5‑274COM Sénat de Belgique Session ordinaire 2013‑2014 Relations extérieures et Défense Jeudi 23 janvier 2014 Séance de l’après‑midi |
5‑274COM Belgische Senaat Gewone Zitting 2013‑2014 Buitenlandse Betrekkingen en
Landsverdediging Donderdag 23 januari 2014 Namiddagvergadering |
Compte rendu
provisoire Non encore approuvé par les orateurs. |
Voorlopig verslag Nog niet goedgekeurd door de sprekers. |
Sommaire |
Inhoudsopgave |
Requalification en question écrite avec remise de la réponse
|
Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord
|
Présidence
de M. Karl Vanlouwe (La séance
est ouverte à 15 h 25.) |
Voorzitter:
de heer Karl Vanlouwe (De
vergadering wordt geopend om 15.25 uur.) |
Demande d’explications de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la collaboration structurelle entre le Service général du
renseignement et de la sécurité et la National Security Agency» (no 5‑3937) |
Vraag om uitleg van de heer
Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over «de
structurele samenwerking tussen de Algemene Dienst inlichtingen en veiligheid
en het National Security Agency» (nr. 5‑3937)
|
Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «le cyberincident du début de
l’année 2013 et l’assistance des experts américains de la NSA» (no 5‑4199) |
Vraag om uitleg van de heer
Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over «het
cyberincident van begin 2013 en de assistentie van Amerikaanse experts van de
NSA» (nr. 5‑4199)
|
M. le président. – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment) |
De voorzitter. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming) |
M. Benoit Hellings (Ecolo). – Le
5 août dernier, le magazine MO* faisait état d’une véritable
collaboration structurelle entre la National Security Agency (NSA) américaine
et le Service général du renseignement et de la sécurité (SGRS) de l’armée
belge. Le général Testelmans explique, dans l’article en question,
qu’au-delà de coups de main ponctuels, des experts des deux institutions se
rencontrent plusieurs fois par an pour « parler technologie et échanger
des informations ». Il s’est d’ailleurs rendu lui-même, voici quelque
temps, au quartier général du Cyber Command de la NSA, dont la
capacité d’action, dit-il, « fait rêver ». Il affirme toutefois que
le SGRS n’utiliserait pas PRISM, le fameux logiciel de la NSA, directement.
Celui-ci est pourtant le principal outil technique des services de la NSA,
dirigés par le général américain Keith Alexander. Un article de Der
Spiegel du 22 juillet dernier explique par le menu, à la faveur
des documents rendus publics par le lanceur d’alerte Edward Snowden, la façon dont les agences allemandes en charge
du renseignement collaborent structurellement avec la NSA. C’est ainsi que le
BND, le BfV et le BSI sont désignés, dans les
documents dévoilés par Edward Snowden, comme des
« key partners ». Ce statut permet à ces
agences d’utiliser le logiciel XKeyscore, lié au
programme PRISM, et d’ainsi collecter et de traiter des millions
d’informations à caractère personnel comme les métadonnées mais aussi le
contenu, ce qui est plus grave, des échanges électroniques et téléphoniques
en Allemagne. Premièrement,
compte tenu de la mission de l’armée belge en cours en Afghanistan, des
nombreuses collaborations techniques mais aussi des rencontres organisées au
plus haut niveau entre le SGRS et la NSA, pouvez-vous me dire si le SGRS est
considéré – comme les BND, le BfV et le BSI
allemands – comme un « key partner » de
la NSA, ce qui lui permettrait d’utiliser le fameux logiciel intrusif qu’est XKeyscore ? Deuxièmement,
que le SGRS soit un utilisateur direct ou non de XKeyscore,
le général Testelmans affirme que le SGRS utilise
« pour effectuer son travail de renseignement » des informations
captées par la NSA via ses logiciels intrusifs. Le SGRS utilise-t-il parfois
des renseignements captés par PRISM/XKeyscore sur
notre territoire national et/ou concernant des citoyens belges ? |
De heer
Benoit Hellings (Ecolo). – |
M.
Karl Vanlouwe (N-VA). – |
De
heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Onlangs berichtte het hoofd
van de militaire inlichtingendienst ADIV, generaal Testelmans,
dat de dienst begin 2013 getroffen werd door een ernstig cyberincident. ADIV
heeft toen de assistentie van Amerikaanse experts, verbonden aan het National
Security Agency, gevraagd en uiteindelijk ook verkregen om de details van de
intrusie te ontcijferen. Het ging
over een stuk software dat werd aangetroffen tijdens een routineonderhoud van
het geclassificeerde interne netwerk en het netwerk om gegevens uit te
wisselen. De Amerikaanse cyberexperts hebben toen meegeholpen de malware te analyseren en hebben ADIV tips gegeven hoe
zich daartegen beter te beschermen. De
generaal wist ook te vertellen dat hij regelmatig op de hoogte wordt gehouden
van de stand van zaken in de controverse omtrent het PRISM-programma van de
NSA en dat de NSA in drie gevallen terroristische aanslagen in Brussel heeft
helpen voorkomen. Over de
in december 2012 aangekondigde federale cyberstrategie wilde de generaal
nog kwijt dat hij liever het BelNIS-platform, en
niet Defensie, de leiding zou zien nemen. In december 2013 heeft De
maatregelen die de regering on december 2013 heeft genomen in verband
met de cyberstrategie, gaan uit van de beslissingen die in december 2012
werden genomen. Ik had
graag vernomen of de aangetroffen malware eveneens
werd gevonden op andere Belgische militaire systemen dan het geclassificeerde
interne netwerk. Hoe vaak heeft de minister al de assistentie van het
Amerikaanse Cyber Command gevraagd? Werden ook al
de cyberafdelingen van andere NAVO-lidstaten geconsulteerd? Of werd enkel een
beroep gedaan op NSA en is er dus sprake van een structurele samenwerking van
ADIV en NSA? België
heeft geen toegang tot PRISM, maar gaat ervan uit dat de NSA aan België de
info zal doorgeven wanneer dat van essentieel belang is. Is dat ook het geval
met andere Europese lidstaten die toegang hebben tot PRISM? Hoe
reageert de minister op de uitspraak van generaal Testelmans
dat hij liever BelNIS de leiding van het
cyberdefensieproject op zich ziet nemen? Heeft
Defensie voorzorgsmaatregelen genomen naar aanleiding van de recente
ontwikkelingen in het NSA-afluisterschandaal ? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – Monsieur le
président, chers collègues, le Service général du renseignement et de la
sécurité, le SGRS, me fait savoir qu’il entretient des contacts avec la
National Security Agency, la NSA, et avec d’autres services de renseignement,
civils et militaires, membres de l’Union européenne et/ou de l’OTAN. Le fait que le
SGRS ait des contacts avec la NSA n’implique nullement un partenariat
privilégié lui donnant un accès particulier aux programmes et aux capacités
spécifiques de l’agence américaine. Le SGRS reçoit des services de
renseignement américains et d’autres services de renseignement des
informations d’ordre général ou relatives à des dossiers spécifiques. Pour
des raisons de sécurité et de confidentialité, le SGRS ne rend pas publiques
ses sources d’information. Les
renseignements recueillis ont trait à la sécurité du pays et de ses citoyens.
Selon le SGRS, il ne s’agit pas d’informations relatives au trafic internet
ou d’informations concernant des écoutes téléphoniques. Je suis
satisfait d’apprendre que le comité de contrôle permanent des services de
renseignement se penche sur les récoltes massives de données et le mining. J’aspire à connaître les conclusions
et les recommandations qui en découleront. |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – |
|
De aangetroffen
malware is op geen enkel ander Belgisch militair
systeem teruggevonden. Wat de relatie
tussen NSA en België en andere Europese lidstaten betreft, evenals de
Belgische bevoegdheid inzake cyberdefensie, verwijs ik naar mijn antwoord op
de mondelinge vragen nummers 19438, 19875, 20643 en 20749, die in het Beknopt
Verslag van de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn opgenomen. De defensiestaf
heeft mij meegedeeld dat ze waar nodig bijkomende maatregelen heeft genomen.
Om redenen van classificatie kan en mag ik de details hiervan niet in dit
publieke forum toelichten. Dat is een gevolg van de geldende bepalingen van
de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de
veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. De antwoorden
op de overige vragen kan ik alleen beantwoorden in de begeleidingscommissies
van de Comité P en Comité I. |
M. Benoit Hellings (Ecolo). – Monsieur le ministre, je vous remercie
pour vos réponses. Le SGRS n’est donc pas un « key partner » de la NSA. C’est déjà une bonne chose. En
ce qui concerne ma deuxième question, ce qui vaut pour le SGRS est aussi
valable pour la Sûreté de l’État et pour la Police fédérale. Les services de
renseignement soumis aux lois belges, certes insuffisantes mais quand même
relativement strictes, ne peuvent mettre quelqu’un sur écoute que dans des
cas extrêmement précis énoncés dans la loi. La NSA, qui dispose de programmes
lui permettant d’écouter dans le monde entier, n’est pas soumise aux lois
belges et ne les respecte d’ailleurs pas. Les renseignements recueillis sur
le territoire belge auprès de citoyens belges et transmis par la NSA au SGRS
sont donc obtenus de manière illégale. À cet égard, la lecture du rapport du
comité R sera intéressante. |
De heer
Benoit Hellings (Ecolo). – |
M.
