele, kwetsbare, vaak jonge mensen een tragisch en moorddadig potentieel in zich draagt? Gaat de minister ermee akkoord dat ook de eerlijke en oprechte religie sterk lijdt onder dit fenomeen en erdoor wordt besmet? Dat godsdiensten een lawine van verdachtmakingen ondergaan? Dat fanatici vaak hun wanhopige religiositeit putten uit de boodschappen van haatpredikers die hun ultrarechtse boodschappen kruiden met een potpourri van Bijbelteksten en verwijzingen naar een goddelijke missie? Dat deze boodschappen opvallend hetzelfde klinken als alom bekende politieke boodschappen, zoals de ontkenning van de menselijke gelijkwaardigheid, het verketteren van een interculturele etnisch diverse samenleving, de afwijzing van humane en vriendelijke waarden en amper verpakt racisme? Kortom, herkent de minister hier het bekende verhaal van een irreëel en monocultureel ideaal dat historisch zijn ontmenselijkte gevolgen bewees?

Over welke mogelijkheden en instrumenten beschikt de minister om het insijpelende gevaar van deze als religie verpakte haatcampagnes te bestrijden? Overweegt de minister om dit fenomeen, dat ongetwijfeld ook in Europa en ons land vaste voet krijgt, systematisch te counteren en zo de besmetting van zwakke en weifelende mensen te voorkomen? Wat kan de minister doen om zowel het grondwettelijk recht op godsdienstvrijheid als het grondwettelijk recht op vrije meningsuiting met elkaar te verzoenen en elkaar te laten versterken? Ik hoop daarbij op antwoorden die qua intelligentie de ronduit beschamende oproep van enige tijd geleden van zijn collega van Binnenlandse Zaken overtreffen, toen zij onder andere jeugdverenigingen en scholen opriep om jongeren wier gedrag beangstigend overkwam aan de ordediensten te melden.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Sommige vragen van de heer Anciaux zijn uiteraard terecht, maar hij maakt zelf één groot amalgaam van alle mogelijke strekkingen. Hij vermengt godsdienstfanaten en buitensporige evangelisten in de VS met mensen die zijn sprookjes van interculturaliteit in vraag durven stellen. Hij criminaliseert al die mensen. Hij gaat zich te buiten aan buitensporige vergelijkingen die kant noch wal raken. Hij criminaliseert opvattingen die niet overeenstemmen met de zijne. Dit is heel vergaand!

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Extreem rechts verbiedt me dus vragen te stellen.

Mme la présidente. –

De voorzitter. – Mijnheer Laeremans, u had in principe vooraf een vraag moeten indienen als u daarover een debat wil voeren. Er staan vijftig vragen om uitleg op de agenda, dus er is geen tijd voor een debat. Ik verzoek u de volgende keer eerst een vraag in te dienen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten die overal gewaarborgd zijn. Daarover kan geen discussie bestaan. Het is niet altijd evident een evenwicht te vinden tussen de uitoefening van de verschillende rechten en te beslissen welke mogelijke beperkingen aanvaardbaar zijn.

In elke religie of levensbeschouwing zullen er fundamentalistische stromingen voorkomen die zich niet open en tolerant opstellen ten aanzien van andersdenkenden, zelfs in de eigen gemeenschap. In principe moet het debat daarover in de eigen gemeenschap worden gevoerd, want die heeft in eerste instantie de verantwoordelijkheid om alle afwijkingen en excessen intern aan te pakken. Dat is ook een aspect van de vrijheid van godsdienst. Daarom werd ook een systeem uitgewerkt met vertegenwoordigers. Ook moet het debat worden voortgezet op basis van de recente voorstellen van een aantal professoren om de erediensten op een gelijke en georganiseerde manier te behandelen en te financieren en om daar ook een aantal eisen tegenover te stellen. Één van de ideeën is dat in de toekomst explicieter zou worden opgelegd dat erediensten, om verder erkend te kunnen blijven, expliciet alle fundamentele mensenrechten moeten aanvaarden en actief nastreven, ook binnen hun eigen eredienst. Binnen de levensbeschouwingen moeten de personen die een dominerende positie bekleden een belangrijke rol vervullen. Het uitoefenen van fundamentele rechten en vrijheden wordt namelijk begrensd door de rechten van de anderen en de waarden van tolerantie.

Er bestaan uiteraard een aantal wettelijke bepalingen. Het moet mogelijk zijn opinies te uiten die storend of zelfs kwetsend zijn, maar er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt met wat le discours de la haine wordt genoemd.

Terwijl het eerste in het kader van de dialoog kan worden besproken, leidt het tweede tot potentieel gevaarlijke situaties. Dergelijke feiten zijn dan ook strafbaar op basis van de antidiscriminatiewet. Artikel 22 bepaalt namelijk: "Met gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft:

1° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie jegens een persoon wegens een van de beschermde criteria, en dit, zelfs buiten de in artikel 3 bedoelde domeinen;

2° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een persoon wegens een van de beschermde criteria, en dit, zelfs buiten de in artikel 3 bedoelde domeinen;

3° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie of tot segregatie jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens een van de beschermde criteria, en dit, zelfs buiten de in artikel 3 bedoelde domeinen;

4° hij die in een van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens een van de beschermde criteria, en dit, zelfs buiten de in artikel 3 bedoelde domeinen."

De beschermde criteria waarvan sprake, zijn: leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, taal, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap of sociale afkomst.

De verwijzing naar artikel 444 van het Strafwetboek bepaalt dat de gebeurtenissen zich in het openbaar moeten voordoen.

Ook de antiracismewet kan worden toegepast. Artikel 20 van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden bepaalt hetzelfde als artikel 22 van de antidiscriminatiewet. De geschonden criteria zijn nationaliteit, ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming.

 

De toepassing van beide wetten vergt een bijzondere opzet.

Er moet worden aangezet tot haat en geweld tegenover een gemeenschap of een individu waarbij één van de beschermde criteria wordt geschonden. De aanzet dient van dien aard te zijn dat derden worden bewogen tot haatgevoelens ten aanzien van de geviseerde persoon, groep of gemeenschap of van de leden ervan.

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding kan optreden indien dergelijke feiten zich voordoen, en dit op basis van artikel 3, tweede lid, 5°, van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding.

In de Europese context heeft de OVSE op haar jaarlijkse Human Dimension Implementation Meeting daar de nodige aandacht aan besteed.

Ik wijs ook op de discussie over de sekten. De professoren stellen voor de erkenning van erediensten en levensbeschouwingen beter te organiseren.

Ten slotte wijs ik op de bespreking in de Kamer van een aantal wetsvoorstellen met betrekking tot de strafbaarstelling van beïnvloeding van jongeren waardoor ze, tegen hun wil in, worden beperkt in hun vrijheid. Dat is een zeer delicaat debat. De Raad van State heeft veel kritiek omdat een definitie heel moeilijk ligt.

Kortom, we zoeken naar wetgevende instrumenten om de nefaste effecten van overmatige levensbeschouwelijke beïnvloeding te bestrijden.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Een ruimer debat is inderdaad nodig. Erkenning is belangrijk. We moeten wel opletten dat een aantal terechte eisen rond waarden en normen worden gerespecteerd. Ik ben zelf gelovig en behoor tot de katholieke kerk. Ik besef ook dat in de katholieke kerk niet alle waarden en normen op een correcte wijze worden nageleefd, bijvoorbeeld de gelijkheid tussen man en vrouw.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Dat is een zeer boeiend debat.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De strijd tegen sekten, tegen gevaarlijke uitspattingen, moet worden opgedreven. Tegelijk moet ook het respect voor de godsdienst worden hersteld. Dat evenwicht moeten we vinden.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De ambassadeur van Marokko in Brussel verzekerde mij gisteren dat wij veel toleranter zijn dan de Marokkanen en dat zij verwachten dat wij strenger optreden tegen hun landgenoten in ons land. Het is boeiend te zien hoe in de verschillende culturen omgegaan wordt met waarden en normen en hoe wij vanuit een wellicht overdreven tolerantie, zaken laten gebeuren die in andere culturen onaanvaardbaar zouden zijn.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «l’abus de pouvoir commis par un juge d’instruction et les dangers qui peuvent s’ensuivre» (n° 5-320)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het machtsmisbruik van een onderzoeksrechter en de gevaren die hierdoor kunnen ontstaan» (nr. 5-320)

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «l’incident survenu entre un juge d’instruction et le personnel de la prison de Saint-Gilles» (n° 5-325)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het incident tussen een onderzoeksrechter en het gevangenispersoneel van Sint-Gillis» (nr. 5-325)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le contrôle de certains magistrats» (n° 5-389)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de controle op sommige magistraten» (nr. 5-389)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «la libération d’un passeur de drogue» (n° 5-435)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de vrijlating van een drugskoerier» (nr. 5-435)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur «les incidents survenus entre les juges d’instruction bruxellois et les directions des établissements pénitentiaires» (n° 5-452)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de incidenten tussen de Brusselse onderzoeksrechters en de gevangenisdirecties» (nr. 5-452)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «l’entrée d’une équipe d’enquête à l’intérieur de la prison de Saint-Gilles» (n° 5-461)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het binnenglippen van een onderzoeksequipe in de gevangenis van Sint-Gillis» (nr. 5-461)

M. le président. – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Onlangs was er in de gevangenis van Vorst een ernstig incident tussen een onderzoeksrechter, enerzijds, en personeelsleden en directie, anderzijds. De onderzoeksrechter trachtte de strenge controleregels om een gevangenis binnen te gaan te omzeilen. Toen het personeel en de directie dat niet toestond, beval de geagiteerde onderzoeksrechter de arrestatie van de personeelsleden voor ondervraging door de politie. Hij baseerde zijn beslissing op de vaststelling dat ze het onderzoek tegenwerkten. Nochtans pasten ze enkel de regels toe die gelden voor alle bezoekers van de gevangenis, dus ook voor een onderzoeksrechter.

