6‑40

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2017‑2018

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 15 juni 2018

Ochtendvergadering

6‑40

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2017‑2018

Séances plénières

Vendredi 15 juin 2018

Séance du matin

Handelingen

Annales

Inhoudsopgave

Sommaire

Goedkeuring van de agenda. 3

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de Federale Staat en de deelstaten inzake de impact, de kansen en mogelijkheden en de risico’s van de digitale “slimme samenleving” (van de heer Christophe Lacroix, de dames Katia Segers en Nadia El Yousfi, de heer Bert Anciaux, mevrouw Latifa Gahouchi, de heer Rob Beenders, de dames Anne Lambelin en Güler Turan, de heren Karl‑Heinz Lambertz en Bart Van Malderen, mevrouw Christie Morreale, de heer Patrick Prévot, de dames Simone Susskind, Christiane Vienne, Olga Zrihen en Anne Barzin, de heer Jacques Brotchi, mevrouw Christine Defraigne, de heren Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Gilles Mouyard, Jean‑Paul Wahl en Jean‑Jacques De Gucht, de dames Martine Taelman, Karin Brouwers en Sabine de Bethune, de heren Johan Verstreken, Christophe Bastin, François Desquesnes en Bertin Mampaka Mankamba en mevrouw Véronique Waroux; Stuk 6‑413) 3

Bespreking. 3

Informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (van mevrouw Sabine de Bethune, de heer Jean‑Jacques De Gucht, de dames Christine Defraigne, Cindy Franssen en Brigitte Grouwels, de heren Joris Poschet en Johan Verstreken, mevrouw Nadia El Yousfi, de heren Karl‑Heinz Lambertz, Philippe Mahoux en Patrick Prévot, de dames Christiane Vienne, Olga Zrihen en Martine Taelman, de heren Bert Anciaux en Rob Beenders, de dames Katia Segers en Güler Turan, de heren Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes en Bertin Mampaka Mankamba en mevrouw Véronique Waroux; Stuk 6‑357) 10

Bespreking. 10

Inoverwegingneming van voorstellen. 51

Overlijden van oud‑senatoren. 51

Stemmingen. 51

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de Federale Staat en de deelstaten inzake de impact, de kansen en mogelijkheden en de risico’s van de digitale “slimme samenleving” (Stuk 6‑413) 51

Informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (Stuk 6‑357) 52

Regeling van de werkzaamheden. 52

Berichten van verhindering. 53

Bijlage. 53

Naamstemmingen. 53

In overweging genomen voorstellen. 54

Boodschappen van de Kamer 54

Uitvoering besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. 55

Grondwettelijk Hof – Arresten. 55

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 56

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 57

Hof van Beroep. 58

Arbeidshof. 58

Parket‑generaal 58

Parket 58

Auditoraat‑generaal 58

Rechtbank van koophandel 58

Federale Ombudsman. 59

Economische Overheidsbedrijven – Energie. 59

Economische Overheidsbedrijven – NMBS. 59

Economische Overheidsbedrijven – De Post 59

Belgisch Raadgevend Comité voor Bio‑ethiek. 59

Bureau voor Normalisatie. 60

Verzoekschriften. 60

Europees Parlement 60

 

Approbation de l’ordre du jour 3

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif à la nécessaire collaboration entre l’État fédéral et les entités fédérées en ce qui concerne les retombées, les opportunités, les potentialités et les risques de la «société intelligente» numérique (de M. Christophe Lacroix, Mmes Katia Segers et Nadia El Yousfi, M. Bert Anciaux, Mme Latifa Gahouchi, M. Rob Beenders, Mmes Anne Lambelin et Güler Turan, MM. Karl‑Heinz Lambertz et Bart Van Malderen, Mme Christie Morreale, M. Patrick Prévot, Mmes Simone Susskind, Christiane Vienne, Olga Zrihen et Anne Barzin, M. Jacques Brotchi, Mme Christine Defraigne, MM. Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Gilles Mouyard, Jean‑Paul Wahl et Jean‑Jacques De Gucht, Mmes Martine Taelman, Karin Brouwers et Sabine de Bethune, MM. Johan Verstreken, Christophe Bastin, François Desquesnes et Bertin Mampaka Mankamba et Mme Véronique Waroux; Doc. 6‑413) 3

Discussion. 3

Rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvres d’art (de Mme Sabine de Bethune, M. Jean‑Jacques De Gucht, Mmes Christine Defraigne, Cindy Franssen et Brigitte Grouwels, MM. Joris Poschet et Johan Verstreken, Mme Nadia El Yousfi, MM. Karl‑Heinz Lambertz, Philippe Mahoux et Patrick Prévot, Mmes Christiane Vienne, Olga Zrihen et Martine Taelman, MM. Bert Anciaux et Rob Beenders, Mmes Katia Segers et Güler Turan, MM. Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes et Bertin Mampaka Mankamba et Mme Véronique Waroux; Doc. 6‑357) 10

Discussion. 10

Prise en considération de propositions. 51

Décès d’anciens sénateurs. 51

Votes. 51

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif à la nécessaire collaboration entre l’État fédéral et les entités fédérées en ce qui concerne les retombées, les opportunités, les potentialités et les risques de la «société intelligente» numérique (Doc. 6‑413) 51

Rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvres d’art (Doc. 6‑357) 52

Ordre des travaux. 52

Excusés. 53

Annexe. 53

Votes nominatifs. 53

Propositions prises en considération. 54

Messages de la Chambre. 54

Exécution décisions du Conseil de sécurité des Nations unies. 55

Cour constitutionnelle – Arrêts. 55

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 56

Cour constitutionnelle – Recours. 57

Cour d’appel 58

Cour du travail 58

Parquet général 58

Parquet 58

Auditorat général 58

Tribunal de commerce. 58

Médiateur fédéral 59

Entreprises publiques économiques – Énergie. 59

Entreprises publiques économiques – SNCB.. 59

Entreprises publiques économiques – La Poste. 59

Comité consultatif de Bioéthique de Belgique. 59

Bureau de Normalisation. 60

Pétitions. 60

Parlement européen. 60

 

Voorzitter: de heer Karl Vanlouwe, eerste ondervoorzitter

(De vergadering wordt geopend om 10.05 uur.)

Présidence de M. Karl Vanlouwe, premier vice‑président

(La séance est ouverte à 10 h 05.)

Goedkeuring van de agenda

Approbation de l’ordre du jour

De voorzitter. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd rondgestuurd.

Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

M. le président. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué aux sénateurs.

Puisqu’il n’y a pas d’observations, l’ordre du jour est approuvé.

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de Federale Staat en de deelstaten inzake de impact, de kansen en mogelijkheden en de risico’s van de digitale “slimme samenleving” (van de heer Christophe Lacroix, de dames Katia Segers en Nadia El Yousfi, de heer Bert Anciaux, mevrouw Latifa Gahouchi, de heer Rob Beenders, de dames Anne Lambelin en Güler Turan, de heren Karl‑Heinz Lambertz en Bart Van Malderen, mevrouw Christie Morreale, de heer Patrick Prévot, de dames Simone Susskind, Christiane Vienne, Olga Zrihen en Anne Barzin, de heer Jacques Brotchi, mevrouw Christine Defraigne, de heren Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Gilles Mouyard, Jean‑Paul Wahl en Jean‑Jacques De Gucht, de dames Martine Taelman, Karin Brouwers en Sabine de Bethune, de heren Johan Verstreken, Christophe Bastin, François Desquesnes en Bertin Mampaka Mankamba en mevrouw Véronique Waroux; Stuk 6‑413)

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif à la nécessaire collaboration entre l’État fédéral et les entités fédérées en ce qui concerne les retombées, les opportunités, les potentialités et les risques de la «société intelligente» numérique (de M. Christophe Lacroix, Mmes Katia Segers et Nadia El Yousfi, M. Bert Anciaux, Mme Latifa Gahouchi, M. Rob Beenders, Mmes Anne Lambelin et Güler Turan, MM. Karl‑Heinz Lambertz et Bart Van Malderen, Mme Christie Morreale, M. Patrick Prévot, Mmes Simone Susskind, Christiane Vienne, Olga Zrihen et Anne Barzin, M. Jacques Brotchi, Mme Christine Defraigne, MM. Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Gilles Mouyard, Jean‑Paul Wahl et Jean‑Jacques De Gucht, Mmes Martine Taelman, Karin Brouwers et Sabine de Bethune, MM. Johan Verstreken, Christophe Bastin, François Desquesnes et Bertin Mampaka Mankamba et Mme Véronique Waroux; Doc. 6‑413)

Bespreking

Discussion

De heer Christophe Lacroix (PS). – Op het moment dat ik opnieuw in de Senaat zetelde, wou ik, samen met mijn collega Katia Segers, een diepgaande reflectie opstarten over de huidige maatschappelijke uitdaging van de digitalisering en de artificiële intelligentie.

De politieke wereld toont soms een gebrek aan visie wanneer kwesties in verband met de digitale revolutie worden aangesneden, vooral als het over de robotisering en de explosieve groei van artificiële intelligentie gaat. Deze vierde industriële revolutie dreigt nochtans in de komende tien of twintig jaar een breuk te veroorzaken die een aantasting kan vormen voor het moeilijke evenwicht tussen economische welvaart, die de basis vormt voor een solidaire herverdeling van de rijkdommen, de voortdurende innovatiedrang, en de centrale plaats die de mens moet innemen bij elke politieke keuze. Ook in Frankrijk werd zowel in de Senaat als in de Assemblée nationale diepgaand parlementair onderzoek gestart, om die belangrijke transitie van onze maatschappij voor te bereiden.

In ons land voeren de gewesten en de gemeenschappen elk een digitaal beleid; de Kamer heeft een werkgroep opgestart over dit onderwerp en de lokale overheden starten smart city‑werkingen op.

De relevantie van de Senaat in deze ontwikkeling is tweeledig: enerzijds overlappen de gemeenschaps‑en gewestbevoegdheden over dit zeer brede onderwerp elkaar, en anderzijds hebben we in de Senaat verschillende keren aangetoond dat we belangrijke maatschappelijke vraagstukken degelijk kunnen analyseren, ook als het gaat over de ethische dimensie van de op til zijnde veranderingen.

De te onderzoeken aspecten zijn ontelbaar, want er komen steeds nieuwe toepassingen van artificiële intelligentie bij, naarmate er nieuwe algoritmes ontstaan, de gegevensseries toenemen en de rekencapaciteit uitbreidt.

De wenselijkheid van de ontwikkeling van de digitalisering en de artificiële intelligentie staat inmiddels buiten kijf, maar artificiële intelligentie is geen doel op zichzelf. Onze rol als senatoren bestaat erin te bepalen op welke manier we de mens en intelligente systemen willen laten samengaan en ervoor te zorgen dat artificiële intelligentie een bevrijdend effect heeft.

In overleg met de andere ondertekenende fracties van het huidige verzoek tot het opstellen van een informatieverslag, hebben Katia Segers en ikzelf een evenwichtige tekst uitgewerkt die de veelheid aan mogelijkheden van de digitale revolutie beschrijft, maar die ook wijst op de risico’s en bezorgdheden die die veranderingen bij een deel van de bevolking kunnen veroorzaken.

We hebben ook het werk afgebakend om elk overlappen met de werkgroep ‘Robot- en digitale agenda’ van de Kamer vermijden. Daartoe hebben we ons toegespitst op de transversale materies – Gewesten, Gemeenschappen, het federale niveau – waarover overleg wenselijk is.

Aldus zal het voorgestelde informatieverslag zich toespitsen op de uitdagingen die ontstaan door de ontwikkeling van de artificiële intelligentie in verschillende domeinen.

Ten eerste is er het domein van het onderwijs, nu er in scholen proefprojecten starten met robots tijdens de taallessen.

Het domein van het onderzoek is een cruciale uitdaging omdat artificiële intelligentie ook macht betekent – de Amerikaanse vooruitgang op het vlak van artificiële intelligentie is schrikwekkend. De Verenigde Staten en China staan aan de spits omdat de investeringen er veel omvangrijker zijn dan in de Europese Unie, in die mate dat men het heeft over ‘digitale kolonies’, een verschijnsel dat gepaard gaat met braindrain naar de Amerikaanse reuzen.

De digitale wereld is ook een wereld van gegevens. De gegevens vormen de kern van de ontwikkeling van de artificiële intelligentie en komen ten goede aan een klein aantal zeer krachtige actoren die de vernieuwingsmogelijkheden binnen hun bedrijven houden.

Een ander aandachtspunt is het onderzoek op het vlak van levenslang leren, een essentieel onderwerp in een maatschappij die voortdurend in verandering is, waar de werknemers uitgerust moeten zijn om kwaliteitsvolle jobs te kunnen bemachtigen.

De arbeidsmarkt komt ook aan bod, evenals het ondernemerschap, in relatie tot het beleid inzake onderwijs en onderzoek.

Daarnaast is er nog het maatschappelijk leven, in het bijzonder de problemen op het vlak van privacy, de digitale inclusie en de nieuwe mogelijkheden voor cultuur, en tot slot – wellicht een van de dimensies die de kern van de bevoegdheden van de Senaat raakt – de ethische dimensie.

Ecolo‑Groen betreurde dat het ethische aspect ook werd behandeld in de Kamer, maar dat is normaal; het ethische aspect is een transversale problematiek die in alle thema’s die ik daarnet heb vermeld, zichtbaar wordt.

De maatschappelijke transitie die ontstaat door de ontwikkeling van de artificiële intelligentie, doet op elk ogenblik ethische vragen rijzen die de verkozenen moeten onderzoeken. Dat thema is dus onmisbaar in alle parlementaire werkzaamheden over dit onderwerp.

Het verslag zal de senatoren de mogelijkheid bieden op een enthousiaste en voluntaristische manier in te gaan op de vraag hoe dit innovatieproces moet worden begeleid, hoe dit proces te integreren in een poging tot inclusie, waarbij nieuwe technologieën en de robotisering de mens dienen zonder hem te overheersen, en we er voordeel uithalen zodat ons land aan de spits kan staan, zowel op het vlak van innovatie en ontwikkeling als wat de ontplooiing van de burgers betreft.

M. Christophe Lacroix (PS). – Dès mon retour au Sénat, j’ai souhaité, avec ma collègue Katia Segers, lancer une réflexion approfondie sur l’enjeu sociétal que représentent aujourd’hui la numérisation et l’intelligence artificielle.

Le monde politique manque parfois cruellement de recul et d’anticipation lorsqu’il aborde la question de la révolution numérique, en particulier la robotisation et l’explosion de l’intelligence artificielle. Cette quatrième révolution industrielle risque pourtant bien de provoquer, dans les dix à vingt ans à venir, un séisme de nature à déstructurer le difficile équilibre entre la prospérité économique, à la base d’une redistribution solidaire des richesses, la volonté d’une innovation permanente et la place centrale que doit occuper l’humain dans tout choix politique. Des démarches d’analyse parlementaire approfondie ont également été menées par le Sénat et l’Assemblée nationale en France, pour préparer cette transition majeure de notre société.

Dans notre pays, les Régions et les Communautés adoptent chacune des stratégies numériques; la Chambre a lancé un groupe de travail sur le sujet et les pouvoirs locaux se lancent dans des dynamiques «Smart City».

Le Sénat a une double pertinence dans cette démarche puisque les compétences des entités fédérées et du fédéral s’entremêlent sur ce sujet extrêmement vaste, et nous avons également démontré à de multiples reprises notre qualité dans l’analyse des grands enjeux de société, en ce compris pour ce qui concerne la dimension éthique des changements qui s’annoncent.

Les aspects à traiter sont innombrables tant les applications de l’intelligence artificielle se multiplient au fur et à mesure du développement de nouveaux algorithmes, de la multiplication des jeux de données et de l’accroissement de la puissance de calcul.

La question de l’opportunité du développement du numérique, de l’intelligence artificielle et de la numérisation ne se pose plus. Mais l’intelligence artificielle n’est pas une fin en soi, notre rôle de sénateurs est de déterminer quelle complémentarité nous voulons entre l’humain et les systèmes intelligents et de faire en sorte que l’intelligence artificielle soit libératrice plutôt qu’aliénante, comme le disent nos collègues français.

En concertation avec les autres groupes politiques signataires de la présente demande de rapport d’information, nous avons travaillé, Katia Segers et moi‑même, à la finalisation d’un texte équilibré qui identifie la multitude d’opportunités qui découlent de la révolution numérique mais également les risques et inquiétudes que ces changements pourraient provoquer pour une partie de la population.

Nous avons également balisé le travail pour éviter toute redondance avec le groupe de travail «Agenda robonumérique» de la Chambre en nous concentrant sur les matières transversales –Régions, Communautés, fédéral – qui méritent une concertation.

Ainsi, le rapport d’information proposé se focalisera sur les défis que soulève le développement de l’intelligence artificielle dans différents domaines:

Le domaine de l’éducation, à l’heure où des expériences pilotes commencent dans les écoles avec des robots dans les cours de langues.

Le domaine de recherche, enjeu crucial parce que l’intelligence artificielle est également un enjeu de puissance – l’avancée américaine en matière d’intelligence artificielle est redoutable. Les États‑Unis et la Chine sont à la pointe parce que les investissements y sont largement supérieurs à l’Union européenne, si bien que l’on commence à parler de «colonies numériques», phénomène qui s’accompagne d’une fuite des cerveaux vers les géants américains.

Le monde numérique est aussi un monde de données. Les données sont au cœur du développement de l’intelligence artificielle et bénéficient à un petit nombre d’acteurs très puissants qui enferment les capacités d’innovation dans leurs entreprises.

Est également visé le domaine de recherche en matière d’apprentissage tout au long de la vie, sujet fondamental dans une société en permanente mutation où les travailleurs doivent être outillés pour pouvoir obtenir des emplois de qualité.

Le marché du travail est également abordé ainsi que l’entreprenariat, en lien avec les politiques d’éducation et de recherche.

Citons encore la vie en société, notamment les questions de vie privée, d’inclusion numérique et les nouvelles opportunités pour la culture, et enfin – sans doute une des dimensions qui touchent au cœur des compétences du Sénat: la dimension éthique.

Le groupe Ecolo‑Groen a regretté que cet aspect fasse également partie des travaux de la Chambre, mais c’est normal; l’éthique est une problématique transversale qui transparaît dans l’ensemble des thèmes que je viens de citer.

La transition sociétale que le développement de l’intelligence artificielle représente soulève à tout moment des questionnements éthiques qu’il appartient aux élus d’examiner. Cette thématique est donc indispensable dans l’ensemble des travaux parlementaires sur le sujet.