Karl Vanlouwe (N-VA). – |
De
heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Ik zal het antwoord op de
overige vragen opzoeken en het nodige doen om deze aangelegenheid ter sprake
te brengen in de begeleidingscommissie van Comité I. |
Demande d’explications de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «l’usage potentiel par le Service général du renseignement et
de la sécurité des outils de surveillance de la NSA dans le cadre de la
mission de l’armée belge en Afghanistan» (no 5‑3938) |
Vraag om uitleg van de heer
Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over «het
potentiële gebruik van de toezichtsinstrumenten van
het NSA door de Algemene Dienst inlichtingen en veiligheid in het kader van
de opdrachten van het Belgisch leger in Afghanistan» (nr. 5‑3938)
|
M. Benoit Hellings (Ecolo). – En
fait, monsieur le ministre, le secrétaire d’État Wathelet
avait lu votre réponse à la même question en séance plénière le
14 novembre dernier. Je pensais que les services en avaient été
informés. Je présume que la réponse reste la même. |
De heer
Benoit Hellings (Ecolo). – |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – En effet. |
De
heer Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – |
Demande d’explications de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la modernisation des armes nucléaires B-61 présentes à Kleine-Brogel» (no 5‑3939) |
Vraag om uitleg van de heer
Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over «de
modernisering van de nucleaire wapens B-61 die zich in Kleine-Brogel bevinden» (nr. 5‑3939)
|
M. Benoit Hellings (Ecolo). – Un
rapport de mai 2011, édité par le United States Governement
Accountability Office, c’est-à-dire la Cour des
Comptes américaine, fait état d’un accord passé en avril 2010 entre
« certains alliés de l’OTAN » pour la modernisation des bombes
nucléaires actuellement présentes sur leurs territoires. Ce plan très précis
prévoit que les ogives verront leur durée de vie augmenter de trente
nouvelles années. Ce programme impliquera que la Joint Strike Fighter, soit la flotte d’avions de chasse de ces
pays partenaires, devra être capable de les porter. La chaîne de
télévision néerlandaise KRO a quant à elle apporté la preuve, dans un
documentaire, qu’un accord secret de ce type liait le gouvernement des
Pays-Bas et des États-Unis pour le remplacement des actuelles ogives
atomiques par un nouveau type de bombe sur leur base militaire de Volkel. La Belgique,
comme les Pays-Bas, est l’un de ces pays-membres de l’OTAN disposant
actuellement des armes nucléaires tactiques américaines B-61, à Kleine-Brogel. Notre pays possède d’ailleurs des avions
F-16 spécialement équipés pour porter ce type d’armes. L’été dernier,
d’importantes personnalités du CD&V, comme Jean-Luc Dehaene, Luc Van den
Brande et Mark Eyskens, écrivaient un plaidoyer contre les armes atomiques et
demandaient que la Belgique se débarrasse de ce programme d’armement tout
aussi coûteux qu’inutile. Or les diverses révélations récentes semblent
indiquer que le gouvernement des États-Unis et certains de leurs alliés de
l’OTAN, dont le gouvernement belge, prévoient exactement l’inverse. Pouvez-vous me
préciser si un fonctionnaire, un militaire, un diplomate, un ministre ou
toute autre personne habilitée par le gouvernement a apposé sa signature ou
marqué verbalement son approbation à un accord, traité ou tout autre texte
secret ou non, en avril 2010, permettant ainsi le renouvellement des
armes nucléaires présentes sur le sol belge ? Prévoyez-vous
de plaider au sein de l’OTAN pour l’abandon des armes nucléaires tactiques et
la destruction des armes atomiques présentes sur le site de Kleine-Brogel, comme l’ont demandé des personnalités
éminentes de votre propre parti ? Pouvez-vous me
préciser, dans cette perspective, quelles sont les prochaines étapes
auxquelles notre pays participera dans l’application du Traité sur la
non-prolifération des armes nucléaires ? Je pense en particulier à la
conférence qui se tiendra dans trois semaines, à Mexico, sur les conséquences
humanitaires des armes nucléaires. |
De heer
Benoit Hellings (Ecolo). – |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – Lors du Conseil de
l’Atlantique Nord de 1957, la Belgique a adhéré au concept stratégique de
l’OTAN, qui est une stratégie de dissuasion basée sur les capacités
conventionnelles et nucléaires. Jusqu’à ce que soient créées les conditions
d’une élimination intégrale ou mondiale des armes nucléaires, l’OTAN restera
une alliance nucléaire. Ce concept stratégique prévoit une répartition
équitable des charges et des risques inhérents entre le plus d’États membres
possible. La Belgique, en tant qu’alliée conventionnelle de l’OTAN, souscrit
à la politique de celle-ci et accorde une grande importance à la solidarité. Les Américains
mettent des armes nucléaires et des forces armées à le disposition de
l’Alliance. Il revient exclusivement aux États-Unis de maintenir au niveau
opérationnel leurs armes nucléaires et de prolonger leur durée de vie, comme
ils le décrivent dans leur document de 2010. En
mai 2007, le monde politique a été mis au courant du rapport du groupe
de planification nucléaire de l’OTAN concernant la modernisation des B-61,
notamment. Les armes nucléaires de l’OTAN font office de moyen de dissuasion
et protègent ainsi la population des pays partenaires contre la menace
d’armes de destruction massive de pays tiers. Il est dès lors impératif de
les mettre à niveau régulièrement. Ce type de
déploiement préventif d’armes constitue un signal clair et ferme et démontre
par ailleurs la cohérence au sein de l’Alliance. La Belgique partage la
vision à long terme d’un monde sans armes nucléaires. Il faudrait pour cela
un engagement général par étapes concrètes, irréversibles et vérifiables,
dont le respect universel du traité de non-prolifération ratifié par la
Belgique. Notre pays
considère les accords et actes universels en matière de désarmement qui ont
été conclus et accomplis en étroite concertation avec ses partenaires de
l’OTAN et qui sont de nature à accroître leur confiance mutuelle, comme un
gage de stabilité et un pas en avant sur la voie d’un monde dénucléarisé.
Dans ce cadre, la Belgique soutient la création du nouveau comité de l’OTAN
chargé d’élaborer des propositions visant à promouvoir la transparence et à
créer un climat de confiance avec la Russie, propositions qui seront mises
sur la table des futures discussions entre l’OTAN et la Russie. |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – |
M.
Benoit Hellings (Ecolo). – Il est remarquable de vous entendre
parler de transparence, alors que ce dossier en manque totalement. Tant de
questions ont été nécessaires pour finalement apprendre que l’acceptation par
la Belgique du concept stratégique de 1957 a entraîné de facto la
présence d’ogives nucléaires sur son sol. C’est
donc au travers de ce prisme que la Belgique a décidé de prendre ce que vous
appelez « ses responsabilités » dans le partage des tâches au sein
de l’OTAN. Je vous ferai tout de même remarquer que depuis 2001, la Grèce,
autre partenaire de l’OTAN, a refusé les armes américaines sur son sol.
Aujourd’hui, la Grèce dont les importants problèmes budgétaires sont connus –
ils n’ont aucun rapport avec son refus mais l’on pourrait très bien justifier
l’abandon de cette tactique au nom des intérêts budgétaires – n’a plus
d’armes nucléaires sur son territoire. Or la Grèce est un poste beaucoup plus
avancé que notre pays, d’un point de vue tactique. La Belgique pourrait prendre une initiative avec ses partenaires, dont les Pays-Bas. Ce pays a d’ailleurs adopté, à la fin 2012, une résolution qui demandait unilatéralement le retrait des armes nucléaires de son territoire. Cette résolution n’a pas été mise en œuvre par le gouvernement, mais peu importe. Je retiens que des États de l’Union européenne, membres de l’OTAN, ont pris cette initiative. Rien ne nous empêche d’en faire autant. |
De heer
Benoit Hellings (Ecolo). – |
Demande d’explications de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «le renouvellement de la flotte d’avions de chasse F-16» (no 5‑3961) |
Vraag om uitleg van de heer
Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over «de
vervanging van de vloot van F16-jachtvliegtuigen» (nr. 5‑3961)
|
M. Benoit Hellings (Ecolo). –
Monsieur le ministre, la presse flamande a révélé le 18 septembre dernier
que vous seriez favorable à l’achat d’avions de chasse F-35 pour remplacer
les actuels F-16 en service à la Force aérienne. Cette prise de position
intervient dans un contexte de rigueur et de restrictions budgétaires
fédérales imposées à d’autres secteurs essentiels tels que la santé ou l’aide
sociale. Pour mon
groupe, une telle décision doit s’inscrire dans le cadre d’une vision
européenne de la Défense, laquelle n’existe pas aujourd’hui, une vision où
les investissements de chaque État membre devraient être pensés de manière
complémentaire. Dans cette optique, une telle dépense doit a minima
être conditionnée à une étude approfondie des besoins de l’Union européenne
et de ses États membres (pooling and
sharing) en vue des actions conjointes qu’ils entendent mener à l’avenir. Par ailleurs,
alors que le domaine où la Défense belge excelle - le déminage - réclame à
cor et à cri une modernisation de son matériel, dont ses chasseurs de mines
et ses frégates, pourquoi choisir de remplacer les F-16 - ce qui, en cas de
remplacement de l’ensemble, pourrait coûter à l’État belge un total de 6
milliards d’euros, soit le double du budget annuel global de la Défense et 25
fois plus que l’ensemble des dépenses en matériel militaire en 2012 ? Je vous pose
donc les questions suivantes, monsieur le ministre. Allez-vous
soumettre cette décision budgétaire colossale de remplacement de nos avions
de chasse à une discussion parlementaire préalable ? Un débat sur le pooling and sharing pourrait se tenir dès
maintenant - ce qui mettrait la Défense au cœur de la prochaine campagne
électorale ! – en tenant compte des besoins et capacités des alliés
européens, dans une vision européenne de la Défense. On peut en
outre s’interroger sur la concomitance entre cet éventuel achat de F-35 et la
modernisation des bombes atomiques américaines présentes en Belgique à Kleine-Brogel. Le rapport de la Cour américaine des
comptes - déjà évoqué dans ma précédente demande d’explications -
révèle, page 13, que certains pays membres de l’OTAN avaient marqué leur
accord non seulement pour la modernisation de ces bombes B-61 mais aussi sur
le fait que celles-ci seraient transportées par ces F-35. Vous avez déjà
répondu négativement à ma question de savoir si la Belgique avait déjà marqué
son accord pour une telle modernisation des bombes B-61 ; pourriez-vous
m’indiquer si l’achat d’avions de chasse F-35 est lié à un accord secret de
modernisation des bombes atomiques américaines présentes sur le sol
belge ? |
De heer
Benoit Hellings (Ecolo). – |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – En ce qui concerne
votre première question, je vous prie de vous référer à la réponse que j’ai
déjà donnée le 9 octobre à la Chambre à des interpellations jointes
développées par plusieurs collègues. Le maintien au
niveau opérationnel et la prolongation de la durée de vie des armes
nucléaires américaines est une responsabilité purement nationale des
États-Unis, et j’y ai déjà fait référence. Il y a lieu de mieux protéger et
sécuriser ces armes contre les menaces du XXIè
siècle afin qu’elles puissent continuer à contribuer d’une manière efficace à
la politique de dissuasion des États-Unis, de leurs alliés et de leurs
partenaires, ce qui est décrit dans un document américain de politique
nucléaire The Nuclear Posture Review de 2010, qui comprend une feuille de route pour
l’exécution de la politique nucléaire du Président Obama. Le B-61 Life Extension Program y est également mentionné mais il est à
remarquer que ce programme n’est pas lié à d’éventuelles décisions de l’OTAN.
Ce document de politique américaine a été mentionné dans différents forums de
l’OTAN, mais vu son caractère national, aucun accord de l’OTAN ou d’un autre
pays membre n’est exigé. J’en viens aux
réponses que j’ai déjà données et que je rappelle ici. La Belgique
prendra-t-elle une décision seule ou en concertation avec les collègues
européens ? L’accord de
gouvernement évoque une réflexion à ce sujet. C’est la raison pour laquelle
le remplacement des grands équipements, des frégates, des chasseurs de mines
et des F-16 est à l’étude. La décision relative au suivi des F-16 devra être
prise sous le prochain gouvernement ou durant la prochaine législature. Le
maintien de la capacité de combat aérienne des F-16 s’inscrit dans le cadre
de la politique de Burden and risk sharing avec nos partenaires de l’Union
européenne et de l’OTAN. Il est essentiel que la Belgique maintienne cette
capacité si elle veut continuer à jouer un rôle important à l’échelle
internationale. Pour la
réalisation de projets de cette envergure et de cette complexité, la Défense
opte pour des conventions d’État à État. Étant donné que toutes les nations
partenaires sont confrontées à des problèmes budgétaires, les formules de
location, de leasing de nouveaux appareils ne sont pas considérées comme
réalisables pour le remplacement des F-16. Sur la base du
profil d’utilisation actuel de la flotte belge, on prévoit une élimination
progressive des F-16 de 2023 à 2028. Pour garantir la continuité
opérationnelle de la capacité belge, il est important que la Défense puisse
mettre en place une capacité opérationnelle de base avec un nouvel appareil
de combat d’ici à 2025 et une pleine capacité opérationnelle d’ici à 2029. Certains de nos
partenaires ont déjà décidé du remplacement de leur capacité en matière de
combat aérien. L’état-major de la Défense suit cette évolution sans
privilégier de solution par le biais d’informations open source via
des contacts avec nos partenaires et fournisseurs potentiels. Différentes
options qui, pour l’heure, n’ont pas encore été évaluées par l’état-major de
la Défense existent pour répondre aux besoins de la Défense. |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – |
M. Benoit Hellings (Ecolo). – Les
besoins de la Défense, ce sont d’abord ceux de notre État. Il appartient à
nous, Belges, de définir les objectifs de la Défense et ensuite de voir
comment les inscrire dans un cadre européen. Le problème est que chacun avance
en ordre dispersé, ce qui peut avoir des conséquences budgétaires colossales
eu égard au prix de ces engins. Ce débat devra
avoir lieu dans les cénacles idoines, pas seulement par fétichisme
parlementaire, mais parce que l’armée sera d’autant mieux acceptée par
l’opinion publique s’il y a un large débat. Plutôt que le secret actuel,
mieux vaudrait dire pourquoi l’armée belge aura besoin d’un certain nombre
d’avions, à quoi et dans quel cadre stratégique ils serviront. Cela
permettrait d’expliquer le rôle de l’armée au XXIe siècle. Quant à la
question des bombes atomiques, je perçois une tentative de l’allié américain
– qui est très intelligent – de nous forcer la main. En maintenant sur notre
sol des armes nucléaires, on nous incite par la bande à porter notre choix
commercial et militaire sur les F-35, particulièrement aptes à porter ces
bombes. Je pense qu’il
faut rester attentif et j’attends le débat qui aura lieu sous la prochaine
législature. |
De heer
Benoit Hellings (Ecolo). – |
Demande d’explications de M. Johan Verstreken au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la réhabilitation des militaires belges de la Première Guerre
mondiale injustement condamnés à mort et exécutés» (no 5‑3983) |
Vraag om uitleg van de heer
Johan Verstreken aan de vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging over «het eerherstel voor ten onrechte ter dood veroordeelde
en terechtgestelde Belgische militairen uit de Eerste Wereldoorlog»
(nr. 5‑3983)
|
M.