Hoe ernstig neemt de minister die zaak, waarin duidelijk sprake is van machtsmisbruik? Mij boezemt het angst in dat een onderzoeksrechter, die in ons rechtssysteem heel wat macht heeft, zijn macht op die wijze misbruikt.

Het bovenvermelde incident staat trouwens niet alleen. Er was ook het incident met een onderzoeksrechter die in een celwagen via de achterpoort de gevangenis van Sint-Gillis is binnengeglipt. Het is zeer bizar hoe met de spelregels wordt omgegaan. In mijn hoedanigheid van advocaat heb ik me vaak in de gevangenissen van Sint-Gillis en Vorst aangemeld. Ik weet dat er strenge maatregelen zijn, die soms vervelend kunnen zijn. Toch heb ik schrik van een onderzoeksrechter die deze regels aan zijn laars lapt.

Ook in het kader van de discussies over de Salduz-rechtspraak zijn er problemen met onderzoeksrechters aan het licht gekomen. De commissie voor de Justitie van de Senaat heeft een goede regeling uitgewerkt zodat de advocaten bij het eerste verhoor aanwezig kunnen zijn. Onderzoeksrechter De Troy weigert echter pertinent om die regeling toe te passen. Dat is volgens mij ook een geval van machtsmisbruik.

Heel die sfeer beangstigt mij. De belangrijke functie van de onderzoeksrechter komt hierdoor in een slecht daglicht te staan. De rechten van de verdediging - en eigenlijk de rechten van diegenen die zich op dat moment in een zwakkere positie bevinden, of het nu gaat om een beklaagde of een gevangenisdirecteur - komen hierdoor in het gedrang.

Wat wordt hiertegen gedaan? Er wordt steeds verwezen naar de Hoge Raad voor de Justitie. Of naar de hiërarchische overste, maar die zegt uiteraard dat er geen vuiltje aan de lucht is. Ik ben bang dat de democratische instellingen de controle over de grenzen van de macht van de rechter uit handen geven. Als er dan gevallen van machtsmisbruik opduiken, loopt ons democratische systeem gevaar.

Mijn vraag heeft niet zozeer betrekking op de concrete feiten, die overigens al gedateerd zijn, maar wel op de structurele aanpak van dit probleem.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Ik zal de feiten die genoegzaam bekend zijn niet herhalen. Het om twee incidenten: één met onderzoeksrechter De Troy en één met onderzoeksrechter Burm. Onderzoeksrechter Burm was de gevangenis binnengekomen voor een verhoor en blijkbaar wist niemand van het gevangenispersoneel dat de onderzoeksrechter in de gevangenis aanwezig was. We kunnen ons afvragen of de regels wel nageleefd werden, in het eerste geval door de onderzoeksrechter en in het tweede geval door de cipiers of het bewakingspersoneel.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het is natuurlijk vreemd dat die onderzoeksrechter zich achteraan in een busje verstopt.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Ik weet niet of dat zo is gegaan.

Hoe verklaart de minister de houding van onderzoeksrechter De Troy? De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, Luc Hennart, bevestigde dat er geen tuchtprocedure wordt opgestart tegen de onderzoeksrechter. De minister verwees in de Kamercommissie naar een verslag van de procureur-generaal. Kunnen wij een een kopie krijgen van de processen-verbaal en van het uitgebreide verslag van de procureur-generaal?

Welke initiatieven gaat de minister nemen om te vermijden dat dergelijke incidenten zich in de toekomst nog voordoen? Gaat hij bijvoorbeeld een omzendbrief opstellen over de rechten en plichten van magistraten, onderzoeksrechters, substituten en procureurs die een gevangenis betreden?

Zou er in voornoemde gevallen sprake kunnen zijn van machtsmisbruik?

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Het verwondert me dat de vorige sprekers niet spraken over een ander ernstig incident, met de Frantstalige onderzoeksrechter Coumans, dat tot een hevige reactie van het parket leidde. Enige tijd geleden werd een drugskoerier betrapt met twee kilo cocaïne. Hoewel hij bekentenissen had afgelegd, kwam hij tot ieders verbazing snel op vrije voeten. De onderzoeksrechter weigerde immers de arrestant te verhoren omdat hij niet kon beschikken over een computer, een printer en een voertuig. Hierdoor verstreek de aanhoudingstermijn van 24 uur. Het zal niemand trouwens verwonderen dat die man, afkomstig uit Benin, nu onvindbaar is. Het parket van Brussel heeft bijzonder verontwaardigd gereageerd en sprak over het overschrijden van de grenzen van het toelaatbare.

Opmerkelijk is dat de voorzitter van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg de zaak relativeerde en oordeelde dat het niet aan de onderzoeksrechter is om zich te verplaatsen. De politie had de verdachte maar moeten overbrengen naar het justitiepaleis, aldus de voorzitter. Nochtans zat de verdachte, die bolletjes cocaïne had ingeslikt, wegens gezondheidsrisico’s in de ziekenboeg van de gevangenis van Sint-Gillis.

Kort nadien was er een incident met een onderzoeksrechter die niet via de metaaldetector gepasseerd was, maar de gevangenis was binnengereden volgens de procedure voor de verdachten. Blijkbaar worden onderzoeksrechters aan veel strengere controles onderworpen dan verdachten. Dit is de wereld op zijn kop. Ik heb dan ook eerder sympathie voor de opvatting van de onderzoeksrechter dan voor deze van de gevangenisdirectie, maar laat me niet uit over de maatregelen die met betrekking tot die directie werden genomen.

Klopt het dat het een onderzoeksrechter niet verplicht is om zich te verplaatsen in het kader van een aanhoudingsbevel, zelfs niet wanneer de verdachte om elementaire gezondheidsredenen in de ziekenboeg van de gevangenis verblijft? Wat is de houding van de minister tegenover deze uitlatingen?

 

Welke initiatieven werden genomen om de betrokken drugskoerier alsnog te vervolgen? Werd hij gedagvaard?

Werden de toegangsregels voor de Brusselse gevangenissen onlangs verscherpt? Zo ja, kan dit nader worden toegelicht? Werd hierover overleg gepleegd met de parketten of de onderzoeksrechters? Erkent de minister dat de toegangsregels voor magistraten soepeler moeten zijn dan voor gedetineerden en verdachten?

Hoe komt het dat de onderzoeksrechters in de gevangenis niet kunnen beschikken over de noodzakelijke infrastructuur, meer in het bijzonder een verhoorlokaal, een computer met internetverbinding en een printer?

Heeft het aangekondigd overleg tussen de magistratuur en de gevangenisdirecties inmiddels plaatsgehad? Welke infrastructurele maatregelen zijn gepland? Wenst de minister deze snel te helpen realiseren, ook elders in het land, en daar de nodige kredieten voor vrij te maken?

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik had ook een vraag om uitleg over het vrijlaten van die drugskoerier. Ik beperk me tot de concrete vragen, die aansluiten bij de vragen die daarnet al zijn gesteld.

Vindt de minister de feiten aanvaardbaar? Zal hij optreden tegen deze gang van zaken? Over welke instrumenten beschikt hij om deze onderzoeksrechter tot de orde te roepen en te bestraffen?

Hoe evalueert en duidt de minister deze opeenstapeling van onaanvaardbare gedragingen van onderzoeksrechters in Brussel? Vindt de minister het niet hoogst noodzakelijk om de Brusselse onderzoeksrechters erop te wijzen dat ze het imago van justitie schaden? Kan de minister nog langer tolereren dat een van de meest wezenlijke overheidsopdrachten op een dergelijke, bijna systematische wijze wordt beklad? Is het niet aangewezen om een duidelijk signaal te geven aan de bevolking en aan de vele mensen bij justitie die zich met hart en ziel inzetten?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Onlangs was er inderdaad een reeks incidenten met onderzoeksrechters. In hetzelfde rijtje kunnen we ook een weigering vermelden om een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling mee te delen. Door al deze elementen is het debat over de onderzoeksrechter tegenover de rechter van het onderzoek plots weer opgelaaid. Zelf heb ik dat debat nooit gevoerd, omdat er in elk systeem nu eenmaal wel ergens een probleem zit.

De aangehaalde dossiers hebben natuurlijk wel mijn aandacht getrokken. Ik heb er uiteraard ook de nodige vragen over gesteld en in de Kamer heb ik ook al op vragen daarover geantwoord. De dossiers zijn verschillend, maar in alle gevallen had de betrokkene het probleem ook op een normale manier kunnen oplossen.

Ik kan me voorstellen dat een onderzoeksrechter bepaalde verwachtingen heeft wanneer hij naar de gevangenis gaat, maar in tegenstelling tot wat onder andere l’Association syndicale des magistrats op een bepaald ogenblik heeft gezegd, zijn de regels voor de toegang tot de gevangenis duidelijk. Daar is geen discussie over mogelijk. Er is de indruk gewekt dat bij gebrek aan duidelijke regels in de praktijk iedereen een beetje doet wat hij wil. Maar elke persoon, dus ook een magistraat, moet de controle passeren. Daar wordt geen uitzondering op gemaakt.

 

In een circulaire van 2001 wordt precies voorgeschreven hoe men de gevangenis moet binnenkomen. Op grond hiervan kunnen we in deze twee gevallen duidelijk spreken over een weigering om zich aan de regels te onderwerpen.

Het parket onderzoekt de dossiers. Ik beschik nog niet over het tweede verslag. Welke opvolging daaraan wordt gegeven is mij dus vandaag nog niet bekend.