Ce rapport permettra aux sénateurs d’appréhender, de manière enthousiaste et volontariste, la question de savoir comment il faudra accompagner ce processus d’innovation, l’intégrer dans une démarche d’inclusion où les nouvelles technologies et la robotisation servent l’humain sans l’asservir, et en tirer parti pour que notre pays soit à la pointe en ce qui concerne tant le développement de l’innovation que l’épanouissement de ses citoyens.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – Ik dank de heer Lacroix voor de uitstekende introductie tot een thematiek, die wij zo buitengewoon belangrijk vinden dat we er ons ook in de Senaat grondig over willen bezinnen, om zo onze toekomst voor te bereiden.

Ons leven speelt zich immers in toenemende mate online af, via smartphones, sociale netwerken en andere onlineplatformen. Maar ook door objecten die ons omringen, worden we in toenemende mate met het internet verbonden. Onze samenleving wordt gekenmerkt door een verregaande digitalisering waarbij het gebruik van slimme apparaten, technologieën en processen niet beperkt blijft tot de economische sectoren, maar doordringt in elk aspect van ons dagelijks leven, van de slimme thermostaat, die we op afstand via onze smartphone bedienen, over intelligente verkeerslichten, lantaarnpalen of andere aspecten van smart cities, tot speelgoed, huishoudapparaten, energiemeters, boordcomputers in auto’s, seksspeeltjes, wearables en implantaten, maar ook slimme processen in gezondheidszorg, onderwijs, arbeidsbemiddeling en mobiliteit. Al die apparaten worden steeds meer geconnecteerd. Duizenden wetenschappelijke analyses bevestigen dat elk aspect van ons leven ingrijpend aan het veranderen is door de robotisering, het Internet of Things, big data, artificiële intelligentie, algoritmes. Al die fenomenen samen kunnen we de “slimme samenleving” noemen.

Het verzoek tot informatieverslag dat we vandaag bespreken, heeft tot doel te onderzoeken op welke manier de federale staat en de deelstaten dienen samen te werken om zowel de opportuniteiten als de risico’s van die “slimme samenleving” optimaal beleidsmatig te vatten. De impact van de ontwikkeling van die technologieën en artificiële intelligentie op alle aspecten van ons leven houdt een immense uitdaging voor de maatschappij in. Er zijn tal van opportuniteiten op economisch‑maatschappelijk vlak, die we ten volle moeten grijpen en exploiteren, maar er zijn ook risico’s aan verbonden. Dit verzoek tot informatieverslag heeft tot doel zowel de opportuniteiten, als de bedreigingen van de “slimme samenleving” in beleid om te zetten.

Willen we dat centrale publieke waarden in onze samenleving, zoals solidariteit, gemeenschap, privacy, veiligheid, autonomie, worden gevrijwaard, dan is het de taak van de overheid te zorgen voor een juiste cooperative responsibility. Alle stakeholders moeten overeenstemming bereiken over hoe we de publieke waarden het best vertalen naar richtlijnen voor de burgers, maar ook naar goede wetgeving en een goede design van de technologie. Denk aan privacy by design.

Tot slot moeten we de vraag stellen welke impact de slimme samenleving kan en mag hebben om ons leven beter te maken. In Nederland werd in een gelijkaardige oefening vastgesteld dat noch de overheid, noch de privacy‑autoriteit, de bedrijfswereld, de maatschappij vandaag voldoende in staat zijn om de fundamentele ethische en maatschappelijke vraagstukken die de verregaande digitale samenleving met zich brengt, aan te pakken.

Deze kwesties, die alle beleidsniveaus van ons land aanbelangen, zijn een debat waard, ook in de Senaat in het kader van een informatieverslag over de noodzakelijke samenwerking tussen de federale staat en de deelstaten. We moeten ons voorbereiden op de toekomst die razendsnel op ons afkomt. Dat vergt een coherente, vooruitstrevende en transversale aanpak, met afstemming tussen de federale overheid en de gewesten.

Mme Katia Segers (sp.a). – Je remercie M. Lacroix d’avoir brillamment introduit une thématique qui revêt à nos yeux une importance telle que nous souhaitons y consacrer une réflexion approfondie au Sénat et ainsi préparer notre avenir.

De plus en plus, notre vie se déroule en ligne, sur des smartphones, les réseaux sociaux et les plateformes en ligne. Même les objets qui nous entourent nous relient de plus en plus à internet. Notre société se caractérise par une importante numérisation où l’utilisation d’appareils, de technologies et de processus intelligents ne se confine pas aux secteurs économiques mais touche chaque aspect de la vie quotidienne, qu’il s’agisse du thermostat intelligent que nous commandons à distance depuis notre smartphone, des feux de signalisation dans les villes intelligentes ou encore de processus intelligents utilisés dans les soins de santé, l’enseignement et le mobilité. Tous ces appareils sont de plus en plus interconnectés. Des milliers d’études scientifiques confirment que la robotisation, l’internet des objets, les mégadonnées, l’intelligence artificielle, les algorithmes, phénomènes que recouvre le vocable de «société intelligente», modifient radicalement notre mode de vie.

La demande d’établissement d’un rapport d’information que nous examinons aujourd’hui vise à analyser de quelle manière l’État fédéral et les entités fédérées doivent collaborer pour appréhender de manière optimale les opportunités, notamment économiques, et les risques de cette «société intelligente» et à en dégager une politique.

Si nous voulons que les valeurs publiques fondamentales de notre société, comme la solidarité, le respect de la vie privée, etc., soient préservées, les autorités publiques ont le devoir de veiller à une juste cooperative responsibility. Tous les acteurs concernés doivent se mettre d’accord sur la manière de traduire au mieux les valeurs publiques dans des directives à l’attention des citoyens, dans une législation de qualité et dans la conception des technologies requises, par exemple le principe du respect de la vie privée dès la conception (privacy by design).

Enfin, il convient de se demander quelle incidence la société intelligente peut avoir sur notre vie. Une réflexion analogue menée aux Pays‑Bas a débouché sur le constat selon lequel les pouvoirs publics, les autorités chargées du respect de la vie privée, le monde économique et la société dans son ensemble ne sont pas en mesure, actuellement, de prendre suffisamment en charge les problèmes éthiques et sociétaux fondamentaux que pose cette numérisation sans cesse croissante.

Ces questions, qui concernent tous les niveaux de pouvoir de notre pays, méritent d’être débattues, y compris au Sénat dans le cadre d’un rapport d’information relatif à la nécessaire collaboration entre l’État fédéral et les entités fédérées. Se préparer à une société qui sera très vite la nouvelle réalité requiert une approche cohérente, anticipative et transversale dans le cadre d’une action concertée de l’autorité fédérale et des Régions.

De heer Steven Vanackere (CD&V). – Namens de christendemocraten wil ik bij voorbaat zeggen dat wij niet gekant zijn tegen innovatie. Wij zijn geen luddieten. Wij geloven niet dat men per definitie argwanend moet staan tegenover technologieën die revolutionair worden verbeterd. Wij geloven niet dat men de spoorwegen beter had kunnen tegenhouden omdat koeien daardoor geen melk meer zouden geven. Wij geloven wel degelijk dat er kansen liggen in technische vooruitgang. Maar in de politiek moeten we erover durven nadenken of elk van die technieken het label ‘slim’ of ‘smart’ verdient, of datgene wat in een cynische benadering mogelijk is, allemaal maar moet kunnen.

Een van de voordelen van de manier waarop dit voorstel tot informatieverslag is ingeleid door de beide hoofdindieners is dat zij aandacht hebben voor beide zijden van de zaak. Op geen enkel ogenblik hebben zij zich laten verleiden tot nodeloze argwaan. We weten dat aanzienlijke menselijke vooruitgang mogelijk is wanneer bepaalde technologieën ten goede worden gehanteerd. Maar zij hebben ook aandacht voor het feit dat die in sommige omstandigheden ontmenselijkend kunnen zijn.

Wat we niet willen, is dat alleen vanuit het standpunt van de consument naar deze ontwikkelingen wordt gekeken. Dat lijkt ons een gemakkelijkheidsoplossing. Men stelt dan terecht vast dat een verschil kan bestaan tussen wie ‘mee zijn’ en wie niet mee zijn. Dat is relatief relevant en interessant, maar minstens zo belangrijk is aandacht voor wat deze nieuwe technologieën betekenen voor het leven van de mens als burger, voor iemand die ten aanzien van de overheid bepaalde rechten, met inbegrip van privacy, te verdedigen heeft.

In die zin heeft de Senaat als politieke overheid de belangrijke taak om in de diepte op zoek te gaan naar de zones waar wij zonder nodeloze argwaan, maar met een duidelijke wil om mensen te beschermen, moeten ingrijpen. Dat is een evenwichtsoefening, en ik heb inderdaad de zwakheid te denken dat een plaats als de Senaat uitermate geschikt is om daaraan in een bepaalde luwte en met voldoende tijd te werken.

Uit mijn inleiding zult u hebben begrepen dat ik zeer enthousiast ben over de themakeuze van dit informatieverslag, waaraan de christendemocraten met veel enthousiasme zullen meewerken.

M. Steven Vanackere (CD&V). – Au nom du CD&V, je tiens avant tout à dire que nous ne sommes pas opposés à l’innovation. Nous ne sommes pas des luddites, effrayés par les progrès technologiques spectaculaires. Nous croyons que ceux‑ci offrent des opportunités mais, en politique, il faut avoir le courage de se demander si chacune de ces technologies mérite d’être qualifiée d’intelligente, si tout ce qui est possible dans une approche cynique doit vraiment devenir réalité.

Les auteurs de cette demande d’établissement d’un rapport d’information sont attentifs aux deux côtés de la médaille. Ils ne se sont pas laissé gagner par une méfiance inutile. Ils savent que si les technologies bien utilisées peuvent être synonymes d’un progrès humain considérable, elles peuvent aussi être déshumanisantes.

Nous ne voulons pas que ces évolutions ne soient analysées que sous l’angle du consommateur, si intéressante que soit cette approche. Il nous importe d’examiner également ce que ces nouvelles technologies représentent dans la vie des citoyens, de ceux qui doivent défendre certains droits, dont le respect de la vie privée, à l’encontre des autorités publiques.

En ce sens, il incombe au Sénat, en tant qu’autorité politique, d’identifier les domaines dans lesquels une intervention est nécessaire, sans suspicion inutile mais avec la ferme volonté de protéger les citoyens. C’est un exercice d’équilibriste et j’ai la faiblesse de croire que le Sénat est l’endroit tout à fait approprié pour s’y atteler à l’abri des regards et avec le temps nécessaire.

Vous aurez compris que le thème de ce rapport d’information m’enthousiasme vraiment et que les sénateurs du CD&V y travailleront avec ardeur.

De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – Wij hebben dit document aandachtig bestudeerd en onze fractie heeft besloten om tegen het verzoek te stemmen. Ik wil mevrouw Segers erop wijzen dat er gisterenmiddag in het Vlaams Parlement niemand van haar fractie aanwezig was op de hoorzitting in verband met de conceptnota van N‑VA en de resolutie van Groen over slimme steden en gemeenten in Vlaanderen. De hoorzittingen over dat onderwerp zullen worden voortgezet op 5 juli.

Er zijn ter zake al heel wat initiatieven genomen, zowel in het Vlaams Parlement als in de Kamer. Professor Ballon concludeerde gisteren in het Vlaams Parlement dat de combinatie van top‑down en bottom‑up niet wettelijk bepaald kan worden. Top‑down heeft immers betrekking op privacy, wat een zuiver federale aangelegenheid is, en bottom‑up gaat over het ownership, dat zich bij de gemeenten, bij de bevolking bevindt.

In het verzoek dat thans wordt besproken, gaat het enerzijds om het top‑downaspect over privacy en anderzijds om het bottom‑upgevoel, die beide in één nota worden gestopt. Dat heeft geen zin, want het ene staat los van het andere. Privacy is een hoofdstuk op zich. Anderzijds moet ik, wanneer ik het bottom‑upaspect wil aanpakken, een draagvlak creëren. Dat kan niet door een dergelijke nota op te stellen. Het is dan ook jammer dat de sp.a‑fractie zich in het Vlaams Parlement niet engageert om mee te werken aan de werkzaamheden rond smart cities, op basis van een tekst van de Vlaamse regering over digitaal Vlaanderen. Reeds op 1 januari 2017 heeft de Vlaamse regering, in samenwerking met imec, Smart Flanders gelanceerd, waarbij men de overheden probeert samen te brengen om na te gaan hoe ze kunnen samenwerken.

Ik weet niet wat er in Brussel en in Wallonië ter zake gebeurt, maar in Vlaanderen zijn we met deze materie bezig. Er werden in 2015 zelfs al decreten uitgevaardigd over wat men al dan niet met open data, met datacommunicatie kan doen. Ik verwijs ook naar de privacyregels en de GDPR. Elk bestuursniveau heeft zijn bevoegdheid.

Wat hier wordt voorgesteld, gebeurt reeds elders. Het is dubbel werk en daarom zal onze fractie tegenstemmen.

M. Andries Gryffroy (N‑VA). – Nous avons analysé ce document avec beaucoup d’attention et avons décidé de voter contre la demande. Je fais observer à Mme Segers qu’aucun membre de son groupe n’a participé, hier après‑midi au Parlement flamand, à l’audition relative à la note conceptuelle de la N‑VA et à la résolution de Groen sur les villes et communes intelligentes en Flandre.

Les initiatives prises dans ce domaine ne manquent pas, tant au Parlement flamand qu’à la Chambre. Hier, le professeur Ballon a conclu que l’approche top‑down, qui concerne le respect de la vie privée, une compétence fédérale, était inconciliable avec l’approche bottom‑up, qui porte sur le droit de propriété et concerne les communes et la population.

Dans cette demande d’établissement d’un rapport d’information, ces deux approches, bien différentes l’une de l’autre, sont mélangées, ce qui n’a aucun sens. Le respect de la vie privée constitue un chapitre en soi et une approche bottom‑up suppose un consensus à la base, ce que la présente note ne peut créer. Je déplore que le groupe sp.a ne collabore pas aux travaux du Parlement flamand sur les villes intelligentes, basés sur le document du gouvernement flamand relatif à la Flandre numérique. Dès le 1er janvier 2017, le gouvernement flamand a lancé, en collaboration avec l’Interuniversitair Micro‑Electronica Centrum (imec), le programme Smart Flanders qui tente de favoriser la collaboration entre les différentes autorités.

J’ignore si de telles initiatives existent à Bruxelles et en Wallonie mais la Flandre est déjà très active dans ce domaine. En 2015 déjà, des décrets encadrant l’utilisation de données ouvertes et le partage de données ont été adoptés. Je citerai aussi les règles de protection de la vie privée et le règlement général sur la protection des données (RGPD). Chaque niveau de pouvoir a ses propres compétences.

Ce que propose cette demande se fait déjà ailleurs. Notre groupe votera donc contre la demande.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – In verband met de hoorzitting over smart cities die gisteren heeft plaatsgevonden, betreur ik dat ik die niet heb kunnen bijwonen, maar uiteraard ken ik het werk van mijn collega Pieter Ballon, die deel uitmaakt van mijn eigen vakgroep, zeer goed. Op hetzelfde ogenblik was mijn aanwezigheid noodzakelijk in de commissie Cultuur, waar we de impact van artificiële intelligentie op cultuur hebben onderzocht. Ook minister Sven Gatz heeft een nota voorgelegd over de digitale cultuur.

Ten gronde is er momenteel belangrijk werk in de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de gang, dat zeer nodig is, maar de impact van de opkomst van de slimme samenleving strekt zich uit over alle aspecten van ons leven – en ik hoop dat ik dat daarnet duidelijk heb kunnen maken – ook de aspecten die niet tot de bevoegdheid van de federale overheid alleen behoren, ook tot die van de gewesten en de gemeenschappen, zoals de impact op het culturele veld, op de culturele beleving en participatie. We denken echt dat er absoluut afstemming nodig is tussen die beleidsniveaus in ons land, omdat de impact van de slimme samenleving dermate groot is dat ze een debat in de Senaat waard is waar, zoals collega Vanackere reeds aangaf, we in alle luwte de tijd kunnen nemen en ons grondig voorbereiden. We zijn ervan overtuigd dat we een informatieverslag zullen kunnen maken dat zal meehelpen om onze toekomst voor te bereiden.

Mme Katia Segers (sp.a). – Je regrette de n’avoir pu assister à l’audition sur les villes intelligentes mais je connais bien les travaux du professeur Ballon. J’assistais à la présentation de la note du ministre Sven Gatz en commission de la Culture.

Sur le fond, la Chambre réalise actuellement un travail capital mais le développement de la société intelligente a des répercussions sur tous les aspects de notre vie dont certains ne relèvent pas des compétences fédérales mais de celles des Régions et Communautés. Nous estimons qu’une coordination entre les niveaux de pouvoir est indispensable et que l’incidence de la société intelligente mérite un débat posé au Sénat. Nous sommes convaincus que nous pourrons établir un rapport d’information qui nous aidera à préparer notre avenir.

De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – Het was voor mij geen probleem geweest indien mevrouw Segers maar even in de hoorzitting in het Vlaams Parlement, die tot 17 uur doorliep, zou zijn binnengekomen, aangezien haar commissie al om 15 uur afgelopen was. Er was echter niemand van de sp.a‑fractie aanwezig. Alle andere fracties waren wel aanwezig. En dan komt u dit hier vandaag voorstellen. Het lijkt erop dat u uw tijd hebt gestoken in de voorstelling van vandaag, terwijl het feitelijke werk eigenlijk gebeurt in het Vlaams Parlement, en niet in deze Senaat, waar we “in de luwte” zullen werken!

M. Andries Gryffroy (N‑VA). – Mme Segers aurait pu participer à l’audition du Parlement une fois la réunion de sa commission terminée. Il n’y avait personne du groupe sp.a. On dirait qu’elle a perdu son temps à préparer la présentation de ce jour alors que le véritable travail se fait au Parlement flamand.

Mevrouw Anne Barzin (MR). – De MR‑fractie steunt het verzoek tot informatieverslag. Aan de tekst werd door verschillende fracties gewerkt en de definitieve versie beantwoordt aan heel wat verwachtingen, ook aan de onze.

Deze transversale aangelegenheid is van invloed op de federale Staat en op de deelstaten. Inzake slimme technologie en artificiële intelligentie komt het erop aan om de opportuniteiten te erkennen en de risico’s zo klein mogelijk te houden.