Johan Verstreken (CD&V). – |
De
heer Johan Verstreken (CD&V). – Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden twaalf Belgische militairen
die door een militaire rechtbank ter dood veroordeeld waren, effectief
terechtgesteld. In vergelijking met de andere bij de oorlog betrokken landen
is dat een laag cijfer. Frankrijk liet 550 eigen soldaten executeren en het
Verenigd Koninkrijk 312, onder wie 23 Canadezen, 26 Ieren en 5
Nieuw-Zeelanders. De Australische regering gaf geen toestemming om eigen
soldaten voor het vuurpeloton te brengen. Het Duitse krijgsgerecht liet
officieel ‘slechts’ 48 eigen soldaten ter dood brengen. Uit een
studie van Jacques Maes, emeritus eerste advocaat-generaal bij het militaire
gerecht en gewezen docent militair straf- en tuchtrecht aan de Koninklijke
Militaire School van Brussel, blijkt dat zeker de helft van deze twaalf
terechtgestelden geen eerlijk of zelfs geen rechtsgeldig proces kreeg: Het
onderzoek verliep niet volgens de voorschriften, de rechtbank was niet
rechtsgeldig samengesteld, de beklaagde was niet vooraf onderworpen aan een
geneeskundig onderzoek enzovoort. Deze studie, de allereerste over dit
onderwerp in ons land, verscheen in de editie november 2005 van het
historische vaktijdschrift Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis,
een uitgave van het Cegesoma. In
meerdere landen blijven twijfels hangen over de militaire rechtspraak tijdens
de Eerste Wereldoorlog. In 1998 verklaarde de toenmalige Franse premier
Jospin dat de geëxecuteerde soldaten toch recht hebben op een plaats in het
collectieve geheugen. In datzelfde
jaar stelde de Britse regering dat ze die soldaten ook als oorlogsslachtoffer
beschouwt. Ze krijgen sinds 2000 een plaats bij officiële herdenkingen. In
het Verenigd Koninkrijk werd al een individueel postuum pardon verleend.
Canada en Nieuw-Zeeland verleenden hun geëxecuteerde soldaten al eerherstel. Veel van
de zogenaamde desertiegevallen waren te wijten aan wat sinds eind 1917 in het
Verenigd Koninkrijk erkend werd als shellshock. Dat is de medische benaming
voor de psychische en psychiatrische gevolgen van gebeurtenissen en
ervaringen die militaire verplichtingen onmogelijk maken. Shellshock wordt
gekenmerkt door objectieve symptomen, zoals gevoelsstoornissen en
bewegingsstoornissen, en subjectieve symptomen, zoals slapeloosheid, angsttoestanden,
emotionele labiliteit en hallucinaties. Dat fenomeen kennen we ook van
recentere oorlogen. Vele Amerikaanse soldaten kwamen met een shellshock terug
uit de oorlog in Irak. Zij werden gelukkig niet als deserteurs beschouwd en
dus ook niet geëxecuteerd, maar ze kregen medische opvang. Begin
1915 gebruikte dr. Charles S. Myers,
kapitein-arts bij het Royal Army Medical Corps voor het eerst de benaming shellshock in
een artikel in het medische tijdschrift The Lancet. Eind 1917
werd in het Verenigd Koninkrijk een wet goedgekeurd die bepaalde dat
executies enkel nog mochten worden uitgevoerd na grondig onderzoek van de
beschuldigde. Indien er symptomen van shellshock werden vastgesteld, moest de
soldaat worden opgenomen in een daarvoor bestemd hospitaal. Uit
historisch onderzoek bleek reeds hoe broos het evenwicht tussen militaire
overwegingen en rechtsbeginselen kon zijn bij het bepalen van de strafmaat
van beschuldigde soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Heeft Defensie al
enig historisch onderzoek laten doen naar de werking van het krijgsgerecht in
de Eerste Wereldoorlog? Is de
legerleiding op de hoogte van de studie van Jacques Maes die in 2005 in het
tijdschrift Bijdragen tot de eigentijdse Geschiedenis werd
gepubliceerd? Zo ja, heeft dat bij Defensie tot enig nader onderzoek geleid? In België
is tot nu toe van enige rehabilitatie of postuum eerherstel voor ten onrechte
gefusilleerde deserteurs geen sprake. De nakende herdenking van 100 jaar
Groote Oorlog kan hiervoor uiteraard een aanleiding vormen. Is de minister
bereid de twaalf dossiers opnieuw te onderzoeken en, waar dat gerechtvaardigd
is, postuum eerherstel te verlenen? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – Aan de Koninklijke Militaire School worden deelaspecten
van bestraffing en berechting van militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog
bestudeerd. In het afgelopen jaar verschenen verschillende publicaties
waaraan medewerkers van de Koninklijke Militaire School hebben meegewerkt. In het kader
van het onderzoeksproject P7/22 - Justice & populations, the Belgian experience in international perspective, 1795 – 2015 wordt momenteel aan de
Koninklijke Militaire School, met financiële steun van de POD
Wetenschapsbeleid, nieuw onderzoek gedaan naar bestraffing van militairen
tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Het resultaat van deze onderzoeken
wordt in het kader van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog gepubliceerd. Het artikel van
ere-advocaat-generaal MAES is bekend bij de
diensten van Defensie die zich met de studie van de Eerste Wereldoorlog
bezighouden. Defensie heeft hierover zelf geen nader onderzoek gedaan. De
kritiek van ere-magistraat MAES richt zich trouwens
in essentie op de werking van de onderzoeksmagistraat,
die een professionele magistraat was en - hoewel hij een uniform droeg - geen
lid was van de strijdkrachten en de krijgsrechtbanken, die als orgaan van de
gerechtelijke organisatie optraden. De vermelding
“ten onrechte gefusilleerde deserteurs” is een onjuiste kwalificatie
aangezien geen enkele van de terechtgestelde militairen vervolgd noch
veroordeeld werd wegens desertie. De veroordeling
van de betrokken militairen is in kracht van gewijsde gegaan en uitgevoerd
conform de toen geldende wetgeving. De betrokkenen werden gefusilleerd op
basis van een gerechtelijke beslissing. Eerherstel kan
enkel door de veroordeelde zelf worden aangevraagd en kan enkel worden
toegekend door de kamer van inbeschuldigingstelling na het doorlopen van de
procedure die beschreven wordt in de artikelen 621 en volgende van het
Wetboek van strafvordering. Aangezien alle veroordeelden overleden zijn, kan
geen eerherstel meer worden aangevraagd. Onder bepaalde
voorwaarden kan bij het Hof van Cassatie de herziening van de veroordeling
worden gevraagd conform de artikelen 443en volgende van het Wetboek van
strafvordering. De herziening kan door de veroordeelde, zijn echtgenoot, zijn
bloedverwanten in de neerdalende en opgaande lijn, zijn broers en zussen of
de minister van Justitie worden gevraagd. Tot slot kan
ook de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie in het belang van de wet
de vernietiging van een vonnis of arrest vragen, conform artikel 442 van het
Wetboek van strafvordering, voor zover er cassatiegronden voorhanden zijn. In samenspraak
met de eerste minister werd beslist de vraag aan het wetenschappelijke comité
dat het Organisatiecomité voor de herdenking van de Eerste Wereldoorlog
begeleid, voor te leggen voor advies. |
M.
Johan Verstreken (CD&V). – |
De
heer Johan Verstreken (CD&V). – Ik dank de minister voor het antwoord. Als ik het goed begrepen
heb, is eerherstel niet meer mogelijk. Een pardon is wel mogelijk als er
nabestaanden zijn. Privépersonen kunnen die niet vragen, tenzij de minister
van Justitie hiervoor toestemming geeft. Heeft de
minister enig zicht op het verloop van het wetenschappelijk onderzoek en het
mogelijke resultaat? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, vice-eersteminister en minister van Landsverdediging. – Het
wetenschappelijk onderzoek verloopt voorspoedig, maar het geeft geen uitzicht
op nieuwe procedures. Ik denk dat de studie binnen een periode van zes weken
tot twee maanden kan worden afgerond. |
M.