Ik vindt de incidenten wel verontrustend. De problematiek van laksheid, geweld en ontsnappingen dwingen ons tot een strakke toepassing van de regels in de gevangeniswereld. Ik betreur dat er een vertrouwensbreuk ontstaat tussen de magistratuur en de gevangeniswereld. Niet alleen de gevangenisdirecties, maar ook de vakbonden hebben fel gereageerd.

Het incident met de drugkoerier is van een andere aard. De procureur des konings vindt het onaanvaardbaar. Het argument dat men geen auto ter beschikking heeft, houdt volgens hem geen steek en het argument dat er geen informaticamateriaal ter beschikking is, vindt hij niet pertinent. Voor deze problemen kunnen oplossingen gevonden worden. Het openbaar ministerie heeft formeel kritiek geuit. Het onderzoek over dit incident is nog aan de gang.

Ook ik heb naar aanleiding hiervan gereageerd. Het huidige tuchtrecht functioneert niet goed. Daarom heb ik het initiatief genomen de voorstellen die nu al voor het tuchtrecht circuleren, opnieuw te bekijken. Ik ben echter niet bevoegd voor het toepassen van het tuchtrecht, wel de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Hij heeft al commentaar gegeven, maar zal hij ook initiatief nemen?

Ook inzake de externe controle op de magistratuur is er een probleem? Er is de Hoge Raad voor de justitie, maar die heeft dan weer geen bevoegdheid inzake lopende dossiers.

Ik heb de Hoge Raad voor de Justitie gevraagd een analyse te maken van de functie van onderzoeksrechter en te onderzoeken of er nu een reëel organisatorisch probleem is?

(Rires)

Ik heb meteen gevraagd hierbij rekening te houden met de bepalingen van het arrest-Salduz dat moet worden toegepast. Ik wil voorkomen dat magistraten terzake tegenwerpingen maken over tijd en personeel.

In afwachting van de onderzoeken die momenteel door het parket en de Hoge Raad voor de justitie worden gevoerd, wil ik de positie van de onderzoeksrechter niet fundamenteel ter discussie stellen. De meeste onderzoeksrechters kunnen hun job wel aan en verrichten goed werk. Ik geloof nooit, mijnheer Anciaux, dat u op een bepaalde dag zomaar door een van hen zal worden aangehouden. Als u zich een beetje ordentelijk gedraagt, zal u vrij door het leven blijven gaan. (Gelach)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Mijnheer de minister, het stelt me alvast gerust dat u belooft een oogje in het zeil te houden. Ik ben ook blij dat u erkent dat het tuchtrecht niet ideaal is en niet goed functioneert. Dat is ook mijn indruk.

Het onderzoek van de Hoge Raad voor Justitie gaat over de praktische aangelegenheden. Als uit dat onderzoek blijkt dat er bij de onderzoeksrechters frustraties bestaan, dan moeten we die wegnemen. Ik ben het daarmee eens, maar tegelijk denk ik dat we het tuchtsysteem moeten verbeteren, zodat meer externe controle mogelijk wordt. Zoniet blijven we in een ons-kent-ons-verhaal, waar alleen maar mistoestanden uit voortkomen.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – De korpschef van onderzoeksrechter De Troy schrijft in zijn verslag dat er geen tuchtprocedure volgt. U zegt dat u nu nog wacht op een verslag van de procureur-generaal, mijnheer de minister. Kunt u ons daarover informeren?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik heb dat verslag nog niet, maar zodra dat klaar is, zal ik u daarvan op de hoogte brengen.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Over het incident met onderzoeksrechter Burm is het onderzoek nog bezig, maar is er al wel een verslag van de procureur des Konings van Brussel.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Hij heeft me inderdaad een brief met zijn eerste bedenkingen geschreven met het oog op een vraag in de Kamer. Ik heb uit die brief ook geciteerd.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Ik ga ervan uit dat we over het incident met onderzoeksrechter De Troy duidelijkheid krijgen met het verslag van de procureur-generaal en dat het verslag dat nog moet komen, ons ook informatie zal brengen over het incident met onderzoeksrechter Burm.

Ten slotte stel ik voor om de circulaire van 2001, waarover u ook hebt gesproken, eens in herinnering te brengen, want er worden in de gevangenissen nogal eens verschillende regels toegepast, ook in de gevangenissen in Brussel, die vlak naast elkaar liggen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Daarmee ben ik het helemaal eens.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Mijnheer de minister, uw antwoord komt altijd op hetzelfde neer: we moeten afwachten en het wordt onderzocht. Nochtans heb ik enkele heel concrete vragen gesteld, onder meer over de toegangsregels voor de Brusselse gevangenissen. Daarvoor hoeft u niet te wachten op het parket, want de penitentiaire instellingen kunnen u daarover inlichten.

M. Bart Laeremans (VB). –

Klopt het dat op het ogenblik de toegangsregels strenger zijn voor onderzoeksrechters en magistraten dan voor verdachten? Dat is toch de wereld op zijn kop. Dat er een zeker wantrouwen heerst tegenover advocaten kan ik nog begrijpen, want er zijn honderden advocaten. Onderzoeksrechters daarentegen zijn gekend. Zij moeten kunnen werken.

Hoe komt het dat onderzoeksrechters in de gevangenissen niet over de noodzakelijke infrastructuur, zoals een verhoorlokaal, kunnen beschikken? Op die vraag kreeg ik evenmin een antwoord.

Ik heb gevraagd of er infrastructurele maatregelen zijn gepland. Uw diensten hebben zelf aangekondigd dat er een overleg is gepland tussen de magistratuur en de gevangenisdirecties. Heeft dat overleg al plaatsgehad?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik gaf een algemene benadering, geen detaillistische. Wilt u dat ik de tekst van het reglement voorlees?

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Neen, die gedetailleerde informatie heb ik niet gevraagd.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Het onderzoek van de Hoge Raad voor de Justitie komt voorlopig in de plaats van het verdere overleg. Ik wil de analyse van de Hoge Raad afwachten. Er zijn verschillende onderdelen in die analyse: het Salduz-arrest, de algemene infrastructuur en de onderzoeksrechter in de gevangeniscontext. Hoe lopen die zaken en waar liggen de problemen? Het verslag van de Hoge Raad is een noodzakelijke stap alvorens verder te gaan.

Ik ben het ermee eens dat we de aandacht moeten vestigen op de reglementen. Het koninklijk besluit en de circulaire van 1991 zijn duidelijk. Blijkbaar zijn bepaalde magistraten echter niet van die reglementering op de hoogte. Het kan geen kwaad hen eraan te herinneren.

Wat het management en de materiële mogelijkheden betreft, zal de Hoge Raad ons snel helderheid geven. Afhankelijk van de knelpunten die de Hoge Raad in zijn analyse vaststelt, moeten we handelen. Dat is de beste methode.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik begrijp dat het overleg voorlopig is opgeschort. Ik hoop dat u er bij de Hoge Raad op aandringt dat het onderzoek snel wordt beëindigd. Anders zijn er binnenkort nieuwe incidenten.

Demande d’explications de Mme Inge Faes au ministre de la Justice sur «l’informatisation de la Justice» (n° 5-353)

Vraag om uitleg van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over «de informatisering van Justitie» (nr. 5-353)

Mme Inge Faes (N-VA). –

Mevrouw Inge Faes (N-VA). – Mijn vraag is gebaseerd op het persbericht dat begin dit jaar op de website van de FOD Justitie is verschenen. Blijkbaar wordt in de toekomst de nieuwe MaCH-applicatie veralgemeend bij Justitie.

Werd dit systeem getoetst aan de meest gangbare software binnen de advocatuur, zoals bijvoorbeeld Toga, of gaat dat nog gebeuren? Ik meen mij te herinneren dat de firma’s die dergelijke software ontwikkelen in het verleden ook al betrokken werden bij de informatisering van Justitie.

Schuldbemiddelingsdossiers zouden als proefproject dienen om van start te gaan met elektronische procesvoering. Wat beschikkingen en dergelijke meer betreft, zie ik geen probleem. Anderzijds zal de schuldbemiddelaar te gepasten tijde ook documenten moeten doorsturen die bij het elektronische dossier worden gevoegd. Ik denk hierbij aan het homologatieverzoek van het plan van minnelijke aanzuivering, de vraag tot gerechtelijke aanzuivering, de kwijtschelding en andere.

Is het de bedoeling dat de schuldbemiddelaars op termijn met gestandaardiseerde documenten werken, of wordt er geopteerd voor het behoud van het huidige systeem en zullen die documenten bijvoorbeeld worden gescand, wat veel werk zal inhouden voor de griffiers.

 

Na de toelichting van de minister in de Kamercommissie voor de Justitie bleek men op het werkterrein niet overal op de hoogte van het proefproject.

In die toelichting van 12 januari zegt de minister dat de schuldbemiddelingsdossiers als proefproject zullen starten en gedematerialiseerd zullen worden. Zal dat project in één stap in heel het land worden geïmplementeerd, of zal het proefproject eerst in een aantal gerechtelijke proefarrondissementen worden getest? Indien het project niet in het hele land gelijktijdig wordt gelanceerd, welke arrondissementen komen dan wel in aanmerking en op basis van welke criteria?

bpost zal van start gaan met het elektronisch verzenden van de poststukken, al dan niet met ontvangstmelding. Zijn de arbeidsrechtbanken klaar voor het voorgestelde systeem? Minnelijke voorstellen moeten immers aangetekend worden verzonden zoals bepaald in de wet.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik zal vandaag geen integraal overzicht geven van de ICT-ontwikkelingen bij Justitie. Zoals bekend heb ik onlangs in de Kamer een overzicht gegeven van de toekomstige aanpassingen. Na de Phoenix-ervaring wordt nu, samen met de magistraten, nagegaan wat prioritair is. Er worden databanken uitgebouwd. Iedereen krijgt dezelfde desktop-applicaties. 22.000 computers zullen op dezelfde manier met elkaar kunnen communiceren. We zijn ook bezig met de invoering van het MaCH-systeem. Rechtbanken en gebouwen zullen onderling verbonden worden. Een groot plan dus, dat stap voor stap wordt uitgevoerd.