In maart werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers een werkgroep opgericht over de robot- en digitale agenda. In de Senaat willen we bijkomend werk leveren door de thema’s aan te snijden die in de Kamer niet aan bod komen. Concreet zullen we het hebben over onderwijs, onderzoek, levenslang leren, de arbeidsmarkt, cultuur, de privacy en de ethische dimensie in verband met robots.

Ik denk dat dit informatieverslag zeer nuttig zal zijn en dat de Senaat het geschikte forum is om dit thema te behandelen.

Mme Anne Barzin (MR). – Le groupe MR soutient la demande de rapport d’information. Le texte a été travaillé par différents groupes et la version définitive rencontre toute une série d’attentes, parmi lesquelles les nôtres.

Cette matière transversale a un impact sur l’État fédéral et les entités fédérées. S’agissant des technologies intelligentes et l’intelligence artificielle, il importe d’apprécier les opportunités en essayant de minimiser les risques.

En mars dernier, un groupe de travail sur l’agenda robonumérique a été mis en place à la Chambre des représentants. Au Sénat, l’idée est de mener des travaux complémentaires en abordant des thématiques qui ne le sont pas à la Chambre. Concrètement, nous traiterons de questions liées à l’éducation, à la recherche, à l’apprentissage tout au long de la vie, au marché du travail, à la culture, à la vie privée et à la dimension éthique autour des robots.

Je pense donc que ce rapport d’information sera très utile et que le Sénat est l’entité adéquate pour aborder ce genre de thématique.

Mevrouw Elisabeth Meuleman (Ecolo‑Groen). – Wij zullen het verzoek steunen en goedkeuren omdat wij vinden dat het een inhoudelijk sterk voorstel en een zeer relevant thema is. Er zijn zeker nog hiaten op wetgevend vlak over alles wat met artificiële intelligentie en robotisering te maken heeft en daar moet absoluut werk van gemaakt worden. Wij hadden het gevoel dat er op dit vlak al heel wat initiatieven zijn genomen. In het Vlaams Parlement hebben mijn collega’s ook het voortouw genomen. Zo heeft de heer Annouri in het Vlaams Parlement een resolutie en een conceptnota opgesteld. Ook op federaal niveau is er heel wat aan de gang. Wij hebben het verzoek niet mee ondertekend omdat we van oordeel waren dat er andere, meer relevante thema’s waren. Thans zien wij de relevantie ervan in en wij zullen het daarom steunen.

Mme Elisabeth Meuleman (Ecolo‑Groen). – Nous appuierons la demande, car son contenu est substantiel et son thème pertinent. Les législations qui touchent à l’intelligence artificielle et à la robotisation présentent encore des lacunes qu’il importe de combler. De nombreuses initiatives ont déjà été prises dans ce domaine: ainsi, au Parlement flamand, M. Annouri a élaboré une résolution et une note conceptuelle. Les choses bougent aussi à l’échelon fédéral. Nous n’avions pas cosigné la demande, estimant d’autres sujets prioritaires; à présent, nous en voyons l’intérêt, et nous la soutiendrons.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Dit is een bijzonder relevant thema. Het bewijs daarvan is dat het ook op andere beleidsniveaus wordt besproken.

Ik hoop dat we niet te laat zijn. Een van de uitdagingen in de politiek is inspelen op zaken die op ons afkomen. Artificiële intelligentie biedt ongelooflijk veel opportuniteiten, maar zeker ook heel wat gevaren, bijvoorbeeld op het vlak van de privacy. Op welke manier moeten we daarmee omgaan? Hoe kunnen we vooral samenwerken om de opportuniteiten te grijpen en de gevaren tijdig te signaleren aan degenen die in gevaar kunnen komen?

Dit zal de komende decennia op internationaal niveau een zeer belangrijk thema zijn en blijven. Een van de grootste uitdagingen voor ons politici zal zijn om een goed evenwicht te vinden.

Ik kijk in elk geval uit naar de werkzaamheden.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Ce thème est particulièrement pertinent, comme le montre l’intérêt que lui portent d’autres niveaux de pouvoir.

J’espère que nous n’arrivons pas trop tard. La politique doit savoir relever les défis qui nous attendent. L’intelligence artificielle nous offre une multitude d’opportunités, mais porte également des menaces, par exemple sur la protection de la vie privée. Comment allons‑nous collaborer afin de saisir ces opportunités tout en signalant les dangers à ceux qui y sont exposés?

Ces prochaines décennies, ce thème sera au centre de l’attention internationale.

J’attends les débats avec intérêt.

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

  De stemming over het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la demande d’établissement d’un rapport d’information.

Informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (van mevrouw Sabine de Bethune, de heer Jean‑Jacques De Gucht, de dames Christine Defraigne, Cindy Franssen en Brigitte Grouwels, de heren Joris Poschet en Johan Verstreken, mevrouw Nadia El Yousfi, de heren Karl‑Heinz Lambertz, Philippe Mahoux en Patrick Prévot, de dames Christiane Vienne, Olga Zrihen en Martine Taelman, de heren Bert Anciaux en Rob Beenders, de dames Katia Segers en Güler Turan, de heren Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes en Bertin Mampaka Mankamba en mevrouw Véronique Waroux; Stuk 6‑357)

Rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvres d’art (de Mme Sabine de Bethune, M. Jean‑Jacques De Gucht, Mmes Christine Defraigne, Cindy Franssen et Brigitte Grouwels, MM. Joris Poschet et Johan Verstreken, Mme Nadia El Yousfi, MM. Karl‑Heinz Lambertz, Philippe Mahoux et Patrick Prévot, Mmes Christiane Vienne, Olga Zrihen et Martine Taelman, MM. Bert Anciaux et Rob Beenders, Mmes Katia Segers et Güler Turan, MM. Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes et Bertin Mampaka Mankamba et Mme Véronique Waroux; Doc. 6‑357)

Bespreking

Discussion

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V), rapporteur. – We hebben met de zeven rapporteurs afgesproken om te proberen het verslag beknopt weer te geven. Elke rapporteur zal een deel voor zijn of haar rekening nemen.

Ongeveer een jaar geleden zijn we gestart met het informatieverslag. We hebben veel formele en informele vergaderingen en tal van hoorzittingen gehouden, waarin 21 personen werden gehoord. De verslagen van de hoorzittingen zijn boeiend en concreet. Ik nodig u uit ze te lezen. De hoorzittingen werden aangevuld met informatie die de leden van de commissie hebben vergaard via nota’s, brieven, die op het intranet van de Senaat staan, individuele gesprekken, deelnames aan Europese conferenties – sommige commissieleden gingen recent naar het Europees Parlement – en de boeiende berichten uit de media. Dat alles resulteert in een verslag met 97 aanbevelingen, die de andere rapporteurs uiteen zullen zetten.

In de inleiding van het verslag benadrukken we dat het thema kunstroof de voorbije maanden, ook internationaal, vrij hoog op de agenda is komen te staan. Ik verwijs naar conferenties, naar het werk in het Europees Parlement, waar zich op dit ogenblik drie commissies over deze problematiek en over een ontwerp van verordening van de Europese Commissie buigen, naar een informatieconferentie op 23 mei 2018 in het Europees Parlement, naar een thematische conferentie van de Raad van Europa in Bulgarije, onder het Bulgaarse voorzitterschap, op 9 mei 2018, en heel recent, in ons land, naar de zeer interessante conferentie op initiatief van de Europese coördinator tegen het terrorisme, waar werd ingezoomd op de problemen ingevolge de oorlog in Irak. Het werk dat wij vandaag leveren, past dus in een internationale context waarin meer gefocust wordt op het thema kunstroof.

We kunnen ook inzoomen op feiten en cijfers. Het is opvallend dat we over onvoldoende cijfers beschikken, niet alleen in ons land, maar ook op Europees vlak. Europol heeft een aantal suggesties gedaan in dat verband, maar het fenomeen moet dringend meer precies in kaart worden gebracht. Uit cijfers betreffende ons land blijkt dat de ophelderingsgraad van kunstdiefstallen in België tot 2015 zich situeerde rond het Europese gemiddelde, namelijk 7%. Na 2015 is de ophelderingsgraad van kunstdiefstallen in ons land bijna naar nul gezakt. Dat duidt op een probleem in eigen land. In de commissie kwamen er ook een aantal trends aan het licht in verband met het type diefstallen: er is een evolutie in de diefstal van topkunstwerken naar kunstwerken die men misschien makkelijker op de markt kan brengen. Er is ook aandacht voor gerichte diefstallen. Experts menen dat de diefstallen meer op bestelling gebeuren.

Het verslag heeft ook aandacht voor de vaststellingen die gemaakt worden door het CRKC, het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur.

Puzzelstukken brengen hier en daar informatie in kaart, maar een globale visie op de problematiek ontbreekt. Hetzelfde geldt op internationaal niveau.

Het tweede hoofdstuk van het verslag gaat dieper in op het huidige internationaal wettelijk kader en de vertaling ervan naar onze nationale of gemeenschapswetgeving. Centraal daarin staat de UNESCO‑Conventie van 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen. Die Conventie wordt algemeen beschouwd als het belangrijkste internationale rechtsinstrument om de illegale ongeoorloofde handel in cultuurvoorwerpen op wereldvlak te voorkomen en te bestrijden.

De UNESCO‑Conventie is het meest gezaghebbende verdrag, maar er werden vier verdragen uitgewerkt die de bescherming en restitutie van cultuurgoederen tot doel hebben. Een eerste internationaal verdrag was de Haagsche Conventie van 1954 ter bescherming van culturele goederen bij gewapend conflict. In 1970 was er vervolgens de voormelde UNESCO‑Conventie. Meer recent is er UNIDROIT‑Verdrag van 1995, een aanvulling op de UNESCO‑Conventie inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen. Dat verdrag is tot op vandaag nog maar weinig vertaald in nationale rechtsstelsels. De grootste belemmering daarvoor is dat het een omkering van de bewijslast voor de eigendom van een stuk invoert. Die rechtsfiguur botst op weerstand in ons continentaal rechtssysteem. Ook de lange verjaringstermijn van zeventig tot vijfenzeventig jaar, die in dat verdrag wordt voorgesteld, wordt als een probleem ervaren, vooral vanuit de markt.

Er bestaan ook een aantal Europese teksten. De Conventie van Nicosia van de Raad van Europa is zo recent, dat nog maar enkele landen ze hebben ondertekend en ze nog maar nauwelijks is geratificeerd. Ze sluit wel aan bij de twee vorige grote conventies van 1970 en 1995. De meerwaarde ervan is de toevoeging van een strafrechtelijk luik aan het internationaal rechtskader.

Vervolgens wordt in het verslag verwezen naar verschillende andere internationale initiatieven voor de bestrijding van kunstroof en illegale kunsthandel, die onder meer in de schoot van de Verenigde Naties werden gelanceerd, zowel binnen de Algemene Vergadering als de Veiligheidsraad, en naar de wetgeving van de Europese Unie.

Ik zoom nog in op de zogenaamde Washington Principles inzake kunst geconfisqueerd door nazi‑Duitsland. Die principes zijn belangrijk omdat ze recht doen aan Joodse families die op een schandelijke wijze werden beroofd en omdat ze een precedent vormen in internationaal wettelijk perspectief.

Tot besluit van mijn deel van het verslag wil ik even inzoomen op de manier waarop het internationaal wettelijk kader zijn weerslag in ons eigen nationaal en regionaal rechtsbestel heeft gevonden.

Belangrijk is te benadrukken dat de internationale verdragen eigenlijk gemengde verdragen zijn die dus door zowel de federale overheid als de deelstaten moeten worden geratificeerd. De opsporing en bestraffing van kunstroof en illegale handel is een federale bevoegdheid. Voor de bescherming van cultureel erfgoed zijn de deelstaten bevoegd. Dat impliceert dat in ons land de mechanismen van de interfederale aanvaarding van verdragen van toepassing zijn.

Hoe is het gesteld met de vertaling van de verdragen naar het eigen rechtstelsel?

De Haagsche Conventie van 1954 heeft België in 1960 geratificeerd. Ook de protocollen op deze Conventie werden aangenomen en zijn naar intern recht omgezet.

Dat is niet het geval voor het UNESCO‑Verdrag van 1970. Het werd in 2009 wel door ons land ondertekend en geratificeerd, maar de omzettingswet laat vandaag nog altijd op zich wachten.

Noch het UNIDROIT‑Verdrag, noch het Verdrag van Nicosia werden door ons land ondertekend of geratificeerd.

Daarnaast hebben we in eigen land een resem van federale wetten en regionale decreten om modaliteiten te regelen die verband houden met kunstroof. Op de pagina’s 15 en 16 van het verslag vindt u een beknopt overzicht van de geldende wetteksten.

Tot zover mijn deel van het verslag. Ik maak nu plaats voor collega Zrihen die het derde deel van ons verslag, over de stand van zaken, voor haar rekening zal nemen.

Mme Sabine de Bethune (CD&V), rapporteuse. – Tous les rapporteurs sont convenus de vous présenter un rapport succinct. Chaque rapporteur se chargera d’une partie.

Cela fait à peu près un an que nous nous sommes attelés au rapport d’information. La commission a tenu de nombreuses réunions formelles et informelles et a procédé à de nombreuses auditions au cours desquelles elle a entendu 21 personnes et qui ont donné lieu à des rapports concrets et très intéressants que je vous invite à lire. Les membres de la commission ont par ailleurs rassemblé des informations complémentaires sur la base de notes, de lettres, qui figurent sur l’intranet du Sénat, d’entretiens individuels, de participations à des conférences européennes – plusieurs membres de la commission se sont rendus récemment au Parlement européen – et de communiqués des médias. Il en résulte un rapport contenant 97 recommandations que les rapporteurs vous présenteront à tour de rôle.

Dans l’introduction du rapport, nous insistons sur le fait que ces derniers mois, la question du vol d’œuvres d’art a été mise à l’avant‑plan, y compris au niveau international. Je me réfère à des conférences, au travail effectué au Parlement européen où trois commissions se penchent actuellement sur cette problématique et sur le projet de règlement de la Commission européenne, à une conférence d’information qui a eu lieu le 23 mai 2018 au Parlement européen, à une conférence thématique organisée le 9 mai 2018 par le Conseil de l’Europe en Bulgarie, sous la présidence bulgare, et à l’intéressante conférence qui a été organisée tout récemment dans notre pays, à l’initiative du coordinateur européen pour la lutte contre le terrorisme, et qui a mis l’accent sur les problèmes résultant de la guerre en Irak. La contribution que nous fournissons aujourd’hui s’inscrit dès lors dans un contexte international où l’on met davantage en évidence la question du vol d’œuvres d’art.

Nous nous attacherons également aux faits et aux chiffres. Il est étonnant que trop peu de chiffres soient disponibles, en Belgique comme au niveau européen. Europol a formulé un certain nombre de suggestions à ce sujet mais il convient de réaliser d’urgence une radiographie précise du phénomène. Il ressort de chiffres relatifs à notre pays que le taux d’élucidation des vols d’œuvres d’art en Belgique se situait, jusqu’en 2015, dans la moyenne européenne, à savoir 7%. Par la suite, il est descendu à pratiquement zéro, ce qui suggère un problème dans notre pays. Notre commission a mis en lumière certaines tendances concernant le type de vols: on passe du vol de grandes œuvres d’art à des vols d’œuvres d’art que l’on peut, semble‑t‑il, commercialiser plus facilement. On s’intéresse également aux vols ciblés. Des experts pensent qu’il y a davantage de vols sur commande.

Le rapport traite également des constats établis par le Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC – Centre d’art et culture religieux).

Nous disposons d’une information parcellaire mais nous n’avons pas de vision globale de la problématique. C’est également vrai au niveau international.

Le deuxième chapitre du rapport traite plus en profondeur du cadre légal actuel au niveau international et de sa transposition dans notre législation nationale ou communautaire. L’élément central est ici la Convention de l’UNESCO de 1970 concernant les mesures à prendre pour interdire et empêcher l’importation, l’exportation et le transfert de propriété illicites des biens culturels. Cette Convention est généralement considérée comme l’instrument juridique le plus important à l’échelle internationale pour interdire et empêcher le commerce illicite d’objets culturels à l’échelle mondiale.

La Convention de l’UNESCO est le traité qui fait le plus autorité en la matière mais en fait, quatre traités ont été élaborés en vue de la protection et de la restitution de biens culturels. Le premier traité international était la Convention de La Haye de 1954 qui régissait la protection des biens culturels en cas de conflit armé. Venait ensuite la fameuse Convention de l’UNESCO, en 1970, et plus récemment, en 1995, la Convention d’UNIDROIT qui complète la Convention de l’UNESCO sur les biens culturels volés ou illicitement exportés. À ce jour, cette Convention n’est que peu transposée dans les systèmes juridiques nationaux, essentiellement parce qu’elle instaure un renversement de la charge de la preuve en ce qui concerne la propriété d’un bien. Cette figure juridique se heurte à des résistances dans notre système juridique continental. D’aucuns, en particulier les acteurs du marché, considèrent comme un problème la longueur du délai de prescription, qui est de septante à septante‑cinq ans.

Il existe également une série de textes européens. La Convention de Nicosie du Conseil de l’Europe est tellement récente que seuls quelques pays l’ont signée et qu’elle vient tout juste d’être ratifiée, mais elle rejoint les deux grandes Conventions de 1970 et de 1995. Sa plus‑value est qu’elle ajoute un volet pénal au cadre juridique international.

Le rapport renvoie ensuite aux différentes autres initiatives internationales en ce qui concerne la lutte contre le vol et le commerce illégal d’œuvres d’art qui ont été lancées par les Nations unies, tant au niveau de l’Assemblée générale que du Conseil de sécurité, ainsi qu’à la législation de l’Union européenne.

J’en viens aux Principes dits de Washington en ce qui concerne les œuvres d’art confisquées par l’Allemagne nazie. Ces principes sont très importants parce qu’ils font droit aux familles juives qui ont été spoliées de manière scandaleuse et parce qu’ils constituent un précédent dans une perspective légale internationale.

Pour conclure, je voudrais insister sur la manière dont le cadre légal international a été traduit dans notre ordre juridique national et régional.

Il importe de souligner que les traités internationaux sont en fait des traités mixtes qui doivent dès lors être ratifiés tant par l’autorité fédérale que par les entités fédérées. Détecter et combattre le vol et le commerce illicite d’œuvres d’art est une compétence fédérale. Les entités fédérées sont chargées de la protection du patrimoine culturel. Cela implique que notre pays est soumis aux mécanismes de l’acceptation interfédérale des traités.

Qu’en est‑il de la traduction des traités en droit national?