Johan Verstreken (CD&V). – |
De
heer Johan Verstreken (CD&V). – Dat is veel sneller dan ik had verwacht. Ik wacht dus op het
resultaat. Ik denk dat dit een signaal kan zijn, want deze materie ligt nog altijd
gevoelig. Als blijkt dat mensen als gevolg van een shellshock ten onrechte
als deserteurs werden beschouwd en geëxecuteerd, zou het in het kader van de
vredesgedachte een mooi signaal zijn mocht de Belgische regering een woordje,
zij het symbolisch, woord van pardon te zeggen. |
Vraag om uitleg van de heer
Patrick De Groote aan de vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging over «de inzet van Belgische militairen in Afghanistan na
2014» (nr. 5‑4067)
|
|
M. Patrick De Groote (N-VA). – |
De heer
Patrick De Groote (N-VA). – Tijdens ons zeer interessante werkbezoek aan Afghanistan, waarvoor ik
de minister trouwens bedank, werd ook de Belgische deelname aan de
ISAF-operatie in Kunduz afgesloten en was daarrond
een ceremonie gepland. Op de
luchthaven van Kaboel en ook in Mazar-e-Sharif blijven nog Belgische militairen. Ook onze F-16’s
blijven tot eind 2014 in Kandahar. Het ISAF-mandaat
in Afghanistan loopt eind 2014 af. Tegen dan moeten de laatste internationale
strijdkrachten Afghanistan verlaten hebben. De NAVO en haar partners blijven
er echter ook nadien actief voor opleiding en ondersteuning van leger en
politie. Via de pers
vernam ik dat de minister er voorstander van is om blijvend in te zetten op
de ondersteunings- en opleidingsstrategie, zodat de reeds gedane inspanningen
niet voor niets waren. Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan heb ik deze
bezorgdheden ook bij heel wat militairen gehoord. Heeft de
regering al een standpunt ingenomen over een mogelijke Belgische militaire
aanwezigheid in Afghanistan na 2014? Zijn er via
diplomatieke weg al officiële vragen of contacten geweest over een verdere
aanwezigheid? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – Over Afghanistan staat in het regeerakkoord dat “de regering
er in het bijzonder voor zal zorgen, in volle samenwerking met haar partners
van de NAVO, EU en VN, dat een strategie en een kalender bepaald worden voor
de terugtrekking van de Belgische troepen uit Afghanistan vanaf 2012, met een
definitieve terugtrekking ten laatste in 2014” – dat zijn de beslissingen van
de Lissabon-top van november 2010 – “zonder een aanwezigheid ter
plaatse, met andere partnerlanden, uit te sluiten om de heropbouw te
ondersteunen”. Voor een
eventuele aanwezigheid na 2014 moet eerst nog aan enkele voorwaarden worden
voldaan. Op 25 november keurde de Loya Jirga, de Afghaanse
volksvertegenwoordiging, het zogenaamde Bilateral
Security Arrangement, BSA, tussen de Verenigde Staten van Amerika en
Afghanistan goed. Nu moet het Afghaanse Parlement
het BSA nog goedkeuren alvorens de president van Afghanistan het kan
afkondigen. Om over een juridische basis te beschikken om NAVO-troepen na
2014 op Afghaans grondgebied toe te laten, dienen
de NAVO en Afghanistan verder nog een akkoord te sluiten dat gebaseerd zal
zijn op het BSA, met name het Status Of Forces
Agreement, kortweg SOFA. Pas als deze akkoorden rond zijn, kunnen we
officieel voort. Dat belet
natuurlijk niet dat het planningsproces wordt voortgezet. Zo zit het
NAVO-routeplan momenteel in de fase van de ontwikkeling van het operationeel
plan, dat beschrijft wat nodig is om de opdracht “Train, Advise
and Assist” te kunnen uitvoeren. Dat operationeel
plan zal worden besproken tijdens de NAVO-bijeenkomst van ministers van
Defensie eind februari 2014. Pas nadien kan het Force Generation Proces beginnen, waarbij specifieke bijdragen
van de verschillende partnerlanden worden gevraagd. Wel heeft Duitsland langs
diplomatieke en militaire weg al informeel steun gevraagd aan zijn
partnerlanden in het Regional Command
North. |
M. Patrick De Groote (N-VA). – |
De heer
Patrick De Groote (N-VA). – Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik ben ervan overtuigd dat er
in Afghanistan goed werk ik geleverd. Dat hebben we ook ter plaatse kunnen
vaststellen. Uit onze gesprekken met de militairen daar bleek dat ze hoopten
dat men ervoor zou zorgen dat na de terugtrekking al hun werk niet verloren
zou gaan. Ik hoop dan ook dat we in Afghanistan kunnen voortwerken aan de
opbouw van het land. |
Demande d’explications de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la taille et le rôle de la Maison militaire du Roi» (no 5‑4182) |
Vraag om uitleg van de heer
Bart Laeremans aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging over «de
omvang en de rol van het Militair Huis van de Koning» (nr. 5‑4182)
|
M. Bart Laeremans (VB). – |
De heer Bart
Laeremans (VB). – Naar aanleiding van de goedkeuring van de
Civiele Lijst en het contingent van 35 gedetacheerden voor het koningshuis is
discussie gerezen over de omvang van het Militair Huis, enerzijds, en het
aantal militaire gedetacheerden die bijkomend de koninklijke familie
ondersteunen, anderzijds. In de bijlage
bij het antwoord op een schriftelijke vraag van 15 februari 2012
krijgen we een overzicht van de leden van het Militair Huis en van een aantal
gedetacheerden op 1 januari van dat jaar, maar het is niet mogelijk om
daaruit af te leiden hoe groot het eigenlijke Militair Huis is, wie er
allemaal toe behoort en hoeveel mensen er daarnaast nog worden gedetacheerd. Daarom heb ik
voor de minister volgende vragen. Hoeveel van de
31 personen die in het antwoord op de schriftelijke vraag worden vermeld,
behoren tot het Militair Huis? Welke functies behoren met andere woorden tot
het Militair Huis en is bijvoorbeeld het Huis der Hertogen van Brabant, dat
de prinsen bijstaat, te beschouwen als een afzonderlijke instantie, los van
het Militair Huis? Staan ook het Huis van Prinses Astrid en de Dienst van
Prins Laurent los van het Militair Huis? Hoeveel van
deze 31 mensen waren er in 2012 gedetacheerd ten dienste
van de Koning, hoeveel waren er gedetacheerd ten dienste
van de Kroonprins en hoeveel ten dienste van
respectievelijk prinses Astrid en prins Laurent? Waren er met andere woorden
naast de drie personen van het Huis van Prinses Astrid en de Dienst van Prins
Laurent nog anderen gedetacheerd? In welke mate
is de tabel van 2012 intussen veranderd? Hoeveel leden telt het Militair Huis
vandaag? Hoeveel leden telt het Huis der Hertogen van Brabant? Hoeveel
bijkomende gedetacheerden zijn er? Hoeveel zijn er daarvan aan de Koning
toegewezen en hoeveel aan prinses Astrid en aan prins Laurent? Nu de
kroonprins Koning is geworden, dient de rol van het Huis der Hertogen van
Brabant, dat ten dienste staat van alle prinsen,
allicht te worden aangepast. Wordt het Huis inderdaad aangepast? Welke taken
vervulde het Huis voor de kroonprins? Blijft er een concrete meerwaarde nu er
ook een Huis van Prinses Astrid is en een Dienst van Prins Laurent? Blijft
het Huis der Hertogen van Brabant bestaan? Heeft dat eigenlijk nog enige zin
of staat dat nu misschien ten dienste van de
kinderen van de Koning? Zijn er nog
andere aanpassingen van deze lijst in voorbereiding? Op welke
reglementaire wijze kan het Militair Huis ingeperkt of uitgebreid worden?
Gebeurt dit via koninklijke of ministeriële besluiten? Via een
begrotingsruiter? Kan het staatshoofd daar eventueel zelf over beslissen? Nam
de minister de voorbije jaren of maanden hierover beslissingen? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – Vóór de reorganisatie van 21 juli 2013 waren er
in het Militair Huis van de Koning 17 militairen tewerkgesteld en waren er 7
militairen gedetacheerd bij de Koninklijke Paleizen. Bij het Huis der
Hertogen van Brabant waren er 4 militairen gedetacheerd, bij het Huis van
Prinses Astrid 2 militairen en bij de Dienst van Prins Laurent 1 militair.
Deze huizen maken geen deel uit van het Militair Huis van de Koning. Sinds
21 juli 2013 is het Militair Huis van de Koning gereorganiseerd.
Het Huis der Hertogen van Brabant werd in de nieuwe structuur van het
Militair Huis van de Koning opgenomen en het Huis van Koning Albert werd
opgericht. Concreet
betekent dat dat er 17 militairen tewerkgesteld zijn bij het Militaire Huis
van de Koning, 11 militairen gedetacheerd zijn bij de Koninklijke Paleizen en
3 militairen bij het Huis van Koning Albert. Aan het Huis van Prinses Astrid
en de Dienst van Prins Laurent waren er geen aanpassingen. Er zijn
momenteel voor de permanente en de gedetacheerde militairen geen bijkomende
aanpassingen gepland. We mogen niet
vergeten dat het Militair Huis van de Koning in de eerste plaats een
militaire eenheid is waarvan de structuur opgenomen is in de organieke
tabellen van de strijdkrachten. Overeenkomstig het koninklijk besluit van
21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het
ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van
bepaalde autoriteiten is de algemene directie Human Resources bevoegd voor
alle aangelegenheden in het domein van het personeel van Defensie en de
organisatiestructuur van het departement. |
M. Bart Laeremans (VB). – |
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik dank de minister. Ik heb geprobeerd de
vele cijfers te noteren, maar ik neem aan dat de minister me ook een kopie
van het antwoord zal bezorgen. Het Huis der
Hertogen van Brabant, het Huis van Prinses Astrid en de Dienst van Prins
Laurent blijken dus aparte diensten te zijn. Dat betekent dat het aantal
gedetacheerden bijkomend bij het Militair Huis niet zo groot is. Dat wil
zeggen dat, zoals we van in het begin hebben gezegd, het optrekken van het
huidige aantal gedetacheerden ten bate van het koningshuis naar 35 wel
degelijk een zeer grote uitbreiding van de diensten van koning Filip inhoudt
in vergelijking met de huidige situatie en dat deze uitbreiding de
belastingbetaler heel veel geld zal kosten. |
Demande d’explications de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la formation du 323e bataillon en République
démocratique du Congo» (no 5‑4214) |
Vraag om uitleg van mevrouw
Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de vorming van het 323ste bataljon in de Democratische Republiek Congo»
(nr. 5‑4214)
|
Mme Marie Arena (PS). – Ma question datant du vendredi 25 octobre 2013, du temps
s’est écoulé, et divers événements se sont produits en République
démocratique du Congo. Le
2 juillet dernier, j’ai interrogé le ministre sur la formation du 323e
bataillon en RDC. Le conseil ministériel restreint avait approuvé le
déploiement de ce bataillon. Le chef de
l’armée belge, le général Van Caelenberge,
cité par le quotidien belge, a affirmé que cette formation, qui devrait durer
« trois à quatre semaines », permettrait à la RDC de disposer d’une
troisième unité de réaction rapide afin de faire face aux violences
récurrentes que connaît le pays. La Belgique a
déjà encadré la formation de deux autres bataillons, également à Kindu,
respectivement en 2008 et 2009 pour le 321e et entre
octobre 2011 et mars 2012 pour le 322e. Ma question
posée en juillet portait sur l’évaluation prévue des bataillons. Vous m’aviez
alors répondu ce qui suit : « Lors du lancement du projet, il était
prévu que deux évaluations communes belgo-congolaises par bataillon aient
lieu avant de clôturer le coaching de ces unités. Cependant, ces évaluations
pouvant uniquement se dérouler sur le site de garnison et non dans les zones
d’engagement opérationnel, seule une de ces évaluations a pu avoir
lieu ». Où en sont ces
évaluations ? De manière générale, qu’en est-il du maintien de ces
bataillons ? |
Mevrouw Marie Arena (PS). – |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – J’ai déjà répondu à
des questions écrites relatives à l’évaluation des 321e et 322e
bataillons. Je reprendrai néanmoins quelques extraits de ces réponses et
j’ajouterai certains détails. Nous attendions
le retour à Kindu des 321e et 322e bataillons URR
déployés actuellement sur les théâtres opérationnels pour effectuer une
évaluation formelle. Pendant ce temps, nous continuons à suivre de près et de
manière informelle leurs activités par le biais de divers canaux. L’attaché
militaire belge a déjà pu rendre plusieurs visites aux deux bataillons, bien
que ceux-ci soient engagés opérationnellement de manière quasi continue et
intensive depuis début août. Le commandant du détachement chargé de la
formation du 323e bataillon a également eu l’occasion de