De vredegerechten zijn al aangepast. Nu zijn de politierechtbanken en -parketten aan de beurt. We zullen dit jaar ook proberen de collectieve schuldenregeling aan te pakken. De griffies van de rechtbanken van koophandel en de arbeidsauditoraten volgen in het tweede semester.

Ik heb geen volledig elektronisch dossier inzake collectieve schuldenregeling beloofd tegen eind 2011, wel de volledige overstap naar MaCH voor de procedure van collectieve schuldenregeling. Zodra die overstap geregeld is, is de basis gelegd voor een evolutie naar een volledig elektronisch dossier. De collectieve schuldenregeling zal dan wel als eerste "case" dienen. De projecten om dat te realiseren, lopen reeds simultaan: scanning van de dossiers, elektronisch documentenarchief, centrale printing, enzovoort, zodat ze na de uitrol van MaCH in deze applicatie kunnen worden "ingeplugd". De link naar andere partners buiten Justitie, zoals de advocatuur, wordt in hoofdzaak gemaakt via een elektronische postbus en verzendloket. Ik heb aangekondigd dat de eerste postbus nog dit jaar operationeel zal zijn. De samenwerking met externe partners heeft op technologisch vlak vooral te maken met het afspreken van technische standaarden. Uiteraard is daarvoor overleg nodig met de externe partners. Zaterdag 29 januari is reeds een eerste elektronische procedure van start gegaan. Door het uiteindelijk in werking treden van de databank met beslagberichten en collectieve schuldenregeling, is de oude procedure van papieren documenten, papieren archieven en fysieke neerlegging ter griffie verdwenen. Berichten worden nu nog slechts elektronisch aangemaakt door gerechtsdeurwaarders, griffies en schuldbemiddelaars. Ze worden ook elektronisch geconsulteerd, behoudens een overgangsperiode van drie jaar gedurende dewelke de oude papieren archieven nog ter griffie moeten worden geraadpleegd. Aan de hand van dit voorbeeld is het dus duidelijk dat een samenwerking met de externe partners van Justitie wordt opgezet. De eerste weken zullen we nog wat overgangspijnen kennen omwille van de verandering van de werkmethodes, maar ik denk dat we op de goede weg zijn.

 

We zullen ongetwijfeld evolueren naar een strategie waarbij de documenten elektronisch en maximaal gestandaardiseerd aangeleverd moeten worden. De aanpak in het net vernoemde beslagberichtenproject is daar een voorbeeld van. Het is niet de bedoeling dat Justitie verwordt tot één groot scanningsinstituut.

Elektronische procedures en elektronische communicatie zullen zeer stapsgewijs ingevoerd moeten worden. Iedereen zal moeten begrijpen dat dit ook de afschaffing van papieren procedures inhoudt. Door twee circuits te organiseren, een papieren en een elektronisch, komen we niet tot meer efficiëntie, maar creëren we juist dubbel werk. Uiteraard zijn overgangsperiodes nodig, maar hoe korter die zijn, hoe beter en hoe efficiënter. Uit het project beslagberichtendatabank zullen we veel kunnen leren op dat vlak. Het cultuurveranderingsproces is echter pas begonnen.

Bijna alle informaticaprojecten starten met analyses, testfasen, proefprojecten. Op die manier proberen we een gestructureerde stelselmatige opbouw te realiseren. Ook bij de doorgedreven informatisering van de collectieve schuldenregeling zal dat zo zijn. In de eerste fase zal dit jaar, arrondissement per arrondissement, MaCH worden geïntroduceerd.

Dat de mensen op het terrein nog niet geïnformeerd zijn, is niet abnormaal. Ook de communicatie verloopt systematisch. Dankzij het recent opgestarte overlegplatform tussen gerechtelijke orde en de FOD Justitie gebeurt de communicatie in overleg tussen de partners van het platform. Binnen het kader van change management is het nuttig elkeen op het juiste moment te informeren, meestal kort voor het ogenblik dat ook de impact van de verandering voelbaar wordt. De verantwoordelijken voor de communicatie zullen daarvoor instaan. Vooral voor mensen op het terrein is het van groot belang dat de communicatie zeer concreet is en dat het project ook tot op dat niveau is uitgewerkt.

Het central printing project in samenwerking met bpost, is inderdaad een van de onderdelen van het project.

Ondanks de vele moeilijkheden gaan we nu stap voor stap vooruit. Midden volgend jaar zal de informatisering van de vzw-databank een feit zijn, zodat een vzw van thuis uit kan worden opgericht. Alles wordt op elkaar afgestemd: achtereenvolgens komen de beslagberichten, vzw’s, schuldenregelingen, de automatische intrekking van rijbewijzen door het linken van politierechtbanken en politieparketten aan de databank rijbewijzen, aan de beurt. Kortom geen top-down maar een bottom-up benadering

Mme Inge Faes (N-VA). –

Mevrouw Inge Faes (N-VA). – De hele elektronische aanpassing bij Justitie is zeker geen gemakkelijke oefening. Het is wel spijtig dat er onvoldoende wordt gecommuniceerd. Er verschijnt een persbericht op de website van Justitie over de nieuwe ontwikkelingen, maar de mensen op het terrein zijn te weinig geïnformeerd.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «l’état inadmissible du complexe cellulaire «Portalis» à Bruxelles» (n° 5-400)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de onaanvaardbare toestand van het Brusselse cellencomplex Portalis» (nr. 5-400)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De minister weet dat de toestand in het cellencomplex Portalis onaanvaardbaar is. Mensen die in cellen zitten, zijn nog altijd mensen en ze moeten dan ook menselijk worden behandeld. De toestand is niet alleen een probleem voor de gedetineerden, maar ook voor het personeel dat in het gebouw moet werken.

De problemen zijn bekend. Geen verse lucht. Veel te warm: temperaturen die oplopen tot 38 graden of meer. Ondraaglijk licht. Er wordt nauwelijks schoongemaakt. Er zijn gaten in de muren. Geen gescheiden toiletten. Geen ontspanningsruimten. Geen eetzaal. Dat alles veroorzaakt zowel bij het personeel als bij de gedetineerden heel wat stress en agressiviteit. Bovendien blijkt het gebouw hoogst onveilig. Zo zijn er geen evacuatieplannen.

Wat wordt hieraan gedaan?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –. De problemen zijn gekend en onaanvaardbaar. De infrastructuur is gewoon slecht. Gelukkig vormt alleen het cellencomplex in het Portalis-gebouw een probleem. Ook de vakbonden hebben het probleem aangekaart, en we proberen echt een oplossing te vinden.

De airco zou onvoldoende werken, waardoor het werklokaal te warm zou zijn. Er is een onderhoudscontract voor de installatie. Volgens de betrokken firma werkt de installatie voldoende. Omdat dit probleem moet worden uitgeklaard heb ik gevraagd dat een onafhankelijke audit zou worden uitgevoerd om te weten wat er exact aan de hand is.

De audit is ondertussen aanbesteed en besteld. De aangewezen firma zal de werken eerstdaags aanvatten. Het verslag zal zo snel mogelijk worden besproken. De onderhoudsfirma gaat ondertussen na of extra onderhoudsactiviteiten nodig zijn.

De reiniging van de cellen vormt een groot probleem waarvoor ik alle begrip heb. De hygiëne moet beter. Daarom werden twee initiatieven genomen. Er is een prijsaanvraag gelanceerd om een externe firma om de twee weken een grondige reiniging te laten uitvoeren. Een eerste opdracht heeft geen resultaat opgeleverd; er waren te weinig kandidaten. Er is toen onmiddellijk een nieuwe procedure gestart en de offertes lopen binnen. Er zijn nog een aantal technische problemen naar boven gekomen. Daarom is beslist in afwachting van een gunning te werken met een aantal punctuele schoonmaakbeurten die eerstdaags starten.

Een ander probleem is dat er bij veelvuldig watergebruik waterdoorsijpeling is naar de onderliggende verdieping. Hieraan wordt ook gewerkt en samen met een firma wordt nagegaan of een waterafstotende laag kan worden aangebracht. Het toeval wil dat het archief zich net onder het cellencomplex bevindt.

Er zijn inderdaad maar enkele cellen met een toilet. Dat is overal zo in onze justitiepaleizen. Het gaat hier immers over wachtcellen, waar de beklaagden moeten wachten totdat ze worden voorgeleid. Een individueel toilet is dan in principe niet nodig. Ik begrijp dat het voor de bewakers makkelijker zou zijn mocht er op de cel een toilet zijn, maar dat vergt technisch en budgettair een zware ingreep. Het is in dat gebouw eigenlijk niet mogelijk. Het voordeel is wel dat het onderhoud eenvoudiger is.

Er zouden ook problemen zijn met de brandveiligheid, maar het bouwdossier, de bouwfysische brandveiligheid, het beveiligingsdossier, namelijk de elektronische beveiliging in de vorm van toegangscontrole en andere technieken, en alle brandscenario’s en evacuatiescenario’s werden door de brandweer goedgekeurd. De lokalen werden pas in gebruik genomen na een keuring door de brandweer. Alle informatie en de evacuatieplannen werden aan de betrokkenen bij de politie bezorgd.