La Belgique a ratifié en 1960 la Convention de la Haye de 1954. Les protocoles à cette Convention ont également été adoptés et transposés en droit national.

Tel n’est pas le cas pour la Convention de l’UNESCO de 1970. Celle‑ci a bien été signée et ratifiée par notre pays en 2009, mais la loi de transposition se fait encore attendre aujourd’hui.

Notre pays n’a signé ou ratifié ni la Convention d’UNIDROIT ni la Convention de Nicosie.

En outre, nous avons, en Belgique, une série de lois fédérales et de décrets régionaux réglant les modalités relatives au vol d’œuvres d’art. Aux pages 15 et 16 du rapport, vous trouverez un aperçu des textes de loi en vigueur.

Je cède la parole à Mme Zrihen pour la troisième partie de notre rapport qui dresse l’état des lieux.

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. – Mijn uiteenzetting gaat over de stand van zaken, over de huidige toestand in België en op Europees en op internationaal niveau.

Het verslag omschrijft in de eerste plaats het huidige beleid inzake diefstal van kunstwerken en cultuurgoederen.

De internationale bestrijding van kunstroof en illegale kunsthandel gebeurt in coördinatie met onder andere Interpol, de World Customs Organization (WCO), het UN Sanctions Monitoring Team, belast met de controle van de manier waarop de landen de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ten uitvoer leggen, het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC), de UNESCO en UNIDROIT.

De voorzieningen voor de strijd tegen kunstroof zijn dus nauw verbonden met andere sectoren voor de strijd tegen de internationale misdaad.

Naast deze gecoördineerde samenwerking tussen internationale organisaties bestaan er samenwerkingsverbanden tussen nationale eenheden die illegale kunsthandel bestrijden, waaronder het Europese Internal Market Information System, een ICT‑applicatie die de communicatie tussen bevoegde nationale autoriteiten tracht te vergemakkelijken. Voor een gedetailleerde beschrijving van de instrumenten en bestaande informatiesystemen verwijs ik naar het verslag.

De hervorming van de federale politie die in 2014 operationeel werd, heeft bij de federale gerechtelijke politie geleid tot een afslanking van het personeelsbestand van 508 tot 292 eenheden. In 2016 werd de cel Kunst en Antiek hervormd. Zij is sindsdien herleid tot één persoon en op arrondissementeel niveau geïntegreerd. Dat is de impact van de hervormingen.

Bij deze hervorming werd een algemene directie Gerechtelijke Politie (DGJ) operationeel, waar vier verschillende departementen onder vallen, waaronder de Directie van de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit (DJSOC). Binnen het departement DJSOC bestaan dan weer negen gedeconcentreerde gerechtelijke directies (FGP), waaronder het PCO Invalspunt. De cel Kunst en Antiek maakt deel uit van deze FGP.

België kent in tegenstelling tot andere Europese landen geen coördinerende dienst die zich specifiek bezighoudt met de strijd tegen kunstroof en illegale kunsthandel zoals dit wel bestaat in Italië, met de Comando Carabinieri Tutela Patrimonio Culturale, die bijna 250 personen telt, het Office central de lutte contre le traffic de biens culturels (OCBC) in Frankrijk of de Landelijke Eenheid van de Nederlandse Nationale Politie.

De federale politie heeft onder meer de volgende middelen ter beschikking voor het maken van vaststellingen inzake kunstroof en illegale kunsthandel: de eerstelijnspolitiediensten, de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG), de laboratoria van de centrale directie van de technische & wetenschappelijke politie en de cel Kunst en Antiek.

Er is in België dus een probleem op het vlak van de handhaving omdat noch de douane noch de politie de problematiek van de kunstroof als een prioriteit beschouwen.

De opleiding van het politiepersoneel met betrekking tot kunstwerken is momenteel niet bestaand. Dit heeft tot gevolg dat men ofwel een medewerker met een universitair diploma archeologie of kunstgeschiedenis in dienst moet nemen, ofwel de medewerkers moet aanmoedigen om zichzelf bij te scholen. Dat laat ik aan uw oordeel over.

Zo heeft de verantwoordelijke van de cel Kunst en Antiek op eigen kosten en tijdens zijn vrije tijd gedurende drie jaar een opleiding tot antiquair gevolgd.

Met dit verslag komen we in de eerste plaats tot de vaststelling dat de tijd nemen voor onderzoek op het terrein essentieel is.

Naast de federale politie speelt ook de lokale politie een rol bij de bestrijding van kunstroof en illegale kunsthandel.

De cel Kunst en Antiek van de federale gerechtelijke politie staat in voor de documentatie, analyse en coördinatie van alle informatie over gestolen kunstwerken. Via samenwerkingen in binnen- en buitenland bestrijdt de cel de diefstal, vervalsing en heling van kunst door internationale criminele netwerken.

De cel werd opgericht in 1991 en bestond uit vier medewerkers. In 1998 heeft de gerechtelijke politie het informaticasysteem Art Information System (ARTIST) in gebruik genomen. Het aantal medewerkers werd opgetrokken tot zeven, met daarnaast nog een collega van de douane. In 2004 trok de collega van de douane zich terug. Vandaag blijven er nog vijf medewerkers over.

Sinds 2006 is kunstroof niet langer een prioriteit binnen het Nationaal Veiligheidsplan en wordt de capaciteit beperkt tot twee medewerkers.

In 2015 heeft men naar aanleiding van de optimalisering en in het licht van de overbelasting van de DJSOC door extra prioriteiten – dertien in plaats van vijf –, een keuze moeten maken en werden de medewerkers ingezet voor andere prioriteiten van het Nationaal Veiligheidsplan. Door de herleiding van de cel tot één persoon, is het kunstnetwerk sinds 2015 niet meer operationeel met het daaruit volgend verlies van expertise. Bijgevolg kan de cel een groot aantal opdrachten die in het informatieverslag werden opgenomen niet meer uitvoeren.

In 2017 beslist de DJSOC, wegens het grote aantal signalementen om het aanspreekpunt “Kunst” binnen de dienst operationeel te maken.

De cel heeft ook aangegeven dat zij de dossiers die niet aan een bepaald politiearrondissement kunnen worden toegewezen, niet meer opvolgt. De vrees bestaat dat dit gebrek aan middelen zal leiden tot een de facto straffe- en machteloosheid, waardoor de kans reëel is dat diefstal en heling zullen toenemen, en België in gebreke blijft ten aanzien van de verwachtingen en aanbevelingen van resolutie 2347 van de VN, van de UNESCO met betrekking tot de juridische en praktische maatregelen tegen de illegale handel in cultuurgoederen, en van Interpol.

Wat het informaticasysteem ARTIST betreft, vermelden wij van de twee belangrijkste databanken die door de politiediensten worden gebruikt, eerst de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG), die elke geïntegreerde politiedienst kan raadplegen op basis van bepaalde profielen. De ANG bevat bepaalde elementen die bij wet zijn vastgesteld, zoals de naam, het adres, de kentekenplaat, enz. Van de andere internationale databanken is een lijst terug te vinden in het verslag.

Het Nationaal Veiligheidsplan (NVP) en de samenwerking tussen gerecht en politie zijn ook bijzonder ingewikkeld.

De strijd tegen kunstroof en illegale kunsthandel is sinds 2006 niet meer als prioriteit opgenomen in het Nationaal Veiligheidsplan (NVP), inclusief in het NVP voor de periode 2016‑2019. Momenteel lijkt deze nieuwe verantwoordelijkheid ook niet te zijn opgenomen in de zonale veiligheidsplannen. Uit de hoorzittingen blijkt dat de bestrijding van illegale kunsthandel en kunstroof in België een lage vervolgingsprioriteit krijgt van de handhavingsdiensten.

Kunstroof werd ook niet als prioriteit opgenomen in de zonale veiligheidsplannen van de politiezones waar zich veel musea bevinden.

We hebben ons eveneens gericht op de Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI), de douane en culturele, economische en wetenschappelijke actoren.

Mme Olga Zrihen (PS), rapporteuse. – Mon exposé porte sur l’état des lieux, sur la situation actuelle en Belgique et aux échelons européen et international. Celle‑ci est complexe. Il ne s’agit pas d’un simple dispositif de poupées russes, mais d’un puzzle.

Le rapport décrit tout d’abord les politiques actuelles concernant le vol d’œuvres d’art et de biens culturels.

La lutte internationale contre le vol d’œuvres d’art et le commerce illicite d’œuvres d’art passe notamment par une coordination avec Interpol, l’Organisation mondiale des douanes (OMD), l’Équipe de surveillance des sanctions des Nations unies, chargée de contrôler la manière dont les différents pays mettent en œuvre les résolutions du Conseil de sécurité, l’Office des Nations unies contre la drogue et le crime (ONUDC), l’UNESCO et le centre d’UNIDROIT.

Le dispositif de lutte contre le vol des œuvres d’art est donc étroitement lié à d’autres secteurs de la criminalité internationale.

Outre cette coopération coordonnée entre organisations internationales, il existe également des accords de coopération entre les entités nationales qui luttent contre le commerce illicite d’œuvres et d’objets d’art, dont le Système d’information du marché intérieur, application électronique européenne destinée à faciliter la communication entre les diverses autorités nationales compétentes. Les instruments et outils d’information existants sont détaillés dans le rapport, auquel je vous renvoie.

Concernant la Belgique, la réforme de la police fédérale, devenue opérationnelle en 2014, a entraîné une diminution des effectifs de la police judiciaire fédérale, qui ont été ramenés de 508 à 292 unités. En 2016, la cellule «Art et Antiquités» a aussi fait l’objet d’une réforme. Elle a été, depuis lors, réduite à une personne et intégrée au niveau des arrondissements. Vous pouvez donc mesurer l’impact de ces réformes.

Cette réforme a rendu opérationnelle une direction générale de la Police judiciaire (DGJ), dont relèvent quatre départements différents, parmi lesquels la Direction de la lutte contre la criminalité grave et organisée (DJSOC). Le département DJSOC comprend à son tour neuf directions judiciaires déconcentrées (PJF), parmi lesquelles le Point de contact opérationnel (PCO). La cellule «Art et Antiquités» fait partie de cette PJF.

Contrairement à d’autres pays européens, la Belgique ne dispose pas d’un service de coordination qui s’occupe spécifiquement de la lutte contre le vol d’œuvres d’art et le commerce illicite d’œuvres d’art, comme ceux qui existent entre autres en Italie où le Comando Carabinieri Tutela Patrimonio Culturale compte près de 250 personnes, en France avec l’Office central de lutte contre le trafic de biens culturels (OCBC) ou encore aux Pays‑Bas au sein de l’Unité nationale de la police unifiée (Landelijke Eenheid van de Nederlandse Nationale Politie).

Les moyens mis à la disposition de la police fédérale pour procéder à des constats en matière de vol et de commerce illicite d’œuvres d’art comprennent notamment les services de police de première ligne, la Banque de données nationale générale (BNG), les laboratoires de la direction centrale de la police technique et scientifique et la cellule «Art et Antiquités».

Un problème de moyens et de ressources humaines se pose donc en Belgique pour l’application de la loi. Ni la police ni la douane ne considèrent la problématique du vol d’œuvres d’art comme une priorité.

De plus, la formation du personnel de police dans le domaine des œuvres d’art est actuellement inexistante. Par conséquent, il faut soit recruter un collaborateur porteur d’un diplôme universitaire en archéologie ou histoire de l’art, soit encourager les collaborateurs à se former eux‑mêmes. Je laisse ce point à votre appréciation.

Ainsi, le responsable de la cellule «Art et Antiquités» a, à ses propres frais et pendant son temps libre, suivi une formation d’antiquaire durant trois ans.

Tel est le premier intérêt du dispositif développé par le Sénat: prendre le temps des auditions sur le terrain.

Parallèlement à la police fédérale, la police locale joue elle aussi un rôle dans la lutte contre le vol et le commerce illicite d’œuvres d’art, un rôle bien détaillé dans notre rapport d’information.

Par ailleurs, la cellule «Art et Antiquités» de la police judiciaire fédérale doit, en plus de tout son travail, rassembler la documentation, analyser et coordonner toutes les informations relatives aux œuvres d’art volées. Grâce à des collaborations nationales et internationales, cette cellule lutte contre le vol, la falsification et le recel d’œuvres d’art par des réseaux criminels internationaux.

Mise en place en 1991, elle était, déjà, composée de quatre collaborateurs. En 1998, la police judiciaire a acquis le système informatique «Art Information System» (ARTIST). Le nombre de collaborateurs a été relevé à sept, auquel s’est ajouté un collègue des douanes qui, en 2004, s’est retiré. Aujourd’hui, cette équipe ne compte plus que cinq personnes.

Depuis 2006, le phénomène du vol des œuvres d’art n’est plus repris comme priorité, non plus, dans le Plan national de sécurité et les capacités sont réduites à deux collaborateurs.

En 2015, à la suite de l’optimalisation et face à la surcharge de priorités confiées à la DJSOC – treize au lieu de cinq –, on annonce la suppression de la cellule «Art et Antiquités» et l’on décide de diriger les collaborateurs vers d’autres priorités du Plan national de sécurité. Depuis 2015, et à la suite de la réduction de la cellule à une seule personne, le réseau n’est plus opérationnel, avec toute la perte d’expertise qui en résulte, expertise qui était pourtant reconnue internationalement et sur le plan européen. Par conséquent, nous sommes obligés de constater que la cellule n’est plus en mesure d’exercer bon nombre de ses missions citées dans le rapport d’information.

En 2017, la DJSOC décide de rétablir le point de contact «Art» au sein de ses services, étant donné le nombre important de signalements dans le domaine du vol des œuvres d’art.

La cellule, quant à elle, a également indiqué qu’elle n’assurait plus le suivi des dossiers qui ne peuvent être rattachés à un arrondissement policier déterminé. En substance, on peut craindre que cette pénurie de moyens ne conduise à une impunité de fait et à une paralysie, avec à la clé un réel risque d’augmentation des vols et des recels, ce qui signifie que la Belgique reste en défaut vis‑à‑vis des attentes et des recommandations de la résolution 2347 de l’ONU, de l’UNESCO qui portent sur les «Mesures juridiques et pratiques contre le commerce illicite des biens culturels», en liaison avec d’Interpol.

En ce qui concerne la base de données ARTIST, parmi les deux principales banques de données utilisées par les services de police, citons d’abord la BNG, que chaque service de la police intégrée peut consulter sur la base de profils déterminés. Elle contient certains éléments fixés par la loi, tels le nom, l’adresse, la plaque minéralogique, etc. Il existe d’autres banques de données internationales dont vous trouverez également la liste dans notre rapport.

Le Plan national de sécurité (PNS) et la collaboration entre la justice et la police sont aussi extrêmement complexes.

Depuis 2006, la lutte contre le vol et le commerce illicite d’œuvres d’art n’est plus reprise, je le répète, comme une priorité dans le Plan national de sécurité, particulièrement et explicitement dans le PNS 2016‑2019. Il semble qu’actuellement, cette nouvelle responsabilité ne soit pas intégrée, non plus, dans les plans zonaux de sécurité. Il ressort des auditions que les services chargés de contrôler le respect de la loi n’accordent qu’une importance secondaire à la répression du vol et du commerce illicite d’œuvres d’art.

La lutte contre le vol d’œuvres d’art n’est pas davantage reprise comme priorité dans les plans zonaux de sécurité des zones de police sur le territoire desquelles de nombreux musées sont identifiés.

Dans nos constatations, nous ciblons aussi des domaines tels que les douanes, la CTIF ou encore les acteurs culturels, économiques et scientifiques.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Om dit hoofdstuk af te sluiten zal ik het eerst hebben over de douane en accijnzen, de Cel voor financiële informatieverwerking (CFI) en de UNESCO‑commissies en dan zal ik verdergaan met de culturele actoren.

Wat de Algemene Administratie Douane en Accijnzen betreft, is het zo dat de Belgische douanediensten een beperkte rol spelen in de strijd tegen kunstroof en illegale kunsthandel. Het uitgangspunt van kunsthandel is vrijhandel, waarbij slechts uitzonderlijk import- en exportrestricties gelden. België kent een dubbel douanesysteem met bijzondere kenmerken en een specifieke sanctieregeling voor cultuurgoederen afkomstig uit Irak en Syrië. Tot op heden werden er nog geen goederen verbeurd verklaard.

Er bestaat een samenwerkingsprotocol tussen de federale gerechtelijke politie en de douane, dat erin voorziet een personeelslid van de douane toe te voegen aan de cel Kunst en Antiek. Dit samenwerkingsprotocol wordt heden echter niet meer toegepast. Het lijkt er dus op dat er bij de douane geen gespecialiseerde kennis aanwezig is inzake de bestrijding van kunstroof en de illegale handel in cultuurgoederen. Hierdoor werden er in het verleden geen douaneacties georganiseerd die specifiek gericht zijn op deze problematiek.

De Cel voor financiële informatieverwerking (CFI) is een onafhankelijke administratieve overheid die in 1993 werd opgericht. Ze ontvangt alle meldingen van vermoedens over verdachte financiële transacties die verband houden met witwaspraktijken of de financiering van terrorisme. Kunstroof is voor de CFI een zorgpunt omdat de regering de Cel gevraagd heeft, naar aanleiding van de aanslagen van 22 maart 2016, een risicoanalyse op te maken met betrekking tot de financiering van terrorisme. De CFI zal hierover op korte termijn een aanbeveling formuleren ten aanzien van de federale regering.

Kunstroof is zelden een geïsoleerd feit en maakt vaak deel uit van grotere dossiers inzake corruptie of witwasserij. De CFI stelt dat zij sinds haar ontstaan geen enkele aangifte genoteerd heeft met betrekking tot verdachte kunsttrafieken, waardoor zij ook nog geen enkel onderzoek heeft gevoerd.

Problematisch is dat de CFI geen rechtstreekse toegang heeft tot de ARTIST‑databank van de federale politie. Ze moet daarvoor een aanvraag richten tot de directie van de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit (DJSOC) van de federale politie. Daartegenover staat dat de CFI wel toegang heeft tot de gegevensdatabank van Interpol, indien de toegang wettelijk gemotiveerd is op basis van een concreet dossier. Over dit punt zullen uiteraard aanbevelingen geformuleerd worden.