participer à l’une de ces visites. Il a tenu compte des leçons tirées pour
établir le programme de formation du 3e bataillon. Je tiens à
attirer votre attention sur le fait que, par leurs qualités intrinsèques, les
321e et 322e ont apporté une contribution significative
aux récents succès des FARDC. Le poids de ces succès militaires devrait
certainement être mis dans la balance par les autorités politiques
congolaises lors des négociations pour consolider la paix et la sécurité dans
les provinces du Nord-Kivu et du Sud-Kivu où sévissent des troubles. C’est
uniquement en parvenant à sécuriser cette région que la croissance économique
et, par conséquent, de meilleures conditions de vie pour la population seront
possibles. Quant au
déploiement d’une compagnie de para-commandos qui a eu lieu de fin octobre à
fin novembre 2013, il cadrait avec l’exercice de synthèse de fin de
formation du 323e bataillon URR. Les moyens et
appuis présents sur place dans le cadre de cet exercice de synthèse offraient
une opportunité unique pour organiser une activité d’entraînement pour nos
propres troupes. C’est donc une situation win-win
pour la Défense belge et pour les FARDC. Cette synergie
a permis à la Défense d’exécuter un exercice qui répond particulièrement bien
à un besoin de formations spécifiques. Pour la
Défense, il s’agissait de s’entraîner en conditions tropicales afin de
maintenir à niveau la connaissance et l’expertise de l’environnement
africain, éléments pour lesquels la Défense belge est reconnue par la
communauté internationale. Au cours de cet exercice commun, les partenaires
congolais ont été en contact avec une compagnie belge entraînée. Ce faisant,
le professionnalisme et l’expertise se transmettent aussi bien sur le plan
opérationnel militaire qu’individuel. Je parlerai
donc d’un franc succès. Des informations très intéressantes se trouvent sur
le site web mil.be concernant les entraînements et les formations. |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – |
Mme Marie Arena (PS). – La question que j’ai posée allait vraiment dans le sens d’une
valorisation des expériences positives qui existent entre la Belgique et la
République démocratique du Congo, surtout s’agissant de l’armée. En effet,
comme vous le savez, le rôle de l’armée en République démocratique du Congo
est très important en ce qui concerne la sécurité à l’Est, de même que la
professionnalisation des bataillons. Certes, le soutien n’est pas à négliger,
mais le fait de mettre en évidence des évaluations positives comme vous venez
de le faire permet également de conserver dans nos priorités principales l’action
que nous menons en République démocratique du Congo. Nous avons eu un débat
avec le président de la CENI, Malu-Malu sur
l’organisation des élections que nous devons soutenir, mais on sait que ces
périodes sont extrêmement sensibles sur le plan de la sécurité. |
Mevrouw Marie Arena (PS). – |
Demande d’explications de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «l’Institut des vétérans - Institut national des invalides de
guerre, anciens combattants et victimes de guerre» (no 5‑4216) |
Vraag om uitleg van mevrouw
Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «het Instituut voor veteranen - Nationaal Instituut voor
oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers» (nr. 5‑4216)
|
Mme Marie Arena (PS). – Selon le Mensuel Info-Défense de la CGSP Défense
d’octobre 2013, l’IV-INIG aurait été informé que le budget dont il
bénéficie pour aider ses ayants-droits les plus défavorisés serait réduit de
1,16 million d’euros pour 2014, passant de
1 522 070 euros à 355 435 euros. Cette diminution,
si elle se confirme, représenterait 76 % de moyens budgétaires en moins,
moyens pourtant bien utiles pour aider nos vétérans. S’il est
indispensable de chercher à optimiser et à rationaliser les frais administratifs
de cette institution, que mon groupe politique juge essentielle, la politique
menée vis-à-vis des vétérans et le devoir de mémoire restent également
indispensables et méritent dès lors toute notre attention. Pourriez-vous
faire le point sur la situation actuelle, notamment financière, de l’Institut
des vétérans ? Pourriez-vous
clarifier et expliquer les informations relatives à une réduction du budget
dont bénéficie l’institut pour aider ses ayants-droits les plus
défavorisés ? Comment une telle décision serait-t-elle compatible avec
les missions de l’institut ? Une telle décision s’inscrirait-elle dans
le cadre de la réforme de l’institut ? |
Mevrouw Marie Arena (PS). – |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – Monsieur le
président, avant d’en venir à la situation financière actuelle de l’institut
et aux mesures de prudence budgétaire prises en 2013 et d’expliquer la
décision relative à la dotation 2014 prise par le gouvernement lors du
conclave budgétaire, en particulier à propos de la part réservée à l’action
sociale, je tiens à préciser que la diminution de la dotation 2014 n’a aucun
rapport avec une éventuelle réforme de l’institut. Cette décision est
entièrement fondée sur un avis de l’inspection des Finances et du SPF
Affaires sociales. En ce qui
concerne le budget 2013, le gouvernement a pris une série de mesures pour
limiter la consommation des crédits dans le cadre d’une prudence budgétaire
renforcée valant pour l’ensemble des services publics. L’effort demandé à
l’institut était d’environ 500 000 euros. Il a pris les mesures
nécessaires et les objectifs budgétaires ont été atteints. Pour 2014, la
part de la dotation destinée à l’action sociale et morale a été ramenée à
355 000 euros au lieu de 1 522 000 euros. Cette décision a été
prise sur la base d’un avis de l’inspection des Finances et du SPF Affaires
sociales, avis partant d’une hypothèse fondée sur un raisonnement par
analogie. Pour le calcul
du budget nécessaire, l’inspection des Finances s’est basée sur une
estimation réalisée à partir des chiffres de mortalité utilisés pour
l’estimation des coûts des soins de santé. Toutefois, ces chiffres ne peuvent
être utilisés pour ce qui relève de l’action sociale car le décès d’un
ayant-droit en soins de santé a souvent pour conséquence que la veuve est
brusquement confrontée à une situation financière précaire lui donnant droit
à une aide sociale. Pour 2014, la
situation budgétaire, à première vue très inquiétante, doit être fortement
nuancée. En effet, bien que les hypothèses émises par l’inspection des
Finances, en particulier celle impliquant de remonter à l’année 1997 pour
calculer le budget nécessaire, soient trop sévères, on constate toutefois une
diminution de l’intervention financière pour l’action sociale en raison de la
mortalité frappant certaines catégories d’ayants-droits. Depuis quelques
années, un excédent est comptabilisé sur la dotation de l’action
sociale : 64 000 euros en 2010, 168 000 euros en 2011 et
389 000 euros en 2012. Pour 2013, les estimations tablent sur un
excédent d’environ 500 000 euros. Étant donné que cette tendance
perdurera vraisemblablement en 2014, un budget de 800 000 euros devrait
suffire là où l’institut a inscrit un budget de 500 000 euros pour 2014,
dont 309 000 euros à charge de la dotation, le solde étant à charge des
recettes propres. Sans budget
complémentaire, l’action sociale n’aurait donc plus été en mesure de répondre
aux besoins des ayants-droits. Lors du contrôle budgétaire, le gouvernement,
conscient du problème et tenant compte du budget consommé, a décidé de porter
la dotation pour l’action sociale à un niveau correct, comparable au niveau
de service public des années précédentes. Les ayants-droits ne subiront par
conséquent aucune modification de l’aide sociale. |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – |
Mme Marie Arena (PS). – Je vous remercie, monsieur le ministre. Si vous vous engagez à
ce que les ayants droit ne constatent aucune modification de l’action sociale,
il n’y aura pas de problème. |
Mevrouw Marie Arena (PS). – |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – L’engagement est
pris. |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la modernisation des armes nucléaires de la base aérienne de Kleine-Brogel» (no 5‑3948) |
Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de modernisering van de kernwapens op de luchtmachtbasis van Kleine-Brogel» (nr. 5‑3948)
|
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik heb een gelijkaardige vraag
gesteld aan de eerste minister en aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Mijn vraag betreft een oud zeer, maar is tegelijkertijd actueel. Volgens
de Amerikaanse kernwapenexpert Hans Kristensen
sloot België in 2010 een geheim akkoord met de VS over de modernisering van
de kernwapens op zijn grondgebied. Daardoor wordt de in feite nog nooit
bevestigde aanwezigheid van de B61-kernbommen op Kleine Brogel
met tientallen jaren verlengd. Nochtans zijn de argumenten om die wapens uit
België weg te halen verpletterend. Ik soms ze nog even op. Deze
kernwapens zijn niet alleen gevaarlijk en duur, ze zijn militair volkomen
nutteloos. Zowat iedereen in België is gewonnen voor de terugtrekking, gaande
van honderden burgemeesters voor vrede, over het ruime middenveld, de
publieke opinie, het Vlaams en Belgisch parlement, tot en met ministers,
gewezen ministers of ministers van staat als Jean-Luc Dehaene, Guy
Verhofstadt, gewezen NAVO-secretaris-generaal Willy Claes –– en Louis Michel.
Ook steeds meer prominente politici uit het buitenland en voormalige voorstanders
uit de Koude Oorlog, zoals Kissinger en Schultz , spreken zich tegenwoordig
zeer sterk uit tegen kernwapens. Ze zijn er vanuit eigen ervaringen van
overtuigd dat, zoals Robert McNamara s zegde, “the indefinite combination of human
fallibility and nuclear weapons will destroy nations”. Bovendien
zou de geloofwaardigheid van het Westen er in het kader van de nucleaire
non-proliferatie sterk bij gebaat zijn. Zowel de Duitse als de Nederlandse
regeringen lijken sterke voorstanders te zijn van een terugtrekking van de
wapens op hun grondgebied. De
minister van Buitenlandse Zaken heeft geen grote verklaringen afgelegd als
antwoord op mijn vraag. Hij zei dat het in hoofdzaak een Amerikaanse
aangelegenheid betrof. De eerste minister daarentegen zei uitdrukkelijk dat
de regering geen beslissing heeft genomen over de modernisering van
kernwapens, noch in het verleden, noch in het heden. Ik had de indruk dat hij
daarmee ook bedoelde dat de regering dat evenmin in de toekomst zo’n
beslissing zou nemen. De weinige
twijfelachtige argumenten om de kernwapens te houden zijn gebaseerd op een
oubollig denken in termen die dateren uit de Koude Oorlog en waarbij een inner circle binnen de NAVO
door de unanimiteitsval elke vooruitgang kan blokkeren. Het strategospel met Rusland, zonder tactische kernwapens op
andermans grondgebied, lijkt daarbij volkomen achterhaald en onnodig. Zelf in
een situatie waar middelen in overvloed zijn, laat staan in een periode van
grote schaarste, kan ik mij niet inbeelden dat men kiest miljoenen te
investeren in die nutteloze maar dure tuigen. Er bestaan grotere noden, ook
bij Defensie. Kan de
minister bevestigen of België inderdaad heeft toegezegd om de B61-kernwapens
te moderniseren? Zo ja, op welke wijze en met welke argumenten denkt de
minister dat te kunnen verantwoorden? Begrijpt
de minister mijn opvatting dat er wel andere prioriteiten zijn en dat zo’n
investering enkel als misdadig kan worden omschreven, ook letterlijk, gezien
het non-proliferatieverdrag en de internationaal strafrechtelijke
twijfelachtige status van kernwapens? |
|
Wie zal
de kosten dragen van een eventuele modernisering en wat zijn de eventuele
directe en indirecte kosten voor België? Kan de
minister mij verzekeren dat deze vermeende beslissing voor het moderniseren
van de kernwapens niet is genomen in een onderhandse poging om de discussie
over de aankoop van nieuwe jachtbommenwerpers te beslechten? Vindt de
minister dan niet dat deze uitermate belangrijke beslissing het onderwerp
moet zijn van een maatschappelijke en parlementaire discussie? Begrijpt de
minister dat een parlementaire afwijzing een uitweg kan bieden voor de
onbegrijpelijke – vermeende – toezegging van 2010? In Nederland is
in het parlement een motie aangenomen die stelt dat de F-35 geen nucleaire
taak meer mag hebben. De Nederlandse regering heeft op 14 januari