De celwagens kunnen wel degelijk binnen rijden.

 

Binnen onze bevoegdheid doen we er alles aan om een praktische oplossing te vinden. We hebben aan de Regie der Gebouwen die het gebouw huurt, een brief geschreven om ze wijzen op hun verantwoordelijkheid en die van de eigenaar bij de aanpak van de structurele problemen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het gebouw dateert van 2006 en is dus nog geen vijf jaar oud. Het lijkt me dan ook niet normaal te zijn dat er nu al structurele problemen zijn.

Het verslag van het Comité P dateert van 2009. Ik hoop dat er nu snel werk wordt gemaakt van dit dossier.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le rapport du Comité des droits de l’homme des Nations unies concernant les prisons belges» (n° 5-406)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het rapport van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties over de Belgische gevangenissen» (nr. 5-406)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties bracht in oktober 2010 een rapport uit naar aanleiding van het vijfde periodieke verslag over België. Dit VN-rapport is bijzonder kritisch over de toestand in de Belgische gevangenissen.

Volgens het Comité zijn de Belgische gevangenissen overbevolkt, zijn de gebouwen verouderd en worden de gevangenen niet gescheiden volgens strafmaat. Bovendien zijn nog niet alle bepalingen van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (wet-Dupont) in werking getreden. Het Mensenrechtencomité eist dat die problemen, in het bijzonder de overbevolking, worden aangepakt. Het vraagt bovendien om niet uitsluitend te investeren in de bouw van nieuwe gevangenissen, maar ook om alternatieve straffen, zoals elektronisch toezicht en voorwaardelijke vrijlatingen, te overwegen.

De problemen zijn al langer gekend, op de oplossingen moeten we wellicht nog even wachten. Nochtans beloofde de huidige regering om nog tijdens deze zittingsperiode 2500 cellen bij te bouwen. Daar heb ik ooit al een vraag over gesteld en daarop heeft u mij al een antwoord gegeven.

Gaat de minister akkoord met de conclusie van het VN-Mensenrechtencomité dat veel kritiek uit op onze gevangenissen? We moeten het Mensenrechtencomité ernstig nemen. Het Comité verwacht een puntsgewijs antwoord op zijn kritieken. Hoe gaan we al die opmerkingen in de praktijk weerleggen? Wanneer zal de minister het Comité antwoorden. Is dat al gebeurd? Zo ja, dan had ik graag dat antwoord ontvangen.

Wat is de stand van zaken in verband met de uitvoering van de wet-Dupont? Wanneer zal de wet in werking treden?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Het Mensenrechtencomité is opgericht bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten. Artikel 40 van dat verdrag voorziet erin dat de staten die partij zijn bij dit verdrag de verplichting op zich nemen om verslag uit te brengen over de maatregelen die zij hebben genomen en de uitvoering die ze geven aan de in dit verdrag erkende rechten, alsmede over de vooruitgang die valt waar te nemen in het genot van die rechten telkens wanneer het Comité dit verzoekt. Het gaat om een vijfjaarlijkse rapportageplicht.

In die verslagen wordt, geïntegreerd in een algemeen overzicht van de mensenrechtensituatie in het land, ook telkens zo precies mogelijk geantwoord op de bezorgdheden, aanbevelingen en vragen die door het Comité werden geformuleerd naar aanleiding van het vorig verslag. Het is dus niet zo dat er onmiddellijk een puntsgewijs antwoord wordt verwacht op de kritieken. Deze kritieken worden beantwoord in een volgend verslag, over vijf jaar dus. Het Comité kan ook vragen om sneller te reageren, maar dit gebeurde niet voor de materie van deze vraag.

De opmerking in het verslag met betrekking tot onze gevangenissen is terecht. Meer dan de helft ervan dateert van de 19e eeuw. Daarom bouwen we er ook nieuwe.

 

Naast Haren met 1190 plaatsen ter vervanging van oude gevangenissen, ben ik bezig met werken aan 7 nieuwe gevangenissen. Die werken vorderen. Dat Masterplan moet een antwoord bieden op de fundamentele kritiek op onze infrastructuur.

Er wordt nog terechte kritiek geformuleerd, onder andere op het gebrek aan scheiding van de gedetineerden. Normaal worden veroordeelden en mensen in voorlopige hechtenis inderdaad van elkaar gescheiden, maar door de overbevolking is dat niet altijd even strikt toe te passen.

We moeten inderdaad werken aan een evenwichtig straffenarsenaal en eigenlijk moeten we daarvoor ons Strafwetboek herschrijven. We zouden daarvoor een commissie moeten installeren, maar misschien is dat in lopende zaken niet mogelijk. De definities, welke straf er op welk misdrijf staat, het is allemaal niet meer coherent. We moeten dat absoluut fundamenteel herschrijven. Tijdens de vorige legislatuur heb ik een zeer goede ervaring gehad met de discussies over een nieuw sociaal strafwetboek, waaruit een heel andere filosofie naar voren is gekomen. Dezelfde oefening moeten we ook maken voor het gewone Strafwetboek.

Ook de voorlopige hechtenis moeten we aanpakken. De cijfers tonen aan dat er veel te veel mensen in voorlopige hechtenis worden genomen.

In het verslag staan dus vele correcte bedenkingen, met als meest fundamentele punt de infrastructuur. Op dat vlak is het Masterplan volop in uitvoering. Op vele plaatsen komt er bijkomende capaciteit, we werken aan vier nieuwe gevangenissen, in Achêne aan een instelling voor jongeren, en ook aan psychiatrische ziekenhuizen. Voor de vervanging van de oude Brusselse gevangenissen hebben we al een site. Nu moet nog een plaats in Antwerpen en in Namen worden gevonden. Sambreville was een optie, maar daar is discussie over. Ik geef u een kopie van de volledige lijst. Uit alles blijkt dat we zeer aandachtig zijn voor de bedenkingen van het Mensenrechtencomité.

Het strafuitvoeringsbeleid probeer ik van zeer dichtbij te volgen omdat het mijn inziens, veel meer dan vroeger, een zeer belangrijk onderdeel is van de activiteiten van een minister van Justitie. Maar ook op de vele andere vlakken zetten we heel wat stappen in de goede richting.

We moeten zeer zeker een langetermijnpolitiek volgen en het zal nog enkele jaren duren alvorens we een goed rapport mogen verwachten. Misschien zullen we over vijf jaar toch al heel ander plaatje kunnen voorleggen, ook aan het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De bedenkingen van de minister zijn interessant. Ik ben het met hem eens dat het Strafwetboek zou moeten worden herschreven. Ik hoop alleen dat dit dan in een sociale context zal gebeuren en niet in de huidige tijdsgeest, die rechts en onverdraagzaam is. In het laatste geval geef ik er de voorkeur aan het herschrijven nog even uit te stellen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «les personnes internées» (n° 5-407)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de geïnterneerden» (nr. 5-407)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «la Commission de défense sociale» (n° 5-408)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de Commissie ter bescherming van de maatschappij» (nr. 5-408)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le traitement psychiatrique des personnes internées dans les prisons» (n° 5-409)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de psychiatrische behandeling voor geïnterneerden in gevangenissen» (nr. 5-409)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «le nombre de personnes internées dans les prisons» (n° 5-412)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het aantal geïnterneerden in de gevangenissen» (nr. 5-412)

M. le président. – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Over deze problematiek, die me na aan het hart ligt, heb ik schriftelijke vragen ingediend in de maanden november en december. Er is echter nooit een antwoord op gekomen.

Er is het probleem van de beschikbaarheid van gerechtspsychiaters, het gebrek aan begeleiding van geïnterneerden en er zijn talrijke problemen die te maken hebben met mensen die nooit veroordeeld zijn. Geïnterneerden zijn geen misdadigers, het zijn mensen die ziek zijn. Ik maak me daar bijzonder veel zorgen over. Als jonge advocaat heb ik veel pro Deo gepleit. Ik heb gezien hoe mensen in "vergeetputten" werden gestoken en er twintig jaar later nog niet uit waren.

Deze toestand is bijzonder dramatisch en alarmerend en daarom kreeg ik graag een antwoord op de volgende vragen:

Hoeveel gerechtpsychiaters zijn momenteel actief in ons land? Door wie en op welke wijze worden ze aangesteld en volgens welke criteria? Worden die gerechtpsychiaters gecontroleerd of geëvalueerd? Hoe vaak gebeurt dat en welke criteria worden daarbij gebruikt?

Kan het departement Justitie een gerechtspsychiater ontslaan? Is dat al gebeurd? Zo ja, om welke redenen?

Hoeveel van de huidige gerechtspsychiaters genoten een bijkomende gespecialiseerde forensische opleiding? Vindt de minister dat een vereiste waaraan moet worden voldaan vooraleer als gerechtpsychiater erkend of aangesteld te worden? Kan hij bevestigen dat er in het Belgische psychiatrische onderzoek effectief een gebrek is aan eenvormigheid?

Klopt het dat er geen objectieve normen en richtlijnen zijn voor de vaststelling van krankzinnigheid, zwakzinnigheid, ontoerekeningsvatbaarheid?

Kan de minister me een lijst bezorgen van het aantal psychiatrische onderzoeken van de afgelopen vijf jaar? Kan de minister aangeven hoeveel ervan tot een internering hebben geleid? Klopt het dat de gerechtspsychiaters slechts 347,56 euro ontvangen voor een psychiatrisch onderzoek, ongeacht de complexiteit en de hoeveelheid werk?

Zijn veel gerechtspsychiaters de afgelopen jaren gestopt met dit werk?

Is de minister op de hoogte van de praktijk waarbij een verdedigende partij in het kader van een tegenexpertise rapporten op maat laat opstellen? Zo ja, wat kan aan die praktijken gedaan worden?