De laatste instanties in deze rij zijn de Belgische UNESCO‑commissies. België is de enige lidstaat van de Verenigde Naties die, door zijn specifieke staatsstructuur, twee UNESCO‑commissies telt die een uitstekende onderlinge relatie hebben. Dit komt onder meer tot uiting in de gemeenschappelijke inspanningen van beide commissies om de Belgische UNESCO‑commissie om te vormen tot een Federaal Overlegplatform van de Belgische UNESCO‑commissies voor de afstemming van de behandeling van dossiers. Ik vermeld hier twee speerpunten: de Vlaamse UNESCO‑commissie zet zich in voor de bewaring van cultureel erfgoed in Syrië en de Commision belge francophone et germanophone pour l’UNESCO nam initiatieven om studiedagen te organiseren in 2010 en in 2016 over de bekrachtiging van de verdragen en over de problematiek van de illegale handel in cultuurgoederen als financieringsbron van terrorisme.

De culturele, economische en wetenschappelijke actoren, zijn tijdens de hoorzittingen uitgebreid aan bod gekomen. Bij de culturele actoren zijn er vooreerst de musea. Ze nemen een bijzondere plaats in binnen de problematiek van de illegale kunsthandel en kunstroof: musea zijn immers zowel potentiële slachtoffers van diefstal als potentiële ontvangers van cultuurgoederen afkomstig van illegale handel. Professionele medewerkers van musea zijn gebonden door de deontologische code van de International Council of Museums (ICOM). Deze deontologische code keert de bewijslast om: de persoon die een object verwerft, moet zich informeren over de herkomst ervan. Voorts voorziet de code in een zorgvuldigheidsverplichting, namelijk de plicht om inspanningen te leveren voor het verzamelen van alle relevante informatie over een cultuurgoed dat men verwerft. Dit betekent dat het museum geen enkel object of specimen zal verwerven indien het niet zeker is van het bestaan van een behoorlijke eigendomstitel.

ICOM werkt bovendien met een systeem van rode lijsten: dit zijn lijsten van cultuurgoederen die risico lopen of die al illegaal verhandeld worden. Er bestaan momenteel een twaalftal lijsten voor Azië, Afrika en Zuid‑Amerika. De twee Belgische ICOM‑afdelingen richten zich op de belangenbehartiging van musea en professionele instellingen, onder andere inzake kunstroof en illegale kunsthandel. ICOM wijst op de meestal slechte bescherming van musea en religieuze plaatsen. De vele publieke collecties in musea en kerken lijden al jaren onder gerichte diefstallen die het erfgoed van ons land aantasten. Op lokaal vlak zijn er ook veel diefstallen in onze musea wegens de slechte bescherming van cultuurgoederen, een gebrekkige beveiliging van musea en religieuze sites, het ontbreken van gestandaardiseerde inventarissen of slecht opgeleid of betaald personeel.

Na de aanslagen van 22 maart 2016 werden Brusselse musea uitgerust met individuele toegangspoortjes en metaaldetectoren, en werd extra personeel aangeworven. Deze kosten werden door de musea zelf gedragen. Het aantal bezoekers is echter aanzienlijk gedaald, waardoor de Brusselse musea tegelijkertijd geconfronteerd worden met stijgende kosten en dalende inkomsten.

Om onder andere de kosten van de beveiliging van musea beheersbaar te maken, werd reeds meermaals voorgesteld om na te denken over mogelijke publiek‑private partnerschappen, gerichte en aangepaste financieringsmethoden of fiscale stimuli teneinde de Belgische instellingen van voldoende financiële middelen te voorzien om hun collecties en vestigingen correct te beveiligen.

Er bestaat een inventaris van het roerend Belgisch kerkelijk erfgoed, dat in de jaren ’60 en ’70 werd opgesteld door het Koninklijk Instituut voor het kunstpatrimonium (KIK‑IRPA), een federale wetenschappelijke instelling die tot taak heeft het cultureel en artistiek erfgoed van het land te documenteren, te bestuderen en te conserveren. Vandaag zijn die gegevens gratis raadpleegbaar in BALAT, een databank met meer dan 800 000 opnames. De cel Kunst en Antiek van de federale politie maakt geregeld gebruik van deze databank.

Met betrekking tot kerken zijn er twee instellingen: er is het Centre interdiocésain du patrimoine et des arts (CIPAR) in de Franse Gemeenschap en het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC) in de Vlaamse Gemeenschap. CRKC richt zich op dienstverlening inzake roerend en onroerend religieus erfgoed en de beveiliging van kerken en andere religieuze gebouwen tegen vernieling, vandalisme en diefstal. Het CRKC benadrukt het belang van een goede inventaris van de roerende goederen en dan in het bijzonder van ons roerend en onroerend patrimonium. Het CRKC heeft een systeem ontwikkeld voor de beveiliging van religieuze gebouwen en is tevreden over de samenwerking met de verschillende betrokken actoren inzake kunstroof, voornamelijk met de federale politie. Het werkt immers niet samen met de lokale politie, maar wel met de cel Kunst en Antiek van de federale politie voor de registratie van de diefstallen.

Wat het archief betreft, heeft de International Council on Archives (ICA) de noodzaak om internationaal beter samen te werken in de strijd tegen de illegale handel en smokkel van archiefdocumenten herbevestigd. De archiefsector voelt zich miskend en dubbel benadeeld. Deze sector bevindt zich op het raakvlak van publieke en wetenschappelijke opdrachten en is dus getroffen door de afschaffing van de cel Kunst en Antiek. De Rijksarchivaris wijst erop dat een overheidsdocument dat in België uit zijn wettelijke bewaarplaats wordt ontvreemd, geen enkele bijzondere bescherming geniet. De opdracht van het Rijksarchief om unieke en authentieke wetenschappelijke en juridische gegevens te bewaren, als onderdeel van de verantwoordelijkheid tot het verzekeren van de openbare orde, wordt moeilijker door het wegvallen van de cel Kunst en Antiek.

Tijdens de hoorzittingen heeft de vertegenwoordiger van de wetenschappelijke wereld de problematiek van plunderingen duidelijk toegelicht. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen diefstal en plundering of clandestiene opgravingen. Vernieling van het patrimonium wordt momenteel als een oorlogsmisdaad erkend, maar het plunderen niet. In geval van plundering zijn er twee soorten verantwoordelijkheden: die van de plunderaars en die van de tussenpersonen. Laatstgenoemden halen het grootste financiële voordeel uit die illegale handel en moeten dus strenger gestraft worden.

Dan kom ik tot de economische actoren. De onwettige handel in cultuurgoederen is onder meer een gevolg van het ontbreken van een uniforme definitie van de term “cultuurgoederen” en van wetgeving voor de bescherming van het cultuurpatrimonium van landen die het slachtoffer zijn van diefstal of vernieling, de gebrekkige reglementering van de invoer van cultuurgoederen en een rendabele handel met veel vraag naar cultuurgoederen.

Vrijhavens spelen een belangrijke rol binnen de internationale kunsthandel en kunstroof door het bijzondere statuut dat ze hebben inzake de vrijstellingen op geïmporteerde en geëxporteerde goederen van en naar deze territoria. Een studie uitgevoerd in het kader van de Financial Action Task Force (FATF) uit 2010 stelt dat de actoren die zich inlaten met georganiseerde misdaad, erin slagen het gebrek aan transparantie van deze zones uit te buiten, onder meer voor het financieren van terrorisme.

Dan zijn er nog de antiquairs en kunsthandelaars, de veilingen en toonzalen. De aankoop van kunstvoorwerpen gebeurt in België vandaag hoofdzakelijk met cash geld indien het plafond van 3000 euro niet wordt overschreden, zoals wettelijk bepaald. In tegenstelling tot hun Franse collega’s zijn Belgische antiquairs en kunsthandelaars niet verplicht om verdachte transacties te melden. Belgische antiquairs zijn ook niet verplicht om een register bij te houden van de kunstvoorwerpen in hun bezit die te koop worden aangeboden, terwijl dit wel bestaat voor de aan- en verkoop van bulkgoederen, wapens en edelmetalen. Objecten die in België te koop worden aangeboden, zijn dus niet traceerbaar. Momenteel bestaat er geen Belgische instelling die toezicht houdt of controle uitoefent op het doen en laten van de antiquairs. Het UNESCO‑Verdrag van 1970 vraagt nochtans expliciet dat de handelaren een register bijhouden van inkomende en uitgaande stukken. De vertegenwoordigers van de Belgische antiquairs hebben tijdens de hoorzittingen aangegeven in te stemmen met het bijhouden van een verplicht register van hun transacties. Er bestaat reeds een handvest voor antiquairs en ze staan eveneens positief ten opzichte van een nauwe samenwerking met de cel Kunst en Antiek.

Tot slot zal ik het nog hebben over de verzekeringssector. Er is maar één enkel Belgisch verzekeringskantoor dat zich met deze materie bezighoudt, naast enkele internationale verzekeraars die in België actief zijn. Volgens schattingen zouden slechts 20% van alle kunstwerken verzekerd zijn en is slechts 10% van de schadegevallen te wijten aan diefstal, inclusief vandalisme. Ongeveer 80% van deze laatste 10% betreft diefstallen in kerken en gebedsplaatsen, waaruit blijkt dat het belangrijk was om die sector te horen. Verzekeraars zijn verplicht om inlichtingen in te winnen over hun cliënt en die te bewaren. Ze zijn uiteraard voorstander van preventieve maatregelen om uitgaven bij kunstdiefstallen te voorkomen.

Als we het hebben over het fenomeen van artnapping, waarbij losgeld wordt gevraagd voor een gestolen kunstwerk, gaat het in België om twee gevallen in tien jaar. Kunstwerken die onverkoopbaar zijn op de kunstmarkt, gezien hun bekendheid, worden gestolen en enkele jaren bijgehouden om deze, na verjaring van de feiten, via onderhandelingen aan te bieden aan verzekeringsmaatschappijen. De verzekeringen recupereren aldus wel het kunstwerk tegen een lagere prijs dan de werkelijke waarde, maar tegelijk wordt het fenomeen van artnapping op die manier onrechtstreeks aangemoedigd.

Er kunnen veel verbanden worden gelegd tussen het witwassen van geld en de handel in kunstwerken. Sinds de goedkeuring van de laatste Europese MiFID‑normen voor de bank- en verzekeringssector moet een verzekeringsmaatschappij of een makelaar de bevoegde overheid, namelijk de CFI, verplicht informeren over elk vermoeden van witwaspraktijken. Ik herhaal dat de CFI sinds 25 jaar nog geen enkele melding heeft gekregen.

Daarmee sluiten we het gedeelte van het verslag over de vaststellingen af.

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Pour terminer ce chapitre, j’aborderai la question des douanes et accises, de la Cellule de traitement des informations financières (CTIF) et des commissions Unesco, avant d’en venir au chapitre des acteurs culturels.

En ce qui concerne l’administration générale des douanes et accises, les services de douanes ont un rôle limité dans le domaine de la lutte contre le vol et le commerce illicite d’œuvres d’art. Le point de départ du commerce de l’art est le libre‑échange, qui ne fait qu’exceptionnellement l’objet de restrictions d’importation et d’exportation. La Belgique connaît un double système douanier avec une particularité et un régime de sanction spécifique pour les biens culturels en provenance d’Irak et de Syrie. Jusqu’à présent, il n’y a pas eu de biens confisqués.

Il existe, entre la police judiciaire fédérale et la douane, un protocole de coopération qui prévoit d’adjoindre un membre du personnel des douanes à la cellule «Art et Antiquités», mais ce protocole n’est plus appliqué aujourd’hui. La douane ne disposerait donc pas d’experts spécialisés dans la lutte contre le vol et le commerce illicite de biens culturels, ce qui explique qu’aucune action douanière spécifique n’ait jamais été lancée dans ce domaine.

Nous avons ensuite la CTIF, qui est une autorité administrative indépendante, créée en 1993. Elle reçoit l’ensemble des déclarations de soupçons à propos de transactions financières suspectes en relation avec le blanchiment d’argent ou le financement du terrorisme. Pour la CTIF, le vol d’œuvres d’art est un sujet de préoccupation puisque, à la suite des attentats du 22 mars, le gouvernement lui a demandé d’établir une analyse de risques concernant le financement du terrorisme. La CTIF formulera prochainement une recommandation à l’attention du gouvernement fédéral à cet égard.

Force est de constater que les vols d’œuvres d’art sont rarement des faits isolés. Ils interviennent souvent dans des affaires plus vastes de corruption et de blanchiment. La CTIF déclare n’avoir depuis 25 ans enregistré aucune déclaration d’un quelconque trafic d’œuvres d’art suspect, si bien qu’elle n’a encore mené aucune enquête.

Un point problématique à identifier est le fait que la CTIF ne dispose pas d’un accès direct à la banque de données ARTIST de la police fédérale. Pour y accéder, elle doit adresser une demande à la Direction de la lutte contre la criminalité grave et organisée de la police fédérale (DJSOC). Par contre, elle a accès à la banque de données d’Interpol si cet accès est motivé sur la base d’un dossier concret. C’est évidemment un point qui donnera lieu au dépôt de recommandations.

La dernière institution dans ce chapitre, ce sont les commissions Unesco qui existent en Belgique. Du fait de sa spécificité, la Belgique compte deux commissions Unesco, qui entretiennent d’excellentes relations. En témoignent les efforts entrepris pour transformer la Commission belge pour l’Unesco en une plateforme fédérale de concertation des deux commissions belges pour l’Unesco, de manière à harmoniser la gestion des dossiers. Citons peut‑être deux axes particuliers: la Commission flamande pour l’Unesco joue un rôle particulier de sauvegarde du patrimoine culturel en Syrie alors que la Commission belge francophone et germanophone pour l’Unesco a pris plusieurs initiatives pour organiser différents colloques en 2010 et en 2016 sur les enjeux de ratification des conventions, d’une part, et sur le problème du commerce illicite de biens comme source de financement du terrorisme, d’autre part.

J’aborde à présent la question de la place des acteurs culturels, économiques et scientifiques, que nous avons eu l’occasion d’entendre amplement lors des auditions. Au rang des acteurs culturels, il y a d’abord les musées. Ceux‑ci occupent une place particulière dans la problématique du commerce illicite et du vol d’œuvres d’art, car ils peuvent aussi bien être victimes de vols que recevoir des biens culturels issus d’un commerce illicite. Dans les musées, l’action des professionnels doit obéir au code déontologique du Conseil international des musées. Ce code prévoit deux axes majeurs, dont le renversement de la charge de la preuve: la personne qui acquiert un objet doit s’informer de son origine. Un second élément est l’obligation de vigilance qui impose de s’efforcer de recueillir toutes les informations pertinentes sur le bien culturel que l’on acquiert. Cela veut dire que le musée ne se procurera aucun objet ou spécimen lorsqu’il n’est pas certain de l’existence d’un titre de propriété en bonne et due forme.

Le Conseil international des musées (ICOM – International Council of Museums) applique également un système de «listes rouges», c’est‑à‑dire des listes de biens culturels en danger ou qui font déjà l’objet d’un commerce illicite. On compte actuellement une douzaine de listes pour l’Asie, l’Afrique et l’Amérique du Sud. En Belgique, les deux sections de l’ICOM se soucient de défendre les intérêts des musées et des institutions professionnelles, notamment face au vol et au commerce illicite d’œuvres d’art. L’ICOM pointe la protection généralement déficiente des musées et des sites religieux. Depuis des années, les nombreuses collections publiques des musées et des églises sont en butte à des vols ciblés qui portent atteinte à notre patrimoine national. Sur un plan plus local, il y a aussi beaucoup de vols dans nos musées à cause de la mauvaise protection des biens culturels, d’une mauvaise sécurité dans les musées ou les sites religieux, de l’absence d’inventaire standardisé ou d’un personnel mal formé ou mal payé.

À la suite des attentats du 22 mars 2016, les musées bruxellois ont été équipés de portiques individuels et de détecteurs de métaux, et l’on a engagé du personnel supplémentaire. Ce sont les musées qui ont supporté les frais. Comme leur fréquentation a sensiblement baissé, les musées bruxellois sont simultanément confrontés à une augmentation des coûts et à une baisse des recettes.

En vue de maîtriser les coûts, entre autres de la sécurisation des musées, on a déjà avancé à diverses reprises la piste de partenariats public‑privé, de méthodes de financement ciblées et adaptées ou d’incitants fiscaux, afin de doter les institutions belges de moyens suffisants pour sécuriser correctement leurs collections et leurs locaux.

Pour ce qui est des églises en Belgique, un inventaire de leurs biens mobiliers a été dressé dans les années 60‑70 par l’Institut royal du patrimoine artistique (IRPA‑KIK), qui est l’institution scientifique fédérale en charge de la documentation, de l’étude et de la conservation du patrimoine culturel et artistique du pays. Aujourd’hui, la base de données BALAT est accessible gratuitement et comporte plus de 800 000 clichés. La cellule «Art &Antiquités» de la police fédérale utilise régulièrement cette base de données.

S’agissant des églises, il existe deux institutions: le Centre interdiocésain du patrimoine et des arts (CIPAR), en Communauté française, et le Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC), en Communauté flamande. Le CRKC propose également ses services dans le domaine du patrimoine mobilier et immobilier religieux et de la protection des églises et d’autres édifices religieux contre les destructions, le vandalisme et le vol. Le CRKC souligne l’importance d’un inventaire précis des biens mobiliers et particulièrement de ce patrimoine mobilier et immobilier. Il a développé un système de sécurisation des bâtiments religieux et il fait état d’une bonne collaboration avec les acteurs concernés par le vol d’œuvres d’art, surtout avec la police fédérale. Il ne collabore pas avec la police locale mais il le fait avec la cellule «Art et Antiquités» de la police fédérale pour ce qui concerne l’enregistrement des vols.

En ce qui concerne les archives, le Conseil international des archives (CIA) a réaffirmé la nécessité de renforcer la coopération internationale pour lutter contre le commerce illicite et le trafic des documents d’archives. Ce secteur s’estime en effet méconnu et doublement pénalisé. À l’interface des missions publiques et scientifiques, il considère qu’il est touché par la disparition de la cellule «Art et Antiquités». L’Archiviste général du Royaume a souligné qu’en Belgique, un document administratif que l’on subtiliserait de son lieu légal de dépôt ne bénéficierait d’aucune protection particulière. Pour les Archives du Royaume, l’extinction de la cellule «Art et Antiquités» signifie que leur mission, la conservation des données scientifiques ou juridiques, uniques et authentiques, se complique alors qu’elle fait partie de leur responsabilité de garantir l’ordre public.