aangegeven dat ze verplicht zou zijn door de NAVO een nucleaire taak op te
nemen, wat volgens mij niet kan. Ik heb heel wat informatie. Ik til bijzonder zwaar aan deze zaak. We zijn als parlementsleden al maandenlang met dit onderwerp bezig. Ik zou willen dat de regering dit ernstig neemt. |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – Ik heb vandaag al een antwoord gegeven op een
gelijkaardige vraag van senator Hellings, maar ik
zal het antwoord voor senator Anciaux herhalen. Tijdens de
Noord-Atlantische Raad van 1957 heeft België zich akkoord verklaard met het
strategische concept van de NAVO, dat berust op een afschrikking die
gebaseerd is op conventionele en nucleaire capaciteiten. Tot de
omstandigheden zijn gecreëerd die een wereldwijde eliminatie van nucleaire
wapens mogelijk maken, blijft de NAVO een nucleaire alliantie en zal ze dat
blijven. In dit strategische concept werden de lasten en risico’s billijk
gedeeld door zoveel mogelijk lidstaten. Als
verdragsrechtelijke bondgenoot van de NAVO steunt België het beleid van de
alliantie en hecht het veel belang aan solidariteit. De Amerikanen stellen
nucleaire wapens en strijdkrachten ter beschikking van de alliantie. De beslissing
om de Amerikaanse kernwapens operationeel te houden en de levensduur ervan te
verlengen, komt uitsluitend toe aan de Verenigde Staten. Dat wordt ook
beschreven in het Amerikaanse beleidsdocument Nuclear
Posture Review uit 2010. Het B-61 extension
program dat daarin wordt vermeld, staat los van eventuele beslissingen
van de NAVO en de NAVO-goedkeuring. In
mei 2007 werd het politieke niveau op de hoogte gebracht van een verslag
van de NATO Nuclear Planning Group over de
modernisering van onder meer de B61’s. De nucleaire
wapens van de NAVO fungeren als afschrikmiddel. Ze ontraden en daardoor
beschermen ze de bevolkingen van de partnerlanden tegen de bedreigingen van
massavernietigingswapens van andere staten. Daarom moeten ze paraat worden
gehouden. De preventieve ontplooiing is een duidelijk en vastberaden signaal
en toont ook de samenhang binnen de alliantie aan. Op lange termijn
deelt België de visie van een wereld zonder kernwapens. Die kan slechts
worden gerealiseerd indien alle staten zich tot concrete, controleerbare en
omkeerbare stappen, waaronder de universele naleving van het door België
geratificeerde non-proliferatieverdrag, verbinden. Ons land beschouwt de
universele ontwapeningsovereenkomsten alsook elke maatregel die in nauw
overleg met de andere NAVO partners het vertrouwen en de transparantie
vergroten, als een bron van stabiliteit en ziet die initiatieven als een
mogelijke stap in de richting van een kernwapenluwe wereld. België steunt in
dat kader de oprichting van het nieuwe NAVO-comité dat voorstellen moet
uitwerken om de transparantie en het vertrouwen met Rusland te bevorderen,
die later op tafel zullen worden gelegd tijdens de NAVO-Rusland-besprekingen. Dit antwoord
vertolkt het standpunt van de hele regering. |
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ben verbijsterd. Het is
onbegrijpelijk dat er op geen enkele wijze wordt geantwoord op de al
jarenlang gehanteerde argumenten dat de tactische kernwapens werkelijk geen
enkel militair nut meer hebben in het kader van de gewijzigde
bondgenootschappen. Een aantal gewezen leden van het Warschaupact zijn op het
ogenblik bondgenoten van de NAVO en er zelfs lid van. Heel het opzet van de
oudere tactische nucleaire wapens was gericht op het Warschaupact. Vandaag is
dat opzet bijgevolg waanzin. Ik heb begrepen dat ook de president van Amerika
eigenlijk die mening is toegedaan, alleen is hij daar niet duidelijk over. Zowel in
de Kamer als in de Senaat werden daarover in deze regeerperiode en in de
vorige met een grote meerderheid moties goedgekeurd. Over de partijen en over
de meerderheid en oppositie heen bestaat de sterke vraag om de modernisering van
de kernwapens niet te laten doorgaan, maar om integendeel echt iets te doen
om de opslag van die wapens stop te zetten. Nergens in het antwoord wordt er
enig begrip getoond voor die vraag. Ik dien
daarom volgende motie in: “De Senaat, Gehoord de
vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en
minister van Landsverdediging over “de modernisering van de kernwapens op de
luchtmachtbasis van Kleine-Brogel” (nr. 5-3948) , Gelet op het
antwoord van de betrokken minister, Overwegende dat
de tactische nucleaire wapens niet meer militair nuttig zijn; Overwegende dat
de modernisering van de tactische wapens door de VS de internationale
pogingen tot nucleaire ontwapening ondermijnt; Vraagt de
regering om zich uit te spreken tegen de modernisering van de tactische
kernwapens en er optimaal voor te ijveren om deze modernisering niet te laten
plaatsvinden; Beklemtoont dat
een eventuele vervanger van de F-16 geen nucleaire taak mag hebben; Verzoekt de
regering om binnen de Navo onverwijld de
onderhandelingen te starten over de afstoting van de Belgische kerntaak.” Ik hoop
op een ruime meerderheid deze motie zal goedkeuren. |
Demande d’explications de M. Patrick De Groote au vice-premier
ministre et ministre de la Défense sur «le site de démantèlement de munitions
à Poelkapelle» (no 5‑4241) |
Vraag om uitleg van de heer
Patrick De Groote aan de vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging over «de ontmantelingssite voor munitie te Poelkapelle»
(nr. 5‑4241)
|
M. Patrick De Groote (N-VA). – |
De
heer Patrick De Groote (N-VA). – In december 2012 kwam het 169e Boek van het Rekenhof uit, met
onder meer een audit over het munitiebeheer van Defensie. In deze audit kan
men de evolutie van het aantal vernietigde toxische munitie (alle kalibers)
volgen voor de periode 2007-2011: 880 in 2007, 1609 in 2008, 1727 in 2009,
907 in 2010 en 415 in 2011). De audit
hield echter nog geen rekening met een ongeluk eind augustus 2012 in één
van de twee ontmantelingsinstallatie van DOVO te Poelkapelle, waarover de
Vlaamse pers van 30 augustus 2012 berichtte. Een obus zou toen
zware schade aan het installatiegebouw hebben aangebracht. Wat is er
precies gebeurd? Hoe groot is de schade? Heeft
Defensie een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van het ongeluk? Is dit
onderzoek afgerond? Wat zijn de resultaten? In de
pers van 30 augustus werd medegedeeld dat het blussysteem in werking was
getreden en dat de vrijgekomen dampen in het gebouw waren gebleven. Het personeel
en de omwonenden zouden dus geen gevaar hebben opgelopen. Hoe verliep echter
de communicatie met de omwonenden op het moment van het ongeval en de periode
die erop volgde? Hoe werden zij ingelicht? Is het
juist dat sinds het ongeluk de ontmanteling en de verwerking van toxische
munitie is gestopt? Wordt de voorraad aan te vernietigen toxische munitie
opgestapeld te Poelkapelle? Hoe groot is intussen deze voorraad? Is er
zicht op een hervatting van de ontmanteling van toxische munitie? Zo ja,
wanneer zal de ontmanteling opnieuw operationeel zijn? Zo niet, wat is de
oplossing? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. –Een
Duits projectiel, kaliber 15 cm, geïdentificeerd als een projectiel met
vloeibare chemische lading, kwam tijdens het aanboren tot ontploffing. De
ontploffing veroorzaakte grote schade aan de infrastructuur. De herstelling
van de installatie in de oorspronkelijke staat wordt op 1,7 miljoen euro
geraamd. De aanpassing van de installatie aan de huidige modernere
technologieën zou de kost doen oplopen tot 4 miljoen euro. Er werden
drie onderzoeken ingesteld. Er was een administratief onderzoek op niveau van
het korps en een juridisch onderzoek door het parket van de procureur des
Konings te Brugge. Beide werden afgesloten zonder gevolg. Het derde
onderzoek, een incidentenonderzoek door de preventiedienst, toonde aan dat
het personeel heeft gereageerd volgens de bestaande procedures en
onmiddellijk de noodzakelijke acties heeft ondernomen. Daarenboven heeft de
korpscommandant van DOVO op basis van de resultaten van het
incidentenonderzoek een actieplan opgesteld dat dergelijke incidenten in de
toekomst zou moeten uitsluiten of de kansen op een incident nog zou moeten
beperken. Alle actiepunten van dit actieplan werden behandeld, waaronder het
gebruik van performantere RX-apparatuur. Voor
ongevallen met ontploffing met impact buiten het militaire domein, waarbij
omwonenden onmiddellijk gewaarschuwd moeten worden, is er het noodplan
Yperiet. Aangezien in dit geval de effecten van de ontploffing beperkt bleven
tot de installatie zelf, werden de omwonenden niet onnodig gealarmeerd. Op
29 augustus 2012 was er wel een officieel persbericht, dat door
verschillende media op 29 en 30 augustus 2012 werd verspreid. Sinds het
incident worden geen projectielen met een vloeibare chemische lading
ontmanteld. Het vernietigen van projectielen met een vaste chemische lading
in de vernietigingskamer CDC wordt wel nog continu voortgezet. Aangezien
de ontmantelingsinstallatie niet meer operationeel is, worden de munities met vloeibare chemische lading momenteel
noodgedwongen veilig gestockeerd te Poelkapelle. De voorraad chemische
munitie die in het kwartier is opgeslagen, bestond op
21 november 2013 uit 3259 projectielen, waarvan 265 met een vaste
chemische lading en 2976 met een vloeibare chemische inhoud. Sinds het
incident op 29 augustus 2012 werden 676 bijkomende projectielen
opgeslagen. Naast een
studie over de mogelijke herstelling van het bestaande gebouw werd ook
prospectie gedaan naar nieuwe state-of-the-artontmantelingstechnologieën
voor chemische munitie. Voor een vergelijkbare life cycle
cost geniet de oplossing op basis van de nieuwe
technologieën om redenen van efficiëntie de voorkeur. Binnen het budget van
Defensie is er op het ogenblik echter onvoldoende ruimte om de bouw van zo
een installatie te programmeren. Om snel
tot een duurzame oplossing te komen, heb ik in augustus mijn collega’s die
bij de gewesten bevoegd zijn voor Leefmilieu, voorgesteld overleg te starten
over de problematiek van het ontmantelingsgebouw. Tot heden heeft het Waals
Gewest zich bereid verklaard hierover te overleggen, ik wacht op het antwoord
van het Vlaams en het Brussels Gewest. Ik wil
van deze gelegenheid gebruik maken om nog eens mijn waardering te betuigen
voor het personeel van DOVO, dat altijd klaarstaat om munitie of andere
explosieven onschadelijk te maken, te vervoeren en te vernietigen, zoals
maandag 2 december jongstleden nog bij een incident in Zelzate. |
Vraag om uitleg van de heer
Patrick De Groote aan de vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging over «de eventuele Belgische ondersteuning van de vernietiging
van het Syrisch arsenaal aan chemische wapens» (nr. 5‑4333)
|
|
M. Patrick De Groote (N-VA). – |
De heer
Patrick De Groote (N-VA). – De minister van Landsverdediging wees al op de logistieke problemen
bij een eventuele vraag tot ontmanteling van Syrische chemische wapens in
Poelkapelle,. België zou een ondersteuning wel niet uitsluiten. Welke expertise
bezit het Belgisch leger ter zake? Op welke vragen naar medewerking bij de
vernietiging van de verschillende chemische wapens, zoals zenuwgas VX, mosterdgas
en sarin, kan ons land ingaan? Wat is het
financieringsplan voor de vernietiging van de chemische wapens? Worden de
partijen die deelnemen aan de vernietiging onmiddellijk betaald of worden ze
later vergoed door de andere instanties, zoals de VN, de VS of Syrië? Wat zou
de financiële inbreng van België bij een eventuele toezegging zijn? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – België heeft een expertise ontwikkeld in de ontmanteling
van de munitie van beide wereldoorlogen die op het nationale grondgebied
wordt teruggevonden. De chemische
agentia die in 19141918 gebruikt werden, waren hoofdzakelijk blaartrekkende
agentia, zoals mosterdgas, en stikagentia, zoals fosgeen. De installaties van
de Dienst voor opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen (DOVO),
gelegen in Poelkappelle, werden specifiek
ontwikkeld om de chemische wapens uit de Eerste Wereldoorlog te ontmantelen.
Ze zijn dus niet geschikt om de moderne chemische wapens en hun agentia,
zoals de zenuwgassen, waartoe sarin en VX behoren,
te behandelen. Wat het
financieringsplan voor de vernietiging van de chemische wapens betreft,
verwijs ik de heer De Groote naar de minister van Buitenlandse Zaken.