Ik heb zelf ervaren dat sommige gerechtsdeskundigen aan de lopende band verslagen maakten die, op de naam na, amper van elkaar verschilden.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

Is de minister op de hoogte van de getuigenis van onder meer magistraat Peter Hartoch over de onthutsende situatie bij de CBM’s? Het ging over de amateuristische manier waarop die Commissies ter Bescherming van de Maatschappij werken, over hoeveel ruimte ze krijgen en dergelijke. Is hij zich bewust van de verstrekkende gevolgen van de beslissingen van CBM’s op het leven van de betrokkenen? Acht hij de CBM’s in de huidige opzet geschikt en bekwaam om deze beslissingen te nemen? Sommigen noemen het verschijnen voor een CBM een loterij: wie geluk heeft, kan na enkele jaren vrijkomen. Ik heb het daar bijzonder moeilijk mee.

Kan de minister mij voor dit jaar de maandelijkse hoeveelheid te behandelen dossiers per CBM bezorgen? Acht hij dit een haalbare werklast voor een organisatie die op vrijwillige basis werkt? Bestaat er een controle op de kwaliteit van deze beslissingen? Wie heeft inzage in deze beslissingen? Is er tegen de beslissing van de CBM’s een beroep mogelijk? Worden de geïnterneerden altijd bijgestaan door een advocaat? Worden de geïnterneerden daadwerkelijk gehoord door de leden van de commissie of worden er vaak beslissingen genomen op basis van een vaak mager samengesteld dossier, zoals magistraat Peter Hartoch beweert? Acht de minister dit een goede manier van werken?

Welk percentage van het aantal invrijheidstellingen op het totaal aantal dossiers wordt door de CBM’s behandeld? Zijn er grote verschillen tussen de zeven CBM’s inzake het percentage invrijheidstellingen?

Erkent de minister de kritiek dat er weinig eenvormigheid bestaat in de werkwijzen van de verschillende commissies?

Door wie, voor welke periode en op welke wijze worden de leden van de CBM’s aangesteld en op basis van welke criteria? Hoe kunnen we dat objectiever maken en de bekwaamheid beter evalueren? Welke vergoeding ontvangen deze mensen?

Heeft de minister al een zicht op de manier waarop de strafuitvoeringsrechtbanken hun nieuwe taken uitvoeren? Zal er hierbij een beroep worden gedaan op psychiaters? Hoe zal hij garanderen dat er genoeg deskundigheid aanwezig is om te kunnen omgaan met de specifieke kenmerken van de problemen inzake geïnterneerden? Hoeveel psychiaters worden daarbij betrokken?

Dan heb ik nog vragen over de behandeling van de geïnterneerden in de gevangenissen. Ik hoef de minister niet te zeggen dat meer dan duizend geïnterneerden vandaag in gewone gevangenissen verblijven. Dat is niet meer van deze tijd. Het betekent voor hen een onbestemd wachten tot een geschikte instelling bereid is om hen op te nemen.

De lange opsluiting van een psychiatrisch zieke delinquent, verstoken van therapie, is absoluut geen neutrale periode.

Men zou recentelijk begonnen zijn met de psychiatrische begeleiding door zorgteams, bestaande uit een psychiater, een psycholoog, een maatschappelijk werker, een psychiatrische verpleegkundige, een ergotherapeut, een opvoeder en een kinesitherapeut. Ik heb daar een reeks vragen bij. Hoeveel zorgteams zijn beschikbaar? Zijn die in alle gevangenissen beschikbaar? Hoeveel VTE’s zijn dat per beroepscategorie? Acht de minister dat voldoende om een toereikende verzorging te garanderen? Zijn die zorgteams beschikbaar voor de geïnterneerden die tussen de gewone gevangenen zijn opgesloten? Zo neen, krijgen zij enige andere vorm van therapeutische en medische begeleiding? Zo ja, waaruit bestaat ze en acht de minister dat voldoende? Waaruit bestaat het verschil in regime tussen geïnterneerden en gewone gedetineerden? Vindt de minister dit onderscheid normaal en plant hij nog andere initiatieven dan het bouwen van een nieuwe gevangenis? Welke therapieën worden aangeboden aan deze patiënten, want dat zijn ze uiteindelijk? Is er een verschil tussen geïnterneerden in psychiatrische annexen en gedetineerden tussen de gewone gevangenispopulatie? Hoe ziet de tijdsindeling van de gedetineerden eruit? Wat zijn hun ontspanningsmogelijkheden?

 

Hoe worden de personeelsleden die met geïnterneerden werken, geselecteerd? Wordt er van hen een bijkomende opleiding verwacht? Over welke klachtenprocedures beschikken de geïnterneerden? Worden die vaak gebruikt? Welke gevolgen worden daaraan gegeven?

Kunnen geïnterneerden zich ten volle beroepen op hun patiëntenrechten zoals die zijn bepaald in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt?

Hoeveel geïnterneerden zijn er momenteel in de België? Hoeveel van die geïnterneerden verblijven in gevangenissen? Hoeveel van die gedetineerden kunnen niet terecht in de psychiatrische afdelingen en verblijven bij de gewone gevangenispopulatie? Kan de minister mij de cijfers van de voorbije jaren bezorgen?

Hoeveel bedroeg het percentage van geïnterneerden op de hele gevangenispopulatie? Kan de minister bij deze cijfers en procenten ook al een prognose maken voor 2010? Merkte hij in de voorbije jaren een stijging van het aantal geïnterneerden?

Welke gevangenissen beschikken momenteel over een psychiatrische vleugel en hoeveel plaatsen zijn daar beschikbaar?

Met hoeveel verblijven de geïnterneerden gemiddeld in een cel? Ik beklemtoon dat het toch gaat om zieke mensen. Bestaan er daar normen voor? Welke?

Kan de minister mij de gemiddelde duurtijd van een interneringsperiode bezorgen, berekend voor de voorbije vijf jaar? Kan hij mij voor dezelfde periode een overzicht geven van het aantal geïnterneerden in de gevangenis volgens de periode van opsluiting – minder dan zes jaar tot meer dan twintig jaar? Wat was de gemiddelde duurtijd in deze periode?

Hoeveel geïnterneerden wachten in de gevangenis op hun vrijlating op proef, op voorwaarde dat ze worden opgenomen in een psychiatrische omgeving?

Kan de minister mij voor 2008 en 2009 een overzicht geven van het aantal geïnterneerden per vergrijp : geweldfeiten, seksuele delicten en dergelijke meer? Kan hij mij voor dezelfde periode een overzicht geven van het aantal geïnterneerden in de gevangenis per vergrijp?

Er is al jaren beloofd dat er twee forensische psychiatrische centra bijkomen in Gent en Antwerpen. De uitvoering daarvan werd uitgesteld, maar ik heb begrepen dat de minister er nu echt werk van maakt en dat die centra binnenkort zullen worden gebouwd. Ik reken erop dat dit bericht juist is en dat die centra in Gent en in Antwerpen werkelijkheid zullen worden.

Welke initiatieven denkt de minister nog te nemen om te voorkomen dat geïnterneerden in de toekomst nog tussen de gewone gevangenispopulatie belanden?

Mevrouw de voorzitter, ik verontschuldig mij voor deze stortvloed aan vragen, maar al deze vragen zijn schriftelijk al gesteld en er is daar geen antwoord op gekomen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De problematiek van de psychiatrisch deskundigen is mij bekend. Het statuut en de selectie van deze deskundigen, alsook de kwaliteitsnormen van de expertises lokten in het verleden meermaals kritische reacties uit.

Het aantal psychiatrische deskundigen is niet bepaald. De aanduiding van een gerechtsdeskundige gebeurt op vordering van de magistraat die de dossiers behandelt.

In 2008 bijvoorbeeld hebben 256 psychiaters voor Justitie gewerkt.

De kwestie van de psychiatrische deskundigen wordt behandeld in het kader van de globale problematiek van Justitie, waar de deskundigen een onderdeel van zijn.

Gerechtspsychiaters worden aangesteld door de magistraten en niet door het departement Justitie. Bij mijn weten werden er door het departement ook nog geen deskundigen ontslagen.

De gerechtspsychiaters zijn geneesheren die een universitaire opleiding van 12 jaar hebben gevolgd en opgeleid zijn om geestesstoornissen te diagnosticeren.

In 2006 werd betaald voor 4771 dossiers, in 2007 voor 5406 dossiers, in 2008 voor 4792 dossiers, in 2009 voor 4626 dossiers en in 2010 voor 4533 dossiers.

Het is niet mogelijk op te geven hoeveel van die dossiers een daadwerkelijke internering betreffen.

De evaluatie van de rapporten gebeurt door de opdrachtgevende magistraat. Indien het deskundige verslag hem geen voldoening geeft, kan hij op grond van artikel 3 van de programmawet van 27 december 2006 bij gemotiveerde beslissing de vergoeding verminderen.

De betaling van de gerechtspsychiaters geschiedt op grond van het tarief dat is vastgelegd in de "schaal van honoraria voor gerechtsdeskundigen in strafzaken".

Het is correct dat het tarief momenteel 347,56 euro bedraagt voor het onderzoek van een persoon met studie van het strafdossier, het onderzoek naar de erfelijkheid en de sociale en medische antecedenten, het somatische onderzoek, daarin begrepen het grondige neurologische en geestesonderzoek, het opstellen van een uitvoerig verslag met beschrijving, bespreking en samenvatting van het geval.

 

De nieuwe wet van 21 april 2007 op de internering, die nog niet in werking is getreden, bepaalt dat de psychiatrisch deskundigen door de minister van Volksgezondheid moeten worden erkend.