Lors des auditions, le représentant du monde scientifique a clairement mis en évidence la problématique des pillages. Il a rappelé l’importance de distinguer le vol du pillage, c’est‑à‑dire de la fouille clandestine. À l’heure actuelle, la destruction du patrimoine est considérée comme un crime de guerre alors que ce n’est pas le cas pour le pillage. En matière de pillage, deux types de responsabilités peuvent être distinguées, celle des pilleurs et celle des intermédiaires. Ce sont ces derniers qui tirent le plus grand profit des trafics, et qui, selon le représentant du monde scientifique, doivent donc être sanctionnés plus sévèrement.

J’en arrive aux acteurs économiques. Le commerce illicite de biens culturels est, entre autres, une conséquence de l’absence de définition uniforme des termes «biens culturels» et du manque de législation assurant la protection du patrimoine culturel d’un pays victime de vols ou de destructions, d’une réglementation insuffisante des importations de biens culturels et de l’existence d’un commerce rentable alimenté par une forte demande.

Les ports francs jouent un rôle important dans le vol et le commerce international d’œuvres d’art en raison du statut particulier dont ils jouissent à travers les exonérations applicables aux biens importés et exportés de et vers ces territoires. Une étude réalisée en 2010 par le Groupe d’action financière (GAFI), avance que les acteurs impliqués dans le crime organisé parviennent à tirer parti du manque de transparence inhérente à ces zones de ports francs, notamment pour financer le terrorisme.

J’en viens à présent au secteur des antiquaires, des marchands d’art et des salles de vente et d’exposition. En Belgique, à l’heure actuelle et conformément à la loi, les achats d’objets d’art sont essentiellement payés en espèces pour autant que le plafond de 3 000 euros ne soit pas dépassé. Contrairement à leurs collègues français, les antiquaires et les marchands d’art belges n’ont pas l’obligation de signaler les transactions suspectes. De même, les antiquaires belges ne sont pas obligés de tenir à jour un registre des objets d’art qu’ils détiennent et qui sont proposés à la vente alors que cela existe, par exemple, pour l’achat et la vente de matériaux en vrac, d’armes et de métaux précieux. Cela entraîne l’absence de traçabilité des objets mis en vente en Belgique. Il n’existe actuellement aucune institution belge chargée de surveiller ou de contrôler les faits et gestes des antiquaires. La Convention de l’Unesco de 1970 demande pourtant explicitement que les antiquaires tiennent un registre des pièces entrantes et sortantes. Au cours des auditions, les représentants des antiquaires ont déclaré consentir à l’obligation de tenir un registre de leurs transactions. Cependant, il existe déjà une charte pour les antiquaires et ceux‑ci sont également favorables à une collaboration étroite avec la cellule «Art et Antiquités».

J’en termine en évoquant le secteur des assurances. Un seul cabinet belge s’occupe de cette matière en plus des quelques assureurs internationaux actifs dans notre pays. Selon les estimations du terrain, seuls 20% du nombre total d’œuvres d’art seraient assurées et seuls 10% des sinistres sont liés à un vol, y compris le vandalisme. Près de 80% de ces 10% concernent des vols commis dans des églises et des lieux de prière, d’où l’importance d’avoir entendu le secteur des biens religieux. Les assureurs ont l’obligation de collecter des informations sur leurs clients et de les archiver. Ils sont bien évidemment partisans de mesures préventives afin d’éviter tout débours en cas de vol d’œuvres d’art.

Quant au phénomène de l’artnapping, qui consiste à réclamer une rançon en échange d’une œuvre d’art volée, il représenterait, en Belgique, deux cas sur dix ans. Les œuvres d’art que leur notoriété rend invendables sur le marché de l’art sont dérobées et conservées plusieurs années pour ensuite être négociées avec les compagnies d’assurance, une fois le délai de prescription écoulé. Les assurances récupèrent l’œuvre à un prix inférieur à sa valeur réelle, mais encouragent en même temps, indirectement, le phénomène de l’artnapping.

Les liens qui peuvent être établis entre le blanchiment d’argent et le trafic d’œuvres d’art sont nombreux. Depuis l’adoption des dernières normes européennes dites MiFID (Markets in Financial Instruments Directive), une compagnie d’assurance ou un courtier est dans l’obligation d’informer les autorités compétentes, c’est‑à‑dire la CTIF, de toute suspicion de blanchiment d’argent. Je vous rappelle que depuis 25 ans, la CTIF ne s’est vu adresser aucun signalement.

La partie du rapport relative aux constats est ainsi terminée.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld), rapporteur. – Ik zal ingaan op twee hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk omvat het wettelijk kader waarbij een opdeling is gemaakt tussen het internationale en het nationale kader. Twee internationale verdragen, het UNIDROIT‑Verdrag en het Verdrag van Nicosia, zijn nog niet geratificeerd door ons land. Die verdragen zorgen voor een vrijwel complete juridische dekkingsgraad, wat een krachtig weerwoord biedt aan de illegale handel en kunstroof. In beide gevallen wordt aanbevolen de ratificering te steunen, in nauw overleg met alle actoren, waaronder de antiquairs, de respectieve regeringen en de culturele sector, waarbij vooraf wordt onderzocht of en hoe bepaalde onderdelen van dit verdrag aansluiten op ons rechtssysteem.

Ik wens de aandacht te vestigen op de vierde aanbeveling, die belangrijk is in het licht van de recente verkiezing van ons land als niet‑permanent lid van de VN‑Veiligheidsraad. Er is een verontrustende trend bij diverse terroristische groeperingen wat de wijze aangaat waarop zij het culturele erfgoed in de regio of het land waar zij actief zijn, te gronde willen richten. Aanvankelijk trachtten die groeperingen het culturele erfgoed, dat vaak de identiteit en de geschiedenis van een land omvat, systematisch te vernietigen om aldus de hele cultuur van het land uit te wissen. Tegenwoordig wordt het als roofgoed beschouwd dat tot hun financiering moet dienen. Resolutie 2347 van de VN‑Veiligheidsraad bestempelt het vernietigen van cultureel erfgoed als een oorlogsmisdaad. Dit geldt evenwel niet voor het plunderen en verhandelen. In 2016 werd een Malinese rebellenleider door het Internationaal Strafhof veroordeeld wegens het vernietigen van cultureel erfgoed in Timboektoe. De aanbeveling luidt om in navolging daarvan ook het plunderen van cultureel erfgoed als oorlogsmisdaad te beschouwen en navenant te bestraffen. Ik verwijs in dat verband naar de uitgebreide getuigenissen tijdens de hoorzittingen over de plunderingen in Apamea in Syrië. IS heeft het plunderen van cultureel erfgoed tot ongekende proporties gebracht en heeft zelfs een departement ‘Natuurlijke rijkdommen’ in het leven geroepen dat zich specifiek richtte op voorwerpen uit de oudheid. Dat departement stond tevens in voor heffingen op de verkoop van oudheden en leverde vergunningen tot plundering af voor specifieke archeologische sites.

Aangezien de internationale handel in roofkunst veelal voorwerpen uit de Oudheid betreft, wordt een andere maatregel naar voren geschoven, namelijk een specifiek EU‑importcertificaat voor alle cultuurgoederen ouder dan 250 jaar. Die aanbevelingen zullen de handel in roofkunst ter financiering van terrorisme een halt toeroepen. Nationaal wordt aangedrongen op een spoedige omzetting van het door ons land ondertekende UNESCO‑Verdrag in concrete wetten die de handel in kunst een duidelijk kader bieden, met afdoende sancties.

In het tweede hoofdstuk, ‘Veiligheid en Justitie’, wordt aanbevolen, naar het voorbeeld van Italië en Frankrijk, een federale coördinerende dienst op te richten die specifiek instaat voor de bestrijding van kunstdiefstal en illegale kunsthandel. De beslissing van de vorige legislatuur tot hervorming van de cel Kunst en Antiek wordt hierbij herzien. De cel dient te worden gereactiveerd en moet van de nodige expertise worden voorzien. Ook wordt zijn takenpakket duidelijk omschreven. Alle fracties hebben inhoudelijk tot de totstandkoming van dit punt bijgedragen. De cel zal het centrale coördinatie- en contactpunt worden, zowel nationaal als internationaal. Statistieken over kunstdiefstal moeten opnieuw up‑to‑date worden gehouden en er wordt ruimte gemaakt voor onderzoek naar specifieke criminaliteitsfenomenen rond gestolen kunst met het oog op het uitwerken van preventieacties in samenwerking met de lokale politie. Naast operationele steun op het terrein komt hiermee ook de heling en de kunstvervalsing in het vizier. Daarnaast moet een draaiboek voor de lokale politiediensten worden uitgewerkt en wordt voorzien in een gespecialiseerde opleiding voor het politiepersoneel. Het systeem van alerts bij belangrijke gevallen van kunstroof wordt opnieuw geactiveerd voor alle actoren, zowel de veilingzalen als de antiquairs. Aanbevelingen voor de databank ARTIST werden opgesteld na input van onder meer de beleidscel van de minister.

De databank ARTIST zal binnenkort worden hernieuwd en hierbij zullen allerhande nieuwe functionaliteiten aanwezig zijn, die aldus aansluiten op de succesvolle voorbeelden in het buitenland, zoals van de Italiaanse Carabinieri. Hierbij zal ze, in tegenstelling tot wat momenteel het geval is, niet alleen worden opengesteld voor de politie. Het online brengen van ARTIST zal de politie de mogelijkheid bieden de databank op het terrein te raadplegen via mobiele toepassingen en foto’s te raadplegen en toe te voegen. Aansluitend daarop wordt aanbevolen de databank voor de douane toegankelijk te maken. De vernieuwde databank moet tevens in tweede lijn kosteloos worden opengesteld voor het publiek, de antiquairs en de veilingzalen, naar het voorbeeld van onze buurlanden. Ik verwijs naar de vaststellingen van het belang van de preventieve werking van het opzetten van een publieke databank gestolen kunst. Het is ook vanuit de hernieuwde databank dat het systeem van de alerts wordt opgezet.

Ook voor de lokale politie worden concrete aanbevelingen geformuleerd. Naast opleiding en andere praktische maatregelen, moet de informatieflow worden geconcretiseerd. Het betreft onder meer het opzetten van lokale aanspreekpunten, aandacht voor kunstroof in de zonale veiligheidsplannen en het aanbieden van een duidelijke checklist van materieel dat ter beschikking staat van de lokale eenheden.

Gezien de vele duidelijke vaststellingen heerst er een brede consensus om de strijd tegen kunstroof en kunstsmokkel op te nemen als prioriteit in het nationaal veiligheidsplan. Naar het voorbeeld van Frankrijk en Nederland dient men een referentiemagistraat voor kunstcriminaliteit aan te wijzen, die in nauw overleg zal staan met de hernieuwde cel Kunst en Antiek.

Ook voor de douane worden duidelijke aanbevelingen geformuleerd. Het bestaande samenwerkingsprotocol moet worden toegepast en daarvoor moeten, na analyse door de douane, de nodige instrumenten en middelen voorhanden zijn. Ook hier vindt men de rode draad van de opleiding terug. Kunstcriminaliteit en kunstroof vergen immers specifieke kennis. Net als bij de andere diensten is informatiedeling cruciaal. Dat is de grote leidraad in heel dit hoofdstuk. Vanuit de vaststelling dat informatiedeling heden niet geschiedt, wordt benadrukt dat informatie betreffende in beslag genomen illegale cultuurgoederen onmiddellijk wordt ingebracht in de gegevensbank van Interpol. De handel in roofkunst blijft immers niet beperkt tot de landsgrenzen. In de snelle informatiewisseling kunnen de andere diensten in andere landen helpen om deze goederen eveneens tegen te houden en de netwerken erachter te vatten.

Interne coördinatie tussen de cel, de douane, de Cel voor financiële informatieverwerking (CFI) en de referentiemagistraat, waarbij informatie snel doorstroomt en ze tevens internationaal snel wordt gedeeld en uitgewisseld, vormt aldus een essentieel instrument in de strijd tegen kunstdiefstal en geplunderd erfgoed.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld), rapporteur. – Je m’attarderai sur deux chapitres. Le premier porte sur le cadre légal, international et national. Deux conventions internationales, la Convention d’UNIDROIT et la Convention de Nicosie, n’ont pas encore été ratifiées par notre pays alors qu’elles offrent une couverture juridique quasi complète et donc une parade efficace au vol et au commerce illicite d’œuvres d’art. Nous recommandons d’encourager la ratification de ces conventions, en concertation étroite avec tous les acteurs, dont les antiquaires, les différents gouvernements et le secteur culturel, après une analyse de l’interaction entre certains volets de ces conventions et notre ordre juridique.

Je voudrais attirer l’attention sur la quatrième recommandation qui prend toute son importance après la désignation de notre pays comme membre non permanent du Conseil de sécurité de l’ONU. Différents groupements terroristes ont la fâcheuse tendance à vouloir démolir le patrimoine culturel de la région dans laquelle ils sévissent. Ils le considèrent comme un butin leur permettant de se financer. La résolution no 2347 du Conseil de sécurité qualifie la destruction du patrimoine culturel de crime de guerre. Cela ne vaut hélas pas pour le pillage et la vente. En 2016, un chef rebelle malien a été condamné par la Cour pénale internationale pour la destruction du patrimoine culturel à Tombouctou. Nous recommandons dès lors de considérer également le pillage de patrimoine culturel comme un crime de guerre et de le sanctionner comme tel. Je rappelle à cet égard les nombreux témoignages sur les pillages du site d’Apamée en Syrie, livrés durant les auditions. Daech a développé le pillage dans des proportions inégalées et a même créé un département «Richesses naturelles» qui se concentrait sur les objets de l’Antiquité, percevait une redevance sur les ventes d’objets antiques et délivrait des autorisations de piller des sites archéologiques spécifiques.

Comme le commerce international d’objets d’art volés concerne essentiellement des objets de l’Antiquité, une recommandation préconise d’imposer un certificat d’importation spécifique à tout importateur de biens culturels ayant plus de deux cent cinquante ans. Ces recommandations permettront de mettre fin au trafic d’œuvres d’art destiné à financer le terrorisme. Au niveau national, nous insistons pour que notre pays traduise rapidement la convention de l’UNESCO en lois concrètes qui encadreront très clairement le commerce de l’art et prévoiront des sanctions adéquates.

Dans le deuxième chapitre «Sécurité et Justice», nous recommandons de créer, à l’instar de l’Italie et de la France, un service fédéral de coordination qui s’occupe spécifiquement de la lutte contre le vol et le commerce illicite d’œuvres d’art. On reviendra sur la décision de réformer la cellule «Art et Antiquité», prise sous la législature précédente. Cette cellule doit être réactivée et doit pouvoir compter sur toute l’expertise nécessaire. Il faut par ailleurs définir clairement ses missions. Ce point a été rédigé grâce à l’apport de tous les groupes politiques. La cellule deviendra le point de contact et de coordination national et international. Les statistiques sur les vols d’œuvres d’art doivent être mises à jour et il sera possible d’analyser certains phénomènes criminels spécifiques concernant les œuvres d’art volées afin d’élaborer des actions préventives en collaboration avec la police locale. Il faudra en outre rédiger un scénario à l’intention des services de police locale et organiser une formation spécialisée du personnel de police. Le système d’alertes dans des cas importants de vol d’œuvre d’art sera réactivé pour tous les acteurs, y compris les salles de vente et les antiquaires. Les recommandations relatives à la banque de données ARTIST ont été rédigées grâce, entre autres, à l’apport de la cellule stratégique du ministre.

Cette banque de données sera prochainement rénovée et dotée de nouvelles fonctionnalités, à l’instar de ce qui s’est fait avec succès à l’étranger. Elle sera aussi ouverte à d’autres acteurs que la police. La mise en ligne d’ARTIST permettra à la police de consulter la banque de données sur le terrain grâce à des applications mobiles, de consulter des photographies et d’en ajouter. Dans la foulée, il est recommandé de rendre cette banque de données accessible à la douane et, en seconde ligne et gratuitement, au public, aux antiquaires et aux salles de vente. J’attire l’attention sur les constatations relatives aux effets préventifs importants de la constitution d’une banque de données publique sur les œuvres d’art volées.

Certaines recommandations concrètes s’adressent à la police locale. Il convient de concrétiser non seulement la formation et d’autres mesures pratiques mais aussi la circulation d’informations. Il s’agit entre autres de créer des points de contact locaux, d’être attentif au phénomène du vol d’œuvres d’art dans les plans zonaux de sécurité et d’établir une liste de contrôle du matériel dont les unités locales pourraient disposer.

Face aux nombreux constats, un large consensus s’est dégagé sur la nécessité de faire de la lutte contre le vol et le trafic d’œuvres d’art une priorité du plan national de sécurité. Il faut, comme en France et aux Pays‑Bas, désigner un magistrat de référence pour la criminalité liée à l’art qui agira en étroite concertation avec la nouvelle cellule «Art et Antiquités».

D’autres recommandations claires concernent la douane. Le protocole de collaboration doit être appliqué, ce qui suppose la disponibilité des instruments et moyens nécessaires. Ici aussi, la formation est capitale. Ces phénomènes requièrent en effet des connaissances spécifiques et un partage d’informations. La nécessité d’intégrer sur‑le‑champ dans la banque de données d’Interpol les informations sur les biens culturels illégaux saisis est soulignée. En effet, le commerce d’œuvres d’art volées ne s’arrête pas aux frontières nationales. Un échange rapide d’informations permettra aux services d’autres pays de contribuer à bloquer les biens volés et à démanteler les réseaux responsables de ces trafics.

Une coordination interne entre la cellule, la douane, la Cellule de traitement des informations financières (CTIF) et le magistrat de référence, doublée d’un échange rapide d’informations au niveau national et international, constitue un instrument essentiel de la lutte contre le vol d’œuvres d’art et le pillage de patrimoine.

Mevrouw Anne Barzin (MR), rapporteur. – Ik zal op mijn beurt een samenvatting geven van het derde en vierde hoofdstuk van de aanbevelingen van dit informatieverslag. Het derde hoofdstuk betreft de internationale samenwerking, het intra‑Belgisch overleg en de restitutie van kunstwerken. Het vierde hoofdstuk gaat zowel over de georganiseerde misdaad, het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme.

In verband met de internationale samenwerking wensen we het accent te leggen op het opvoeren van de samenwerking tussen de douane‑, de politie- en de gerechtelijke diensten om aldus de samenwerking te bevorderen bij speurwerk en transnationale operaties. We pleiten voor snellere uitwisselingen en registraties, voor een versterking van de banden tussen de Europese Unie en Europol alsook tussen de verschillende douane‑en politiediensten.