Concreet beschikken wij uiteraard over de nodige technische knowhow om de
wapens te repertoriëren. De vernietiging is echter een andere zaak; die moet
in internationaal verband worden bekeken. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la modernisation des armes nucléaires de la base aérienne de Kleine-Brogel» (no 5‑3948) |
Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de modernisering van de kernwapens op de luchtmachtbasis van Kleine-Brogel» (nr. 5‑3948)
|
Motie
|
|
M. le président. – |
De voorzitter. –
De heer Anciaux heeft een motie ingediend die luidt: |
|
“De Senaat, Gehoord de
vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en
minister van Landsverdediging over “de modernisering van de kernwapens op de
luchtmachtbasis van Kleine-Brogel” (nr. 5-3948) , Gelet op het
antwoord van de betrokken minister, Overwegende dat
de tactische nucleaire wapens niet meer militair nuttig zijn; Overwegende dat
de modernisering van de tactische wapens door de VS de internationale
pogingen tot nucleaire ontwapening ondermijnt; Vraagt de
regering om zich uit te spreken tegen de modernisering van de tactische
kernwapens en er optimaal voor te ijveren om deze modernisering niet te laten
plaatsvinden; Beklemtoont dat
een eventuele vervanger van de F-16 geen nucleaire taak mag hebben; Verzoekt de
regering om binnen de NAVO onverwijld de onderhandelingen te starten over de
afstoting van de Belgische kerntaak.” |
|
Overeenkomstig
artikel 73 van het Reglement van de Senaat heb ik kennisgegeven van deze
motie. Tenzij de
assemblee anders beslist, spreekt de Senaat zich uit over de moties tot
besluit van een vraag om uitleg ten vroegste tijdens de week na de indiening
van die moties. Er kunnen
toevoegingen of amendementen worden voorgesteld. |
– Le vote sur cette motion aura lieu ultérieurement en séance plénière. |
– Over deze motie wordt later in de plenaire vergadering gestemd. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «le défaut d’assistance à un bateau de réfugiés de la part de
l’armée belge» (no 5‑4311) |
Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de nalatigheid van het Belgische leger bij hulp aan bootvluchtelingen»
(nr. 5‑4311)
|
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – In maart 2011 voltrok
zich een drama op de Middellandse Zee, tussen Libië en Italië. Met een
gammele boot trachtten 72 vluchtelingen de chaos in Libië te ontvluchten.
Maar het noodlot sloeg toe. Er ontstond een acuut tekort aan voeding en
vooral water met een dramatisch gevolg: slechts negen overlevenden… De hele
tijd beschikten de bootvluchtelingen over de noodzakelijke apparatuur om
noodsignalen uit te zenden. Dat deden ze ook, blijkbaar per telefoon, elke
vier uur en dit tien dagen lang. Op dat moment bevond zich onder andere een
Belgisch marineschip in de Libische territoriale wateren. Zulk schip is
uiteraard uitgerust met de meest gesofisticeerde elektronica en is in staat
om alle mogelijke signalen te ontvangen en te begrijpen, zeker indien het
over niet gecodeerde boodschappen gaat. De
International Federation for
Human Rights (FIDH) is ervan overtuigd dat een
aantal legerschepen van verschillende landen, die zich allemaal in de
nabijheid van de bootvluchtelingen bevonden, deze signalen moet hebben
ontvangen. De overlevende getuigden ook van overvliegende helikopters, die
hen zelfs met water en koekjes bevoorraadden. Het kan moeilijk anders dat ook
de communicatie van deze helikopters niet publiekelijk en ruim werd
verspreid. Vandaar dat de FIDH samen met enkele overlevenden het Belgische
leger aansprakelijk wil stellen en daartoe een rechtszaak is begonnen. Deze
aanklacht klinkt bijzonder ernstig, want het is en blijft een fundamentele
regel dat noodsignalen op zee door iedereen met de grootst mogelijke zorg moeten
worden behandeld en dat bijstand bieden aan mensen in nood zelfs geen seconde
twijfel mag veroorzaken. Heeft de
minister weet van een klacht die hieromtrent tegen het Belgische leger werd
ingediend? Ongeacht de loop van een eventuele juridische procedure, bevestigt
de minister dat deze aantijging, met of zonder klacht, als uitermate ernstig
moet worden genomen? In de pers verwees de woordvoerder van Defensie naar een
eerder onderzoek hieromtrent, maar bleef verder in het ongewisse. Kan de
minister ons, in het kader van de openbaarheid van bestuur, informeren of er
hieromtrent al eerder onderzoek werd verricht, wie dit onderzoek uitvoerde en
met welke methoden, tot welke conclusies dit eerdere onderzoek leidde en
welke gevolgen het Belgische leger hieraan koppelde? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. –Drie overlevende bootvluchtelingen hebben met de steun van
een coalitie van ngo’s op 26 november bij de onderzoeksrechter een
klacht met burgerlijke partijstelling ingediend tegen onbekende personen en
tegen de commandant van het Belgisch marineschip Narcis wegens het niet
verlenen van bijstand aan personen in nood en het niet beschermen van de
burgerbevolking in een gewapend conflict. In de nacht van
26 op 27 maart 2011 bevond de Narcis zich niet in Libische wateren,
maar wel ter hoogte van Catania in Sicilië, op 500 kilometer van de plaats
van de schipbreuk. Het marineschip zou anderhalve dag nodig hebben gehad om
de boot van de vluchtelingen te bereiken. Er werd geen enkel
noodoproepsignaal gemeld. Die gegevens werden reeds aan de NAVO-instanties
meegedeeld. De Belgische
marine kent de regels inzake hulpverlening op zee. Conform de conventie
Safety Of Life At Sea (SOLAS) moet een commandant hulp verlenen aan personen
in nood, zonder zijn eigen schip of bemanning in gevaar te brengen. Belgische
schepen krijgen tijdens operaties geen beperkingen opgelegd. Zowel voor als
na dit incident hebben NAVO-schepen in totaal 600 bootvluchtelingen gered. De
Belgische marine heeft in het verleden al meermaals hulp verleend aan schepen
in nood. Tijdens de operatie Atalanta heeft het Belgische fregat Louise-Marie
in 2009 in de Golf van Aden 38 van de 46 opvarenden van een zinkende boot
kunnen redden. De NAVO-schepen
die eveneens patrouilleerden in de Middellandse Zee, kwamen uit diverse
partnerlanden. De overlevenden hebben eind 2012 een klacht ingediend bij het
parket in Frankrijk wegens het niet verlenen van hulp aan personen in nood.
De klacht werd zonder gevolg geklasseerd. In juni 2013 hebben
overlevenden in Frankrijk een klacht ingediend met burgerlijke
partijstelling. Het onderzoek is lopende. In Spanje werd eveneens een klacht
ingediend en ook dat onderzoek is nog lopend. In Italië zouden vier
procedures zijn gestart. De eerste twee klachten werden door de Italiaanse
procureur zonder gevolg geklasseerd. De derde klacht werd ingeleid in Napels
en een vierde bij de militaire procureur. De feiten
waren ook de aanleiding voor een onderzoek door de Parlementaire Vergadering
van de Raad van Europa, dat gepubliceerd werd in april 2012. De bevoegdheden van Frontex,
het EU-agentschap dat instaat voor het beheer en de coördinatie van de
externe grenzen van de Unie, werden uitgebreid. Op 2 december 2013
werd het Eurosursysteem gelanceerd. Eurosur bundelt de verschillende autoriteiten voor de
grensbewaking met het oog op een efficiëntere reactie op verdachte
transporten. De NAVO onderzoekt hoe de informatiedeling en de procedure van search
and rescue at sea kan worden verbeterd. Defensie
heeft alle vertrouwen in het Belgisch gerecht en zal zijn volle medewerking
verlenen aan het gerechtelijk onderzoek. |
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik heb alle vertrouwen in de
correctheid van het gerecht. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «un exercice militaire islamophobe» (no 5‑4326) |
Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «een islamofobische legeroefening» (nr. 5‑4326)
|
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Een klokkenluider uit het
leger meldde dat de eerste compagnie van het regiment Ardense
Jagers in juni 2012 een oefening kreeg opgelegd met als doel een groep
van salamisten, actief in de getto’s van Shahar-el-Beek, te overmeesteren. Deze boze salamisten zouden eerbare autochtone burgers gijzelen en
bedreigen. De salamistische onverlaten zouden het
kasteel van Bouillon hebben bezet en moesten cito presto worden verwijderd. De
minister moet wellicht niet echt lang nadenken over het antwoord op deze
vraag. Hopelijk zag ook hij meteen in dat deze oefening ronduit als islamofobisch moet worden bestempeld. Zulke opdrachten
kunnen misschien - ten onrechte - enige humor opwekken, als een slechte
persiflage op oude boeken van Suske en Wiske. Ten gronde is deze aanpak absoluut te laken. Hoe
evalueert de minister de keuze om een legereenheid in te schakelen in een
oefening die duidelijk een antimoslimklimaat weerspiegelt en waarin
beledigende begrippen en situaties worden gebruikt? Beaamt de minister dat
het gaat over een duidelijk geval van islamofobie,
waarbij zowel Arabische mensen als moslims op een beledigende wijze te kaak
worden gesteld? Zal de minister hieromtrent bestraffend optreden en de
aansprakelijke officieren meer dan duidelijk informeren over het laakbare van
hun aanpak in deze? Zo ja, hoe en wanneer zal de minister dit aanpakken? Zo
neen, vindt de minister deze feiten onvoldoende ernstig om hieromtrent streng
op te treden? Vindt de
minister een simulatie bij een legeroefening die uitgaat van een mogelijk
interne bedreiging door landgenoten van Arabische afkomst of moslimgelovigen,
voldoende realistisch en probabilistisch? Zo ja, op basis van welke feiten en
argumenten? Zo neen, kan de minister de legerleiding instrueren om simulaties
bij legeroefeningen niet alleen meer kies en respectvol, maar ook meer
realistisch en relevant te kiezen? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – De generale staf heeft mij meegedeeld dat een compagnie
van het bataljon Ardense Jagers in juni 2012
een oefening heeft gehouden in de omgeving van Bouillon. Die kaderde net als
elke oefening in een fictieve setting. De opdracht van de eenheid was om
gijzelaars te bevrijden die werden vastgehouden in het fort van Bouillon. Er waren 54
deelnemers. De doelstelling, meer bepaald het trainen van militairen voor
speciale operaties, werd ruimschoots gehaald. Zoals bij elke
routine-oefening op compagnieniveau wordt op bataljonniveau
een fictief scenario opgesteld. Er loopt een intern onderzoek om te bepalen
of er bij het opstellen van het scenario sprake van kwaadwilligheid is
geweest. Het resultaat van dit onderzoek wordt tegen het einde van deze week
meegedeeld. |
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Het stemt me tevreden dat er
een onderzoek wordt gevoerd. Ik begrijp dat de minister geen uitspraken kan
doen zolang hij de resultaten van dat onderzoek nog niet kent. Ik hoop echter
dat hij inziet dat het opstellen van zo’n scenario echt niet door de beugel
kan. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «la modernisation des armes nucléaires de la base aérienne de Kleine-Brogel» (no 5‑3948) |
Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de modernisering van de kernwapens op de luchtmachtbasis van Kleine-Brogel» (nr. 5‑3948)
|
Gewone motie
|
|
M. le
président. – Suite à la
motion motivée de M. Anciaux, M. Claes a déposé une
motion pure et simple. |
De voorzitter. –
Ingevolge de gemotiveerde motie van de heer Anciaux, heeft de heer Claes een
gewone motie ingediend. |
– Le vote sur cette motion aura lieu ultérieurement en séance plénière. |
– Over deze motie wordt later in de plenaire vergadering gestemd. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «le soutien possible de l’armée belge à l’intervention
française en République centrafricaine» (no 5‑4478) |
Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de mogelijke steun van het Belgische leger aan de Franse interventie in
de Centraal-Afrikaanse Republiek» (nr. 5‑4478)
|
|
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – De Franse regering vroeg
België om medewerking bij een interventie in de Centraal-Afrikaanse
Republiek. De regering keurde die medewerking goed. Dat betekent dat een
Belgische Airbus gedurende twee maanden zal pendelen tussen Parijs en Bangui,
de hoofdstad van de Centraal-Afrikaanse Republiek. Deze periode kan worden
verlengd. De kosten zouden op de begroting 2014 worden geboekt. De
humanitaire ellende in de Centraal-Afrikaanse Republiek is ontzettend groot.