Deze nieuwe wet bepaalt ook dat binnen de 24 maanden, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit artikel, de Koning de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van de erkenning vastlegt.

Met deze bepaling wil de wetgever betere garanties bieden met betrekking tot de kwaliteit van de gerechtelijke expertises. Op die manier zou ook de perceptie van de vermeende willekeur bij de interneringen, die zelfs bij sommige magistraten leeft, uit de wereld moeten worden geholpen.

Voor de opleidingen van de gerechtspsychiaters, bieden een aantal universiteiten in België specifieke modules en voortgezette opleidingen, gericht op de gerechtelijke psychiaters. Tot hiertoe werden mij geen moeilijkheden bij het vinden van gerechtspsychiaters gerapporteerd. Disfuncties bij de tegenexpertises werden mij evenmin gesignaleerd.

U weet wellicht dat de Commissies tot Bescherming van de Maatschappij al sinds 1930 operationeel zijn.

De voorzitters van die commissies worden voor een termijn van drie jaar aangewezen door de eerste voorzitters van de hoven van beroep. Ik ben van oordeel dat de commissies tot hiertoe goed werk hebben geleverd. De werklast verschilt van commissie tot commissie. Dit wordt nader bekeken tegen de inwerkingtreding van de nieuwe wet van 2007 op de internering. Zodra deze nieuwe wet in werking treedt, zullen de beslissingen over de geïnterneerden worden genomen door een kamer van de strafuitvoeringsrechtbank en moeten de CBM’s verdwijnen. Er zullen dan voltijdse voorzitters en assessoren zijn.

Voor de wettelijke mogelijkheden van voorziening tegen beslissingen van de CBM, verwijs ik naar de bepalingen van de wet.

Geïnterneerden worden altijd bijgestaan door een advocaat.

Wat betreft het aantal vrijstellingen op proef in verhouding tot het totale aantal dossiers, is momenteel een bevraging lopende bij de 7 commissies, maar nog niet alle cijfers zijn beschikbaar.

De kwestie van de eenvormigheid zal in de toekomst bewaakt kunnen worden door het overlegplatform van de strafuitvoeringsrechtbanken. Nieuwe initiatieven zullen voorlopig niet worden genomen. Verschillen in uitspraken bestaan nu trouwens ook bij de gewone rechtbanken. De rechters hebben nu eenmaal een discretionaire bevoegdheid.

De wijze van voordracht en aanwijzing van de voorzitter en de leden van de commissies zijn bepaald in de wet op de bescherming van de maatschappij.

Voor de organisatie van de opstart en de werking van de strafuitvoeringsrechtbanken voor geïnterneerden zal op een analoge wijze tewerk gegaan worden als bij de inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbank voor de gewone veroordeelden in 2007. De strafuitvoeringsrechtbanken moeten uiteraard zelf instaan voor hun organisatie.

In het licht van eventuele aanpassingen aan de nieuwe wet op de internering, onderzoekt een werkgroep op mijn beleidscel momenteel wat de beste samenstelling van de kamers van die strafuitvoeringsrechtbank is die de interneringsdossiers zal behandelen. We werken vooral met raadsheer Heymans, die een specialist is terzake. De wet moet immers op verschillende vlakken worden aangepast, reden waarom ze nog niet in werking is getreden. Nu zijn we concreet bezig met het checken van de wet, met de voorbereiding van uitvoeringsbesluiten, in overleg met de sector, voor een optimaal resultaat. Ik kan echter nog geen exacte datum geven voor de toepassing van die wet die in 2007 werd aangenomen.

Elke gevangenis met een psychiatrisch annex heeft een zorgteam, samengesteld uit een psychiater, een psycholoog, een ergotherapeut, een maatschappelijk werker, een opvoeder en een psychiatrisch verpleegkundige. Naargelang de grootte van de annex, en dus het aantal geïnterneerden, zijn dat voltijdse of deeltijdse krachten. Er bestaan uiteraard verschillen tussen de gevangenissen, aangezien de infrastructuur en de concrete doelgroep verschillend kunnen zijn.

In principe werken de mensen van het zorgteam enkel in de annexen zelf, maar op sommige plaatsen kan dat ook zijn in de celafdeling waar de geïnterneerden zich bevinden.

Het regime van de geïnterneerden wordt bepaald met inachtneming van de functie van de personele en de infrastructurele mogelijkheden. Naargelang de penitentiaire inrichting kunnen er dus verschillen bestaan. De nieuwe afdeling De Haven te Merksplas heeft bijvoorbeeld andere mogelijkheden dan de overbevolkte gevangenissen te Gent of te Antwerpen.

De zorgteams hebben vooral een pre- therapeutische finaliteit. Ze begeleiden de geïnterneerden en bereiden hen voor op een toekomstige opname in het gewone zorgcircuit. Dit gaat gepaard met allerlei activiteiten die uiteraard ook een therapeutisch aspect hebben, maar men kan niet spreken van behandelingen zoals in een psychiatrisch ziekenhuis.

Elke inrichting organiseert haar eigen activiteiten naargelang van haar mogelijkheden en de categorie geïnterneerden.

De leden van de zorgteams worden aangeworven zoals de andere ambtenaren, namelijk via een selectieprocedure door SELOR, op basis van hun diploma en competenties. Ze hebben een basisopleiding gekregen, zowel theoretisch als praktisch. Ze worden, net als alle personeelsleden, geëvalueerd volgens de methodologie van de "ontwikkelcirkels".

 

Geïnterneerden kunnen een klacht indienen bij de gewone burgerlijke rechtbank indien zij menen dat hun individuele rechten zijn geschonden, of ze kunnen administratieve beslissingen aanvechten voor de Raad van State.

De wet op de rechten van de patiënt is van toepassing.

Een bevraging van de zeven Commissies tot Bescherming van de Maatschappij in juni 2009 bracht aan het licht dat er toen 3956 geïnterneerden waren: 26% verbleef toen in een gevangenis, 56% was vrij op proef en 13% geplaatst. Voor de anderen was de toestand niet definitief of ze stonden geseind.

Onlangs werden alle CBM’s verzocht actuele cijfers mee te delen, maar nog niet alle gegevens zijn binnen. Het ziet er wel naar uit dat het aantal nog gestegen is.

Op 1 februari 2011 verbleven 1106 geïnterneerden in de gevangenissen en nog eens 411 in Doornik en Bergen. Het gemiddelde aantal geïnterneerden op dagbasis in de Belgische gevangenissen bedroeg 969 in 2007, 1013 in 2008 en 1061 in 2009.

Het percentage geïnterneerden bedraagt dus ongeveer 10% van de gevangenisbevolking.

In absolute cijfers is hun aantal – net als dat van de andere categorieën gedetineerden – de jongste jaren continu gestegen. De redenen hiervoor zijn complex en hebben te maken met maatschappelijke evoluties.

De gevangenissen van Antwerpen, Gent, Leuven-Hulp, Merksplas, Turnhout, Vorst, Jamioulx, Lantin, Mons en Namur beschikken over een psychiatrische afdeling. Turnhout, Merksplas en Paifve zijn inrichtingen met een afdeling voor sociaal verweer.

Er wordt niet geregistreerd met hoeveel de geïnterneerden samen op cel zitten. De bezetting van de cellen verschilt van inrichting tot inrichting.

De penitentiaire administratie beschikt niet over statistieken van de gemiddelde verblijfsduur van geïnterneerden in de gevangenissen of over het aantal geïnterneerden dat wacht op een vrijlating met het oog op een opname in een psychiatrische omgeving.

Er zijn geen globale cijfers voorhanden van het aantal geïnterneerden per vergrijp en per gevangenis.

In de Forensisch Psychiatrische Centra zouden 500 plaatsen moeten bijkomen. Voor het FPC te Gent werd het lastenboek op 1 oktober 2010 gepubliceerd. Half december 2010 heeft de Regie der Gebouwen me laten weten dat alle offertes binnen zijn. Ik heb hen een gedetailleerde timing gevraagd. Ze hebben me laten weten dat het dossier bij hen administratief afgerond zal zijn in april, zodat het in mei kan worden gegund. Nog voor de grote vakantie zouden de werken kunnen starten. De eerder meegedeelde algemene timing van midden 2013 blijft behouden.

Wat het FPC te Antwerpen betreft, werden onlangs de voorgesprekken beëindigd. Voor een concrete stand van zaken stel ik voor dat de heer Anciaux zich richt tot mijn collega onder wiens bevoegdheid de Regie der Gebouwen valt.

Samen met minister Onkelinx werken we nu aan het lastenboek voor de uitbating, die geprivatiseerd zal worden. Als het ontwerp volledig is, zal het dossier worden overgezonden aan de Inspectie van Financiën. Van zodra de ministerraad hiervoor het licht op groen zal zetten, zal de publicatie voor de oproep van kandidaten gebeuren. Het is mijn bedoeling om, in samenspraak met mijn collega van Volksgezondheid en Sociale Zaken, de toewijzing van de concessie van openbare dienstverlening in een zo vroeg mogelijk stadium van de bouw of zelfs ervoor te laten plaatsvinden.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur «la répression des jeux téléphoniques» (n° 5-321)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding over «de beteugeling van de belspelletjes» (nr. 5-321)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De belspelletjes op een aantal van onze commerciële televisieomroepen beroerden al eerder de media en de politiek. Die programma’s blijken, met koppige volharding, steeds meer goed georganiseerde systemen die naïeve mensen deskundig verleiden. Een presentator verleidt de kijkers tot een gok, weliswaar tegen betaling, met een raffinement dat geld winnen quasi onmogelijk maakt. Die perversiteit ontsnapte niet aan de aandacht van de staatssecretaris, die hieromtrent een koninklijk besluit uitvaardigde.