In die context is het vanzelfsprekend dat UNESCO, de Werelddouaneorganisatie en de Cel voor financiële informatieverwerking (CFI) een rol te spelen hebben. In verband met de CFI in het bijzonder, wensen we, op basis van de hoorzitting van de vertegenwoordiger van die cel, een samenwerking tot stand te brengen tussen de cel en haar tegenhangers overal ter wereld.

Een uitstekend voorbeeld van Europees overleg in die context van samenwerking is het Europese project Horizon 2020, een actief platform rond het thema cultureel erfgoed dat in gevaar is, en de illegale handel in culturele goederen, teneinde goede praktijken te analyseren en te promoten in de lidstaten van de Europese Unie. Vertegenwoordigers van de politie en de magistratuur, publieke en privéactoren en beleidsmakers van ons land zouden kunnen deelnemen aan dat project.

Wat het intra‑Belgische overleg betreft, menen de verslaggevers dat het sluiten van een samenwerkingsakkoord tussen de verschillende betrokken bevoegdheidsniveaus heilzaam zou zijn, vooral om het interfederaal Overlegplatform invoer, uitvoer en restitutie van cultuurgoederen aan te moedigen vaker en op regelmatige basis samen te komen.

We hebben ook een akkoord bereikt over de noodzaak om de reglementering rond de cultuurgoederen in Brussel helder te maken.

We zouden ook een overleg wensen met de douanediensten, teneinde de afschaffing van het dubbel douanesysteem te onderzoeken en, voor de afgifte van de EU‑certificaten, te evolueren naar één enkel loket.

In het kader van de restitutie van kunstgoederen, en gelijklopend met de besprekingen in de andere Europese lidstaten, achten we het noodzakelijk een gezamenlijke aanpak uit te werken in dat domein, in het bijzonder in verband met de gestolen kunstwerken onder het Franse bewind, tijdens de koloniale periode en tijdens de naziperiode, waarvoor de Washington Principles gelden.

Wat de georganiseerde misdaad betreft, zou de CFI een sleutelrol kunnen spelen. Daartoe zouden we haar huidige bevoegdheden en opdrachten moeten evalueren en indien nodig bijsturen, om na te gaan hoe die cel haar rol zo efficiënt mogelijk kan vervullen voor wat betreft het in kaart brengen en detecteren van het verband tussen illegale kunsthandel en ‑roof, en het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en georganiseerde misdaad.

Het laatste punt in dit hoofdstuk gaat over de toenemende illegale handel op het internet. In dat domein vinden we het interessant de good practices te volgen, opgesteld door de UNESCO samen met de International Council of Museums (ICOM). Die good practices betreffen het uitwerken van een specifieke verwittiging voor potentiële kopers van culturele voorwerpen uit de oudheid, het verhogen van screenings op de internetverkoopplatformen, en het sluiten van publiek‑private samenwerkingen tussen verkoopplatforms en politie- en gerechtelijke overheden.

Een belangrijke actor die moet worden betrokken bij de werkzaamheden in dit domein is de Federal Computer Crime Unit (FCCU).

Mme Anne Barzin (MR), rapporteuse. – Je vais pour ma part vous livrer un résumé des recommandations qui portent sur les troisième et quatrième chapitres de ce rapport d’information. Le troisième chapitre concerne la coopération internationale, la concertation intrabelge et la restitution des œuvres d’art. Le quatrième chapitre évoque quant à lui le crime organisé, le blanchiment d’argent et le financement du terrorisme.

S’agissant de la coopération internationale, nous avons souhaité mettre l’accent sur le renforcement de la concertation douanière, policière et judiciaire et ainsi favoriser la coopération lors des enquêtes et opérations transnationales. Nous avons voulu plaider pour des échanges et des enregistrements plus rapides, renforcer les liens entre l’Union européenne et Europol ainsi qu’entre les différents services de douane et de police.

Dans ce contexte, il est évident que l’UNESCO, l’Organisation mondiale des douanes et la Cellule de traitement des informations financières (CTIF) ont un rôle à jouer. Par rapport à la CTIF, en particulier, nous souhaitons, sur la base notamment de l’audition de son représentant, instaurer une collaboration entre la cellule et ses homologues mondiaux.

Dans ce contexte de collaboration, un excellent exemple de concertation européenne est celui d’Horizon 2020, une plateforme active sur le thème du patrimoine culturel en danger et du commerce illicite de biens culturels, afin d’analyser et de promouvoir des bonnes pratiques dans les États membres de l’Union européenne. Des représentants de la police et de la magistrature, des acteurs publics et privés, des décideurs politiques de notre pays pourraient participer à ce projet.

Pour ce qui est de la concertation intrabelge, les rapporteurs pensent que la conclusion d’un accord de coopération entre les différents niveaux de pouvoir concernés constituerait un élément bénéfique, notamment en vue d’encourager la plateforme interfédérale de concertation «Importation, exportation et restitution de biens culturels» à se réunir davantage et sur une base régulière.

Nous avons également trouvé un accord concernant la nécessité de clarifier la réglementation relative aux biens culturels à Bruxelles.

Nous souhaiterions également qu’une concertation soit menée avec les douanes, afin d’envisager la suppression du double système douanier existant et de parvenir, en ce qui concerne la délivrance des certificats européens, à un guichet unique.

Dans le cadre de la restitution des œuvres d’art, et parallèlement aux discussions menées dans les autres États européens, nous estimons nécessaire de définir une approche commune dans ce domaine, en particulier en ce qui concerne les œuvres volées sous le régime français, sous la période coloniale et sous la période nazie, pour laquelle s’appliquent les Principes de Washington.

En ce qui concerne le crime organisé, la CTIF pourrait jouer un rôle clé. Pour ce faire, il faudrait procéder à l’évaluation et aux éventuels ajustements de ses compétences et missions actuelles, afin de voir comment ladite cellule pourrait jouer son rôle le plus efficacement possible en ce qui concerne la détection du lien entre le vol et le commerce illicite d’œuvres d’art, le blanchiment d’argent, le financement du terrorisme et la criminalité organisée.

Le dernier point abordé dans ce chapitre concerne la hausse du trafic illicite lié à internet. Dans ce domaine, nous avons pensé qu’il serait intéressant de suivre la série de bonnes pratiques élaborées par l’UNESCO, en collaboration l’ICOM, et qui concernent la mise au point d’un avertissement spécifique pour les acheteurs potentiels d’objets culturels datant de l’Antiquité, l’instauration de contrôles plus poussés sur les différentes plateformes de vente et la conclusion de partenariats public‑privé entre celles‑ci et les autorités policières et judiciaires.

Un acteur important à associer aux travaux dans ce domaine est la Federal Computer Crime Unit.

Mevrouw Katia Segers (sp.a), rapporteur. – We hoorden onder andere de heer Alexandre Chevalier, de ondervoorzitter van de International Council of Museums‑België (ICOM), een organisatie die op nationaal, Europees en internationaal vlak instaat voor de bescherming van de cultuurgoederen en die al bijna vijftig jaar aan de alarmbel trekt. De onwettige handel in cultuurgoederen is volgens hem te wijten aan vier punten: het verschil in perceptie van wat een cultuurgoed is naargelang het land; het gebrek aan gedegen nationale wetgeving; het gebrek aan regels inzake de invoer en ten slotte het bestaan van een rendabele handel.

Musea spelen een belangrijke rol in de strijd tegen de illegale handel van cultuurgoederen en kunstroof. Ze zijn zowel een mogelijk slachtoffer van diefstal als mogelijke ontvangers van illegaal verworven objecten. Om het eerste te vermijden, beveelt de Senaat dan ook aan om kunst en cultuurgoederen in openbare en privécollecties te inventariseren via de Object ID‑Compliant‑norm, hun opspoorbaarheid te vergroten via een internationale, open en gebruiksvriendelijke database en te focussen op een algemene adequate bewaring, bescherming en beveiliging van kunst en cultuurgoederen.

Dat kan onder meer door het stimuleren van fiscale incentives, die het inzetten en opleiden van gespecialiseerd personeel aanmoedigen, of door het promoten van mechanische beveiligingsmiddelen, zoals het verankeren van beeldhouwwerken of een beveiligde sluiting van alle ramen.

Om te vermijden dat musea illegaal verworven cultuurgoederen afnemen, zouden wetenschappers een deontologische code, zoals de ICOM‑code, moeten onderschrijven. Deze deontologische code voorziet in twee centrale punten: een omkering van bewijslast, waarbij de persoon die het object verwerft zich beslist dient te informeren over de herkomst ervan en de zogenaamde due diligence: de verplichting om een inspanning te leveren om zoveel mogelijk relevante informatie te verkrijgen over een cultuurgoed waar interesse voor is. Volgens de deontologische code mag een object of specimen enkel worden verworven door aankoop, gift, lening, legaat of ruil, indien het museum zeker is van het bestaan van een behoorlijke eigendomstitel en herkomst.

Professor Didier Viviers toonde tijdens zijn uiteenzetting de ernst van de problematiek rond kunstroof met foto’s van de archeologische site van Palmyra in Syrië. Dat gebied lijkt vandaag op een kaas met gaten. Sinds het uitbreken van het conflict in 2011 zijn er ongeveer 14 000 gaten gegraven om de site te plunderen. Natuurlijk is die roof niet begonnen met het Syrische conflict; het is een terugkerend probleem dat dit conflict overstijgt, met desastreuse gevolgen voor de wetenschap en de mensheid. Daarom beveelt de Senaat aan om wetenschappers financieel te steunen bij hun inventariserings- en publicatiewerk en in een ethische clausule te voorzien bij de indieningsprocedure van een dossier bij het FWO of FNRS.

Zoals collega Ryckmans zei, werden de vertegenwoordigers van antiquairs en kunsthandelaars en hun verzekeraars eveneens gehoord. Belgische antiquairs zijn niet verplicht een register bij te houden van de kunstvoorwerpen waarover zij beschikken en die te koop worden aangeboden, terwijl dit wel bestaat voor de aan- en verkoop van metalen in bulk, voor wapens en edele materialen. Ook het UNESCO‑Verdrag van 1970 vraagt nochtans expliciet dat handelaars een register van inkomende en uitgaande stukken bijhouden. Hoewel het bijhouden van een dergelijk register wat omslachtig en zwaar is, hebben de vertegenwoordigers van de Belgische antiquairs tijdens de commissiehoorzittingen aangegeven in te stemmen met het bijhouden van een verplicht register van hun transacties en wordt het opgenomen in de aanbevelingen van de Senaat.

De verzekeraars waren voorstander van preventieve maatregelen om alle uitgaven bij kunstdiefstallen te voorkomen. Het is voor de verzekeraars altijd interessant om een kunstwerk te recupereren, aangezien zij eigenaar worden van het werk. Volgens de vertegenwoordigers van de handelaars kunnen veel verbanden worden gelegd tussen het witwassen van geld en de handel in kunstwerken.

Sinds de goedkeuring van de laatste Europese MiFID‑normen (Markets in Financial Instruments Directive), die van toepassing zijn op bedrijven in de bank- en verzekeringssector, moet een verzekeringsmaatschappij of een makelaar het CFI verplicht informeren over elk vermoeden van witwaspraktijken.

De vertegenwoordiger van het departement Onroerend Religieus Erfgoed, Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC), pleit voor preventiemaatregelen in de vorm van een handig boekje en benadrukt het belang van een volledige beeldrijke databank van de onroerende goederen die in het religieus patrimonium aanwezig zijn. Ook diefstal van religieuze kunst is een internationaal fenomeen en kan alle hulp van Europol en Interpol goed gebruiken.

We kregen tijdens de hoorzittingen bericht van rijksarchivaris Karel Velle dat de archiefsector zich miskend en dubbel benadeeld voelt. Deze sector bevindt zich op het raakvlak van publieke en wetenschappelijke opdrachten en meent daardoor dubbel te zijn getroffen door de afschaffing van de cel Kunst en Antiek. Ze worden immers niet meer bijgestaan in het terugvorderen van overheidsdocumenten die zich op onrechtmatige wijze in privéhanden bevinden. Een overheidsdocument dat in België uit zijn wettelijke bewaarplaats wordt ontvreemd, geniet geen enkele bijzondere bescherming. Dat geeft het Rijksarchief een gevoel van machteloosheid.

Voor het Rijksarchief betekent het uitdoven van de cel Kunst en Antiek dat zijn opdracht om unieke wetenschappelijke en juridische authentieke gegevens te bewaren moelijker wordt, hoewel het waarborgen van de openbare orde onder zijn verantwoordelijkheid valt.

Daarom beveelt de Senaat aan om archivarissen toegang toe te kennen tot een referentiemagistraat die bevoegd is voor kunstroof en illegale kunsthandel. Daarbij komt dat personeel dat instaat voor de recuperatie van documenten die zich onrechtmatig in privéhanden bevinden de macht moeten krijgen om tot teruggave te dwingen, net als hun collega‑archivarissen in het buitenland. Daarnaast zouden we een bijzondere wettelijke bescherming moeten kunnen invoeren die de ontvreemding en het verlies van overheidsdocumenten onverjaarbaar maakt. We zouden ook kunnen nadenken over de aanpassing van de wetgeving inzake de bewijslast voor documenten en stukken die eigendom zijn van de rijksarchieven. De bestaande regelgeving is ontoereikend omdat ze de rijksarchieven zowel op het vlak van administratie als inzake personeelsinzet disproportioneel belast met het verzamelen van bewijsstukken om aan te tonen dat zij de rechtmatige eigenaar zijn van de rijksdocumenten.

Mme Katia Segers (sp.a), rapporteuse. – Nous avons entendu, entre autres, M. Alexandre Chevalier, vice‑président du Conseil international des musées – Belgique (ICOM), une organisation chargée de la protection des biens culturels aux niveaux national, européen et international et qui tire la sonnette d’alarme depuis près de cinquante ans déjà. Selon l’ICOM, le commerce illicite de biens culturels est dû à quatre éléments: la différence de perception de la notion de «bien culturel» en fonction du pays, l’absence de législation nationale de qualité, le manque de règles en matière d’importations et l’existence d’un commerce rentable.

Les musées jouent un rôle important dans la lutte contre le commerce illicite de biens culturels et le vol d’œuvres d’art. Ils sont à la fois des victimes potentielles de vols et des destinataires potentiels d’objets acquis de manière illégale. C’est pourquoi, pour éviter le premier cas, le Sénat recommande d’inventorier les biens artistiques et culturels dans les collections publiques et privées via la norme Object ID‑Compliant, d’augmenter leur traçabilité grâce à une banque de données internationale, ouverte et conviviale, et de mettre l’accent sur une conservation, protection et sécurisation adéquates des biens artistiques et culturels.

Cela peut se faire en autres par la mise en place d’incitants fiscaux qui encouragent le recrutement et la formation d’un personnel spécialisé, ou par la promotion de dispositifs mécaniques de sécurité, comme l’ancrage des sculptures ou la fermeture sécurisée de toutes les fenêtres.

Pour éviter que les musées n’achètent des biens culturels illégalement acquis, les scientifiques devraient souscrire à un code de déontologie comme le code ICOM. Ce code prévoit deux points centraux: un renversement de la charge de la preuve en vertu duquel la personne qui acquiert un objet doit absolument s’informer de sa provenance, et la ‘diligence requise’, à savoir l’obligation de s’efforcer d’obtenir un maximum d’informations pertinentes sur un bien culturel convoité. Selon le code de déontologie, un objet ou spécimen ne peut être acquis par don, prêt, legs ou échange que si le musée est certain de l’existence d’un titre de propriété et d’une origine valables.

Durant son exposé, le professeur Didier Vivier a montré la gravité de la problématique du vol d’œuvres d’art en produisant des photos du site archéologique de Palmyre en Syrie. Ce territoire ressemble aujourd’hui à un gruyère. Depuis l’explosion du conflit en 2011, 14 000 fosses ont été creusées sur le site à des fins de pillage. Il va de soi que ce trafic n’a pas commencé avec le conflit syrien, c’est un problème récurrent qui dépasse ce conflit, avec des conséquences désastreuses pour la science et pour l’humanité. C’est pourquoi le Sénat recommande d’aider financièrement les scientifiques dans leur travail d’inventoriage et de publication et d’assortir d’une clause éthique la procédure de dépôt de dossier auprès du FWO ou du FNRS.

Comme Mme Ryckmans l’a dit, les représentants des antiquaires et des marchands d’art et leurs assureurs ont également été entendus. Les antiquaires belges ne sont pas obligés de tenir un registre des objets d’art qu’ils détiennent et qui sont mis en vente, obligation qui existe pour les achats et ventes de métaux en vrac, d’armes et de matériaux nobles. La Convention de l’UNESCO de 1970 demande pourtant explicitement que les marchands tiennent un registre des pièces entrantes et sortantes. Bien que la tenue d’un tel registre soit lourde et compliquée, les représentants des antiquaires belges ont déclaré lors des auditions en commission accepter la tenue d’un registre obligatoire de leurs transactions, ce qui a été inséré dans les recommandations du Sénat.

Les assureurs étaient partisans de mesures préventives pour éviter toute dépense lors de vols d’œuvres d’art. Il est toujours intéressant, pour les assureurs, de récupérer une œuvre d’art, puisqu’ils en deviennent propriétaires. Selon les représentants des marchands, de nombreux liens peuvent être établis entre le blanchiment d’argent et le trafic d’œuvres d’art.

Depuis l’approbation des dernières normes européennes MiFID (Markets in Financial Instruments Directive), qui s’appliquent aux entreprises du secteur des banques et des assurances, une compagnie d’assurance ou un courtier en assurance est tenu d’informer la CTIF de toute présomption de pratiques de blanchiment d’argent.

Le représentant du département Patrimoine religieux immobilier du CRKC plaide pour des mesures préventives et insiste sur l’importance d’une banque de données contenant des photos des biens immobiliers composant le patrimoine religieux. Le vol d’art religieux étant également un phénomène international, l’aide d’Europol et d’Interpol sera bien utile.

Lors des auditions, l’Archiviste du Royaume nous a appris que le secteur des archives se sentait négligé et doublement pénalisé. Ce secteur se trouve à l’intersection des missions publiques et scientifiques et s’estime de ce fait doublement touché par la suppression de la cellule «Art et Antiquités». Il ne reçoit plus aucune aide lorsqu’il s’agit de récupérer des documents publics qui se sont retrouvés indûment aux mains du privé. Un document public que l’on soustrait de son lieu de conservation légal ne bénéficie d’aucune protection particulière. Les Archives du Royaume en éprouvent un sentiment d’impuissance.

Pour les Archives du Royaume, l’extinction de la cellule «Art et Antiquités» signifie que leur mission – la conservation de données scientifiques ou juridiques uniques et authentiques – se complique, alors qu’elle fait partie de leur responsabilité de garantir l’ordre public.