De samenwerking met EU-landen verloopt prima. Op termijn wordt samenwerking
wellicht de regel; dat zou tot besparingen kunnen leiden. België zou of zal
zich op het terrein van transport nog verder specialiseren, maar er bestaat
onduidelijkheid over de budgetten en de aanrekening
van de kosten. Bevestigt
de minister de beslissing van de regering om Frankrijk bij te springen in de
militaire en humanitaire interventies in de Centraal-Afrikaanse Republiek
door een Airbus van het leger gedurende ten minste twee maanden, met optie
van verlenging, ter beschikking te stellen voor transporten tussen Parijs en
Bangui? Op
hoeveel wordt de kostprijs van deze dienstverlening per maand geraamd? Op
welke kredieten zullen deze kosten worden geboekt en met welke bovengrens?
Worden deze kosten door Frankrijk, de EU of een andere instantie
terugbetaald? Zo ja, binnen welk kader? Zo neen, kan Defensie zich deze
onvoorziene uitgaven permitteren en met welke limieten? Verwacht
de minister dat Defensie nog extra diensten zal leveren? |
M.
Pieter De Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – Defensie stelt de Airbus A330 ter beschikking voor
strategisch luchttransport en inmiddels ook een detachement luchtsteun C130.
Alle gegevens zijn bekend. Gisteren hebben de ministers van Buitenlandse
Zaken van de Europese Unie vergaderd. We wachten nu op een VN-resolutie, waarna
eventueel verdere stappen worden gedaan. Dit doet echter niets af aan de
bilaterale steun die we sinds dit weekend geven. Ik ben graag
bereid de evolutie in plenaire vergadering toe te lichten, maar ik kan
vandaag geen andere elementen toevoegen aan de elementen die in de vraag zijn
aangehaald. Ook de bruto- en de nettobedragen en de posten waarop ze worden
geboekt, zijn al langer bekend. Ik zal de heer
Anciaux dus mijn antwoord bezorgen, maar stel voor hierover opnieuw van
gedachten te wisselen bij een evolutie in het dossier. |
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – De minister wacht de
VN-resolutie af. Klopt het dat bijkomende vragen van Frankrijk op Europees
vlak zullen worden beoordeeld? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – De Europese Unie wil een actie op touw zetten conform het
mandaat dat in de VN-resolutie zal worden bepaald. |
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Daarmee heeft de minister
eigenlijk geantwoord dat het budgetprobleem is opgelost als op Europees
niveau wordt gehandeld. Dan zullen de kosten niet uitsluitend door de
Belgische overheid moeten worden gedragen. |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – Dat is niet zo zeker. Met betrekking tot die aspecten
geef ik echter liever een bijkomend antwoord zodra ik over de gegevens
beschik. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre de
la Défense sur «les poursuites contre Vredesactie
pour destruction intentionnelle des propriétés immobilières d’autrui» (no 5‑4496) |
Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de vervolging van Vredesactie wegens het opzettelijk beschadigen van
andermans onroerende goederen» (nr. 5‑4496)
|
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Op 10 december 2013
besliste de raadkamer in Brussel om Vredesactie correctioneel te vervolgen
wegens een symbolische actie op 14 november 2008 aan het ministerie
van Defensie. Dit wegens “het opzettelijk beschadigen van andermans
onroerende goederen”. De actie
van Vredesactie op 14 november 2008 kaderde in een internationale
manifestatie onder de noemer “War starts here” en
vroeg meer maatschappelijke en politieke aandacht voor de betrokkenheid van
Europese landen bij steeds meer gewapende conflicten. De actie werd, getrouw
aan de overtuiging van de actievoerders, geweldloos georganiseerd en heel
bewust gepland zonder enige schade te willen toebrengen. Ze verliep ook
perfect volgens deze principes. De kern van de actie was een symbolische
sluiting van het ministerie van Defensie; er werden spandoeken gehangen
waarop de minister bestempeld werd als een gangmaker voor meer, maar vooral
zinloze investeringen in de oorlog in Afghanistan. De
minister zal zich herinneren dat ik hem juist over deze beschuldiging al
verschillende keren ondervroeg. De minister zal, gezien de overvloedige
getuigenissen hierover, ook moeten toegeven dat in dit conflict de
doelstellingen niet op overtuigende wijze zijn bereikt en dat de interventie
straks wellicht als eerder overbodig, peperduur, maar wel gewelddadig zal
worden gerangschikt. Schrijnend zijn de cijfers van de vele burger- en
militaire slachtoffers die daarbij zijn gevallen. Bij de
actie werd gekozen om symbolisch bloed uit het ministerie te laten stromen.
Daarvoor werd “toneelbloed” gebruikt, een substantie die geen sporen nalaat
en gewoon met een emmer water of door de regen kan worden verwijderd. De
actievoerders wilden ook zelf alles proper maken, maar dat werd door de
ordetroepen verhinderd. De minister had ondertussen enkele militairen
opgevorderd die, totaal onnodig, met hogedrukreinigers het theaterbloed
verwijderden. De
minister oordeelde dat er strafbare feiten werden gepleegd en dat er voor 200
euro schade was toegebracht. Daarom formuleerde hij een klacht tegen
Vredesactie. Vijf jaar na deze feiten besliste de Brusselse raadkamer nu om
Vredesactie correctioneel te vervolgen. Waarop
baseerde de minister zijn klacht wegens opzettelijke beschadigingen, temeer
dat er blijkbaar van schade helemaal geen sprake was? Waarom startte hij bij
deze relatief futiele zaak toch een rechtsgang, wetende dat (1) onze justitie
al kreunt onder een overlast, (2) de bewijslast in deze flinterdun lijkt en
(3) de minister hiermee met nogal grof geschut schiet op een geweldloze en
minstens maatschappelijk relevante politieke actie. Deelt de
minister mijn mening dat hij met deze klacht justitie onnodig belast, maar
ook dat deze klacht laat vermoeden dat hij geen groot voorstander is van het
democratische recht op actie en politieke bewustmaking? Begrijpt de minister
dat hierdoor een perceptie dreigt te ontstaan van onverdraagzaamheid
tegenover actievoerders die, gesteund door diverse experts, de rol van
Defensie in Afghanistan als weinig positief beoordelen? |
|
Hoe weerlegt de
minister de kritiek van de Vredesactie en andere observatoren dat een
rechtszaak wordt gevoerd die internationaal als een strategic
lawsuit against public participation (SLAPP ) wordt bestempeld: een
geïrriteerde reactie van weinig verdraagzame politieke machthebbers om met
een rechtsgeding de legitieme oppositie af te dreigen en de mond te snoeren? Waarom toont de
minister zo weinig empathie met de vredesbeweging, terwijl deze actie zich
binnen alle mogelijke fatsoen ontwikkelde en zeker niet mag worden herleid
tot een maatschappelijk marginaal standpunt? Grote groepen burgers herkennen
zich in deze kritiek. Deelt de
minister mijn mening dat deze saga bij velen vragen oproept? Wil hij
vooralsnog overwegen om zijn klacht in te trekken ? |
M. Pieter De
Crem, vice‑premier ministre et ministre de la Défense. – |
De heer
Pieter De Crem, vice-eersteminister en minister van
Landsverdediging. – De klacht wegens opzettelijke beschadigingen werd
ingediend op basis van artikel 534ter van het Strafwetboek. Er was wel
degelijk schade toegebracht aan onroerende goederen, eigendom van de
Belgische Staat. Daarvan getuigen de vaststellingen door de politie en het fotodossier
dat als stuk aan de onderzoeksrechter werd overhandigd. Vermits het
ministerie van Defensie de schade zelf heeft hersteld, vordert het nu de
vergoeding hiervan bij de daders. Zowel de
procureur des Konings als de raadkamer achten de feiten klaarblijkelijk
ernstig genoeg om een strafvervolging te vorderen en de daders door te
verwijzen naar de correctionele rechtbank. Sinds de klacht met burgerlijke
partijstelling is er geen verdere tussenkomst van Defensie in de procedure.
Het is evenwel niet meer dan logisch dat ingeval van doorverwijzing Defensie
zijn burgerlijke belangen eveneens wenst behandeld te zien door de
correctionele rechtbank. Zoals elk
onderzoek naar strafbare feiten betreft het hier een bevoegdheid van
Justitie. Als minister van Landsverdediging ga ik geen mening verkondigen
over uitgevoerde onafhankelijke gerechtelijke onderzoeken, vervolgingen en
uitspraken. Er is in ons Belgisch rechtsbestel nog altijd zoiets als de
onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de onthoudingsplicht van de
uitvoerende macht om zich over gerechtelijke onderzoeken en uitspraken, uit
te spreken. |
M. Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Er is een beginsel dat stelt
dat het niet gepast is dat de wetgever zich zou moeit met lopende gerechtelijke
onderzoeken. In die zin ben ik blij dat de minister al meer commentaar over
deze zaak heeft gegeven dan ik had gevreesd. Toch vind
ik het spijtig dat er zich een trend lijkt af te tekenen van steeds grotere
intolerantie tegenover alle mogelijke vormen van actie voeren. Ik geloof in
de maatschappelijke relevantie van actievoerders en ik kan me niet van de
indruk ontdoen dat ze op deze manier in een slecht daglicht worden geplaatst
en afgeschilderd worden alsof ze bewust schade hebben willen toebrengen.
Daarom vind ik het spijtig dat die klacht wordt gehandhaafd. |
Regeling van de werkzaamheden
|
|
M.
Bert Anciaux (sp.a). – |
De
heer Bert Anciaux (sp.a). – Mijnheer de voorzitter, ik heb
daarstraks een motie ingediend. Ik had dat natuurlijk net voor het einde van
de vergadering kunnen doen, maar ik heb het niet gedaan teneinde de normale
gang van zaken niet te hinderen. |
M. le président. – |
De voorzitter. –
Daar ben ik u dankbaar voor, mijnheer Anciaux. |
(La séance
est levée à 17 h 25.) |
(De
vergadering wordt gesloten om 17.25 uur.) |
Requalification en question écrite avec remise de la réponse |
Herkwalificatie als schriftelijke vraag met
overhandiging van het antwoord
|
– Demande d’explications de M.
Bert Anciaux au premier ministre et au
vice-premier ministre et ministre de la Défense sur «les excuses faites au
nom de l’État belge aux descendants de soldats exécutés pendant la Première
Guerre mondiale» (no 5‑4139) |
– Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en
minister van Landsverdediging over «de verontschuldigingen namens de
Belgische Staat aan de nakomelingen van tijdens de Eerste Wereldoorlog
geëxecuteerde soldaten» (nr. 5‑4139) |
– Demande d’explications de Mme
Marie Arena au vice-premier ministre et
ministre de la Défense sur «le retrait des soldats belges en Afghanistan» (no 5‑4236) |
– Vraag om uitleg van mevrouw
Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de terugtrekking van de Belgische militairen in Afghanistan»
(nr. 5‑4236) |
– Demande d’explications de Mme
Marie Arena au vice-premier ministre et
ministre de la Défense sur «la position de la Belgique sur la situation en
République centrafricaine» (no 5‑4338) |
– Vraag om uitleg van mevrouw
Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «het Belgisch standpunt inzake de toestand in de Centraal-Afrikaanse
Republiek» (nr. 5‑4338) |
– Demande d’explications de M.
Bert Anciaux au vice-premier ministre et
ministre de la Défense sur «les épreuves sportives obligatoires pour les
militaires» (no 5‑4645) |
– Vraag om uitleg van de heer
Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Landsverdediging
over «de verplichte sportproeven voor militairen» (nr. 5‑4645) |