Het programma Basta op de VRT bracht de malafide praktijken van de belspelletjes terug onder de aandacht. De ludieke aanpak amuseerde, maar de achterliggende boodschap was ontluisterend en revelerend. Een presentator van die spelletjes slaagde erin om als mol de achterliggende methodes bloot te leggen. Dat was ontluisterend. Dat geldt ook voor de reactie van de staatssecretaris die in het programma het volgende beweerde: "Ik weet dat die spelletjes zich op de rand van het toelaatbare bevinden. Ik maakte daarom een koninklijk besluit, maar dat blijkt dus niet voldoende doeltreffend. Er ligt een nieuw koninklijk besluit klaar dat hopelijk wel zal werken. Mocht dat niet zo zijn, dan moet er maar wetgevend worden opgetreden."

Zijn verhaal droeg een defaitistisch aureool en het toonde een staatssecretaris vol twijfels over zijn eigen slagkracht en slaagkansen. De belspelmanagers klonken in de verborgen opnames triomfantelijk over het kreupele beleid van de ontslagnemende regering en over de voor hun hoopvolle toekomst, namelijk één zonder een staatssecretaris voor fraudebestrijding in de volgende regering. De staatssecretaris mag dat als een compliment beschouwen want het betekent dat hij een "pain in the ass" is voor die heren.

Wanneer zal de staatssecretaris het aangekondigde, verstrengde koninklijke besluit uitvaardigen? Ik weet dat Vlaams minister Lieten inmiddels maatregelen heeft genomen. Welke nieuwe, strengere maatregelen zal het besluit bevatten? Waarom uitte de staatssecretaris al voorbarig zijn twijfels over de slagkracht van dit nieuwe besluit? Hoe verklaart hij die twijfels of was het gewoon een vorm van bescheidenheid?

Waarom kan hij niet bij voorbaat de verwachte lekken dichten of het verwachte gebrek aan doeltreffendheid voorkomen? Waarom gaat hij niet onmiddellijk over tot een radicaal verbod? Meent de staatssecretaris, zoals hij ook enigszins cryptisch liet verstaan, dat enkel door de afschaffing van de belspelletjes de ongewenste effecten zullen verdwijnen? Indien de staatssecretaris van mening is dat enkel wetgevend werk de beoogde beteugelende effecten zal sorteren, waarom wordt daarmee dan geen begin gemaakt? Ik ben bereid hieraan voluit mee te werken en ik hoop dat de staatssecretaris de strijd niet opgeeft, ook al is hij ontslaggevend.

M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. –

De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik verneem dat Vlaams minister Lieten inmiddels maatregelen zou hebben genomen. Ik was daarvan niet op de hoogte. Allicht beschikt de spreker over gegevens die nog niet in mijn bezit zijn.

In de Kamercommissie voor Justitie werd hierover op 25 januari 2011 uitvoerig gedebatteerd, waarbij aandacht werd besteed aan alle elementen van dit dossier.

Ik zal dit even toelichten, maar vooral aandacht besteden aan de vooruitgang die nadien werd geboekt. Sta me evenwel toe een korte historiek te schetsen.

De wet op de kansspelen dateert van 1999, toen er nog geen sprake was van belspelletjes. De belspelletjes zijn pas daarna ontstaan, in het begin van de jaren 2000. Ze zijn als dusdanig dus niet opgenomen in de wet, maar zijn wel degelijk een kansspel en kansspelen zijn in principe verboden door de wet. Dat betekent dat belspelletjes verboden waren van bij hun ontstaan.

De belspelletjes zijn onmiddellijk een rage geworden. De toenmalig bevoegde minister Vande Lanotte oordeelde het nodig in te grijpen na verscheidene pv’s van de kansspelcommissie. In de programmawet van 2004 liet hij evenwel de regularisatie van deze belspelletjes opnemen, wat de toenmalige meerderheid heeft goedgekeurd. In die programmawet werd ook bepaald dat de praktische voorwaarden zouden worden vastgelegd in een koninklijk besluit, dat later ter goedkeuring zou worden voorgelegd.

In 2006 werd een koninklijk besluit uitgevaardigd. Pas in 2008, toen ikzelf verantwoordelijk werd voor de kansspelen, werd dat koninklijk besluit geëvalueerd. Er werd toen beslist een nieuw besluit met verstrengde voorwaarden op te stellen, wat ook gebeurde in 2009. In 2009 werd ook beslist het nieuwe koninklijk besluit opnieuw te evalueren. In maart 2010 ging men daartoe effectief over. Mijn departement en andere leden van de federale regering hebben kennis genomen van het rapport ter zake van de kansspelcommissie. Onmiddellijk daarop werd een nieuw koninklijk besluit voorbereid. In de nogmaals verstrengde voorwaarden werd rekening gehouden met opmerkingen van dat rapport.

Zoals men weet, is de federale regering in april 2010 gevallen. De voorbereiding van dat koninklijk besluit werd dan ook stopgezet. In de eerste periode na de verkiezingen was het niet mogelijk in een regering van lopende zaken dergelijke koninklijke besluiten te behandelen en niemand had verwacht dat de regeringsonderhandelingen zo lang zouden aanslepen. De verdere uitwerking van dat koninklijk besluit zou gebeuren door mijn opvolger die, naar men dacht, in september of oktober zou aantreden.

De regeringsvorming bleef ook in november uit. De gewijzigde wet, die in december 2009 werd goedgekeurd, zou op 1 januari 2011 in werking treden.

 

Daarvoor waren er uitvoeringsbesluiten nodig en half november is de regering dan bereid gevonden om verder werk te maken van de voorbereiding van de koninklijke besluiten. Vanaf dat ogenblik zijn we er opnieuw volop mee bezig geweest en hebben we ook prioriteiten vastgelegd. Weddenschappen, een heel domein dat ook moest worden geregeld, stonden daarbij wel bovenaan de lijst.

In december werd dan de problematiek van de belspelletjes opnieuw opgenomen. De eindvergadering van de interkabinettenwerkgroep was gepland voor 20 januari 2011. Het programma Basta, dat in Vlaanderen heel wat commotie heeft veroorzaakt, werd twee dagen voordien uitgezonden. Dat was een toevallige samenloop van omstandigheden. Het interview met mezelf was opgenomen in november 2010, op een moment dat het programma nog niet bestond. Ik wist ook niet precies wat de bedoeling ervan was. De vergadering van 20 januari heeft wel degelijk plaatsgehad en heeft tot een akkoord geleid. We hebben het koninklijk besluit verder afgewerkt en na een vergadering van de kamercommissie waarop we zeer uitvoerig over alle elementen van het beleid hebben gediscussieerd, is het intussen ook op de Ministerraad gepasseerd. Het koninklijk besluit houdt een belangrijke verstrenging van de voorwaarden in. De vragen moeten op een duidelijke, transparante en ondubbelzinnige manier worden gesteld en moeten vooraf door de Kansspelcommissie worden goedgekeurd. De jackpotronde wordt afgeschaft. Bij die ronde dachten spelers dat ze een bepaald bedrag hadden gewonnen, terwijl ze eigenlijk alleen maar tot een volgende ronde werden toegelaten. Dat is nu verboden. Ook het systeem van de "open lijn", waarbij kijkers ten onrechte de indruk krijgen dat ze onmiddellijk toegang hebben tot het spel, wordt afgeschaft. Het is ook verboden misbruik te maken van zogezegde tijdslimieten. Als men aankondigt dat een ronde of een spel nog tien minuten duurt, dan mag men de spelers geen half uur meer laten binnenkomen. Ook dat is immers een manier om mensen te lokken.

Het koninklijk besluit moest niet verplicht voor de Ministerraad komen, maar om in deze tijden van lopende zaken zeker te zijn dat alle partijen van de meerderheid het zouden steunen, hebben we het toch op de Ministerraad besproken en aanvaard. Intussen zijn alle adviezen binnen en is het dossier bij de Raad van State, die vermoedelijk in de loop van de volgende weken advies zal uitbrengen. Indien er geen aanpassingen meer nodig zijn, verwachten we dat we het tegen eind maart kunnen publiceren.

Waarom worden belspelletjes niet helemaal verboden? We werken in het kader van een wet die door Kamer en Senaat unaniem, op enkele onthoudingen na, werd goedgekeurd. In de discussies over deze wet is een verbod op belspelletjes nooit ter sprake gekomen. Wel ging het over strengere voorwaarden en een betere controle en over het opnemen van belspelletjes in de kansspelwet, wat tot dan toe niet het geval was. Daardoor moest voortaan voor belspelletjes een vergunning worden aangevraagd, konden ze beter worden gecontroleerd, konden sancties en boetes worden opgelegd en kon vooral de vergunning worden geschorst of opgeheven.

 

In de toekomst zal dit wel mogelijk zijn. Bovendien zullen door een strenger koninklijk besluit de belspelletjes in de toekomst onder controle zijn. Gelet op het principe van de kansspelwet om te kanaliseren, maar niet om te verbieden, aangezien mensen toch willen spelen, is het beter een kader te creëren met de nodige controle waarbij de spelers worden beschermd. Wij hebben gehandeld in de filosofie van deze wet.

Als nu zou blijken dat de nieuwe voorwaarden onvoldoende zijn, dan zou ik ook voorstander zijn van het opleggen van een verbod. Er is evenwel een grote kans dat de wet nu sluitend is. Nieuwe misbruiken zijn zo goed als uitgesloten.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De staatssecretaris geeft blijk van interesse en kennis van het dossier. Ik hoop dat een strenger koninklijk besluit volstaat.

(La séance est levée à 16 h 55.)

(De vergadering wordt gesloten om 16.55 uur.)