C’est pourquoi le Sénat recommande de permettre aux archivistes de s’adresser à un magistrat de référence compétent en matière de vol et de trafic d’œuvres d’art. Le personnel chargé de récupérer les documents qui se sont retrouvés indûment aux mains du privé devrait également être habilité à imposer leur restitution, comme peuvent le faire leurs collègues archivistes à l’étranger. Nous devrions en outre pouvoir instaurer une protection légale particulière qui rend imprescriptibles le vol et la perte de documents publics. Nous devrions aussi pouvoir réfléchir à l’adaptation de la législation relative à la charge de la preuve pour les documents et pièces appartenant aux Archives du Royaume. L’actuelle réglementation est insuffisante car elle impose aux services des Archives du Royaume une tâche disproportionnée, tant sur le plan administratif que sur le plan du personnel nécessaire, pour rassembler les pièces justificatives établissant que les documents publics sont leur propriété légitime.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). – De voorstelling van dit verslag kan zeer eentonig lijken omdat het hoofdzakelijk een opsomming is van de verdragen en reglementeringen die zouden kunnen worden toegepast op het gebied van cultuur, een gebied waarvan we ons zouden kunnen afvragen of het echt belangrijk is in deze moeilijke en onrustige tijden.

Dat we hebben besloten om dit thema te bestuderen, is niet enkel omdat het een federale bevoegdheid betreft, maar ook omdat het cultureel patrimonium en de bescherming ervan onder de bevoegdheid van de deelstaten vallen. Het is dus een transversaal thema. Daarom vinden we dat dit soort informatieverslag, wegens de aard van de problematiek en wegens de onderwerpen waarop het betrekking heeft, maar ook wegens de bevoegdheidsniveaus die erbij betrokken zijn, moet behandeld worden in onze assemblee. Het doel is aanbevelingen formuleren en samenwerking vergemakkelijken tussen de verschillende betrokken bevoegdheidsniveaus, aangezien de problematiek transversaal is.

Het dossier dat vandaag ter goedkeuring voorligt, behoort tot de prioritaire bekommernissen, niet alleen op internationaal niveau, maar ook op nationaal niveau. Tijdens de werkzaamheden in de commissie en tijdens de talrijke hoorzittingen hebben we vaak gehoord dat de internationale en nationale conflicten vandaag en in het verleden tot de kern van het debat behoren. Het huidige conflict in het Midden‑Oosten staat uiteraard in het middelpunt van de belangstelling.

Als voorbeeld: in april 2003, na de invasie van Irak door een coalitie van landen, geleid door de Verenigde Staten, werd het nationaal museum van Bagdad geplunderd. In een recent verleden, tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd kunstroof op een ongeziene schaal op structurele wijze georganiseerd door het naziregime. Die diefstallen hebben vandaag nog gevolgen op de kunstsector. Illegaal verworven kunstgoederen bevinden zich in nationale musea en in privéverzamelingen, open en bloot, overal ter wereld, ook in Belgische tentoonstellingen.

Dit dossier is dus meer dan ooit actueel.

Tijdens de inname door IS van de archeologische sites van Apamea en Palmyra in Syrië, werden duizenden cultuurvoorwerpen vernield, terwijl de terroristische organisatie erin geslaagd is werken clandestien te verkopen om haar activiteiten te financieren. Die plundercampagnes hebben niet enkel gevolgen voor de culturele sector, maar ook voor de financiering van het terrorisme of voor het witwassen van geld. De plunderingen die elders plaatsvinden, kunnen ook gevolgen hebben voor ons land. De archeologische site van Apamea die geleid wordt door de archeologe Agnès Vokaer van het Centre de recherches en archéologie et patrimoine van de ULB, werd het doelwit van plunderingen in 2012. We mogen niet uit het oog verliezen dat kerken zoals de kerk van de streek van Chièvres, die onlangs nog in de pers aan bod kwam, kloosters, publieke- en privéverzamelingen, zoals die van de Sint‑Waltrudiskerk in Bergen, sinds jaren regelmatig het doelwit van diefstal zijn.

De verdragen en de wetteksten inzake deze materie zijn vooral tot stand gekomen na de Tweede Wereldoorlog. We hebben ze in ons verslag en in de aanbevelingen vermeld opdat ze geen dode letter zouden blijven, maar integendeel ten volle een rol zouden kunnen spelen in de huidige context. Zo is er de Haagsche Conventie van 1954, die de regels bepaalt ter bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict en het UNESCO‑Verdrag van 1970, dat de in- en uitvoer van nationale culturele goederen reglementeert. Dat verdrag heeft een gemengd karakter en werd in 2009 door de federale Staat en door de deelstaten geratificeerd. Het officiële interfederale overlegplatform, opgericht in het kader van het voormelde verdrag, speelt uiteraard zijn rol.

Een andere interessante tekst is het UNIDROIT‑Verdrag uit 1995. We vermelden het omdat het als bijzonder kenmerk heeft dat het rechtstreeks toepasbaar is, wat betekent dat er geen overleg over vereist is. We kunnen begrijpen dat dit verdrag voor sommigen een probleem vormt. In ieder geval, volgens alle adviezen die we tijdens de hoorzittingen hebben gehoord, is het UNIDROIT‑verdrag de conventie bij uitstek die alle tekortkomingen in het algemeen wetgevend kader zou kunnen opvangen.

De Conventie van Nicosia van de Raad van Europa, aangenomen op 3 mei 2017, beoogt niet alleen de bestrijding van illegale handel, maar ook de bestrijding van de vernietiging van cultuurgoederen en heeft eveneens als doel bestaande juridische lacunes in de strafbepalingen op te vullen.

In ons verslag worden al die bepalingen volledig weergegeven. De manier waarop de leemtes in het Belgische wettelijk kader zouden kunnen worden opgevuld, wordt onderzocht. Ons land wordt er immers van beschuldigd een zwakke schakel te vormen: door een gebrek aan coördinatie zou ons land de draaischijf zijn van illegale operaties die gelinkt zijn aan kunstroof.

Over die Europese reglementen zijn ministeriële besluiten genomen. Enkele van die besluiten hebben een vergunningensysteem voor in- en uitvoer van goederen in het leven geroepen. De vergunningen worden afgeleverd door de FOD Economie, met andere woorden op federaal niveau, en zijn bedoeld om cultuurgoederen te beschermen. In het licht van de hoorzittingen denken we dat het mogelijk zou zijn tot inbeslagnemingen te komen om de niet‑naleving van het vergunningensysteem voor de export van goederen te bestraffen. We denken echter ook dat dit door het schrijnend gebrek aan middelen sinds enkele jaren niet meer tot de prioriteiten van de regering behoort.

De aanbevelingen die voor mijn fractie essentieel zijn, zijn onder meer de aanbevelingen waarin de noodzaak wordt onderstreept om de factoren vast te stellen die de illegale handel in cultuurgoederen, met als doel het terrorisme te financieren of geld wit te wassen, vergemakkelijken. In dat opzicht moet met verschillende gegevens rekening worden gehouden: de verschillende opvattingen, afhankelijk van het land, over wat een kunstwerk is; het ontbreken van wetgeving ter bescherming van het cultureel patrimonium van een land dat slachtoffer is van diefstal of vernietiging, het ontbreken van een reglementering inzake de import van cultuurgoederen, en tot slot, het bestaan van een winstgevende handel met een grote vraag, gebaseerd op de gestructureerde organisatie van diefstallen overal waar het mogelijk is en van overdrachten.

Wat de verdragen betreft, is het van essentieel belang om op korte termijn overleg te organiseren met alle belanghebbenden, zodat het UNIDROIT‑verdrag van 1995 eindelijk kan worden geratificeerd. Aangezien het rechtstreeks van toepassing is, is omzetting in nationaal recht niet nodig, maar dit kan op sommige niveaus misschien problemen opleveren. Het Verdrag van Nicosia is bindend. Het verplicht staten ernstige strafbare feiten met betrekking tot cultuurbezit strafbaar te stellen. Daarom moet dit verdrag worden geactualiseerd en in zijn geheel worden gebruikt. Wat het UNESCO‑Verdrag van 1970 betreft, vragen wij dat het wordt omgezet in nationale wetgeving voor elk bevoegdheidsniveau waar het nu om gaat. Momenteel kunnen de douanediensten niet in alle gevallen goederen in beslag nemen of de invoer bestraffen van goederen die hun land van oorsprong illegaal hebben verlaten, vandaar de reputatie van België als draaischijf en dus als zwakke schakel.

In ons verslag wordt er ook voor gepleit dat sanctiemechanismen deel uitmaken van een Europese dynamiek door het bestaande rechtskader aan te vullen. We vragen ook dat er op Europees niveau initiatief wordt genomen en dat steun wordt gegeven aan het opleggen van een specifiek certificaat voor alle invoer van cultuurgoederen van meer dan 150 jaar oud, waaruit blijkt dat deze legaal zijn.

De eisen die later zijn geformuleerd en die in onze werkgroep werden besproken, hebben betrekking op de personele middelen. Hoe kunnen we tevreden zijn met aanbevelingen op papier? Het is absoluut noodzakelijk dat effectieve en efficiënte personele middelen ter beschikking worden gesteld voor de onderdelen “bestrijding van witwaspraktijken” en “bestrijding van terrorisme”. De socialistische fractie roept op tot een federale coördinatiedienst die zich specifiek bezighoudt met de bestrijding van diefstal en illegale handel. Onze Europese partners, met name Frankrijk, Nederland en Italië, hebben immers al soortgelijke regelingen. We hebben ook gevraagd dat de cel Kunst en Antiek van de federale politie haar expertise uitbreidt in de mate die nodig is om haar opdrachten te garanderen. Dit punt is fundamenteel: dat een cel bestaande uit één persoon, opgaat in een globaal apparaat, geeft aan dat dit probleem echt niet serieus wordt genomen. Het is absurd dat hiervoor niet de nodige middelen worden uitgetrokken. Internationale signalementen in Europese gegevensbanken en in Interpol‑banken kan iedereen raadplegen, maar die kunnen uiteraard niet regelmatig door één persoon alleen worden onderzocht. We hebben gevraagd om een hele reeks opdrachten te coördineren. Dit is natuurlijk gebaseerd op gegevensbanken, die zeer sterk georganiseerd moeten worden. Er zijn verschillende technische verbeteringen nodig. Nogmaals, het is een kwestie van middelen. Het enige wat nodig zou zijn, is geolocatie, een aansluiting op PoliceMaps en rapportering aan Interpol. Het zou ook nuttig zijn om, net als Italië, de douane toegang te geven. Daarom zou het een interessant initiatief zijn om antiekhandelaren opnieuw vanuit databanken te waarschuwen. Het proces zou ook worden versneld door de Cel voor financiële informatieverwerking rechtstreeks toegang te verschaffen tot de ARTIST‑databank.

Meer in het algemeen is een Nationaal Veiligheidsplan van essentieel belang om ervoor te zorgen dat diefstal van kunstwerken niet alleen in termen van culturele parameters wordt bekeken, zodat terrorisme en het witwassen van geld op alle mogelijke niveaus worden bestreden.

De strijd tegen diefstal en illegale handel in kunstwerken moet dus als prioritaire doelstelling worden opgenomen in het Nationaal Veiligheidsplan. Deze politieke prioriteit moet beleidsmatig vertaald worden in sterke en operationele samenwerking tussen alle betrokken diensten. De aanwijzing van een nationale referentiemagistraat is een meerwaarde voor de opvolging. Er moet ook geïnvesteerd worden in meer opleiding.

Als op Europees en internationaal niveau geprobeerd wordt om gecoördineerd op te treden en te zorgen voor een snelle doorstroming van informatie en als iedereen erover waakt dat op het Europese grondgebied zonder binnengrenzen geen ruimte gelaten wordt voor het gedogen van falend toezicht, zal dat de samenwerking tussen de verschillende actoren op ons eigen grondgebied en tussen de CFI en zijn internationale tegenhangers ook ten goede komen. Dat is in ieder geval wat we wensen.

Op het Belgische niveau moet een samenwerkingsovereenkomst gesloten worden met betrekking tot gestolen kunstwerken tussen de federale overheid en de deelstaten. Er moeten doelgerichte instructies ingevoerd worden op alle beleidsniveaus. Dat is van groot belang gelet op het feit dat we heel snel moeten kunnen optreden omdat ons land zo klein is.

Het huidige informele interfederale overlegplatform moet een structureel overlegorgaan worden, als we niet willen dat onze critici ons ook nog als zwakke schakel zouden bestempelen.

De regelgeving met betrekking tot cultuurgoederen in Brussel moet verduidelijkt en eenvormig gemaakt worden. Er moet overleg gepleegd worden. We hebben gezien dat wanneer cultuurgoederen een benaming hebben die ze ontlenen aan de plaats waar ze thuishoren, ze ook kunnen benoemd worden naar de plaats waar ze opgeslagen zijn. We zijn voorstander van een constructieve dialoog met als doel onze mogelijkheden om op te treden zo ruim mogelijk te maken.

Wat betreft de teruggave van kunstwerken en cultuurgoederen bepleiten we eveneens een gezamenlijke aanpak. Specifieke aanbevelingen betreffen de goederen die door de nazi’s in beslag genomen werden en de te nemen maatregelen met betrekking tot de kunstwerken van de joodse gemeenschap in Brussel.

Er moet ook worden nagedacht over de kunstwerken en de cultuurgoederen die tijdens de koloniale periode werden ontvreemd. Het is geen taboe. Algemeen werd in dit dossier bijzondere aandacht besteed aan de teruggave van kunstwerken die gestolen werden in oorlogsgebieden of die onder het Franse regime zijn verdwenen. Dat is een belangrijk element.

Dit verslag kan op het eerste zicht willekeurig, technisch of “cultureel” lijken, wat bij sommigen een smalende glimlach opwekt, maar het gaat over georganiseerde misdaad, witwaspraktijken en financiering van terrorisme. Het is evident: alle aspecten van dit verslag vergen een geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak, zowel nationaal als internationaal. De CFI speelt in dit verband een essentiële rol. Deze dienst moet verder ontwikkeld worden. In tijden van internet moet ook de Federal Computer Crime Unit (FCCU) betrokken worden bij de strijd tegen de illegale kunsthandel.

Het bijhouden van een register van inkomende en uitgaande stukken moet verplicht worden voor antiquairs en kunsthandelaars.

In feite gaat het hier om een artikel dat reeds voorkomt in de UNESCO‑Conventie.

Tevens zouden de overheden van de CFI en van de FOD Economie zich dusdanig dienen te organiseren dat alle verdachte transacties bij hen terecht zouden komen.

Overigens zou ik de wens tot het opstellen van een ethische code willen onderstrepen, evenals de aanbevelingen die niet zozeer door de commissie als wel door de verschillende personen die werden gehoord, naar voren werden geschoven: de actoren uit de culturele, religieuze, economische en wetenschappelijke wereld, de archieven en de verzekeringswereld. Dit alles is terug te vinden in ons verslag.

Tot besluit wil ik onderstrepen dat er in een tijdspanne van minder dan een maand drie artikels in de pers zijn verschenen. Een artikel handelde over een kunstwerk: het retabel dat werd gestolen, teruggevonden en door de Italiaanse politie terugbezorgd aan de kapittelkerk van Sint‑Waltrudis in Bergen; het kunstwerk was reeds meer dan dertig jaar spoorloos. Een ander artikel was gewijd aan het belang van teruggevonden kunstwerken voor de politiek en de sociaaleconomische ontwikkeling in Angola. Nog een ander artikel ging over de belangrijke middelen die door de kerkfabriek in de streek van Chièvres werden ingezet, nadat werd vastgesteld dat in deze regio diefstallen op bestelling werden gepleegd.

Meer dan een miljoen kunstwerken ontvreemd, een globale trafiek van drie miljard euro: het terrorisme en de zware criminaliteit moeten ons tot de grootste waakzaamheid nopen. Ziehier op welke wijze wij dit kunnen organiseren.

Dit verslag zou a priori tot enig gegniffel aanleiding kunnen geven, maar de lezers zullen de kwaliteit ervan kunnen appreciëren, evenals zijn belang voor de federale Staat en de deelstaten.

Ik kan mijn uiteenzetting niet afsluiten zonder mijn hartelijkste dank te betuigen aan al mijn collega’s die sinds verscheidene maanden aan dit verslag hebben gewerkt en die misschien gehoopt hadden op een persconferentie, helaas … Het lijkt erop dat de wispelturigheden van de politieke akkoorden dit niet toelieten.

Mijn hartelijke dank gaat ook uit naar de diensten van de Senaat die ons sinds vele maanden met grote regelmaat bijstonden in onze werkzaamheden, in het bijzonder onze beide secretarissen, Valérie Houart en Julie Hubin. De arbeid, de efficiëntie en de beschikbaarheid van het personeel van de Senaat dient te worden opgemerkt.

Onze fractie bedankt hen voor het uitmuntende werk dat in deze instelling werd verricht. Wij hopen dat wij dit met een unanieme stemming kunnen bezegelen.

Mme Olga Zrihen (PS). – La présentation de ce rapport peut paraître extrêmement fastidieuse parce que celui‑ci se préoccupe principalement de citer les conventions et l’ensemble des réglementations qui pourraient s’appliquer dans le domaine des matières culturelles, domaine dont on pourrait se demander s’il est vraiment très important en ces périodes difficiles et troublées.

Si nous avons pris la responsabilité d’étudier ce thème, c’est parce qu’il s’agit non seulement d’une compétence fédérale, mais aussi parce que le patrimoine culturel et sa protection relèvent de la compétence des entités fédérées: un thème transversal. Il nous semble dès lors que c’est le type de rapport d’information qui, de par sa problématique, et de par les matières qu’il touche, mais aussi de par les niveaux qu’il concerne, doit être traité par notre assemblée. L’objectif est de formuler des recommandations et de favoriser la collaboration plus étroite entre les différents niveaux de pouvoir concernés, puisque la problématique est transversale.

Il se fait que le dossier soumis aujourd’hui à votre approbation figure parmi les préoccupations prioritaires au niveau non seulement international, mais aussi national. Lors des travaux en commission et des nombreuses auditions que nous avons tenues, beaucoup de personnes nous ont rapporté que les conflits internationaux et nationaux qui existent et qui ont existé sont au cœur même du débat; celui qui sévit actuellement au Moyen‑Orient est bien entendu au centre de l’attention.

À titre d’exemple, le musée national de Bagdad a été pillé en avril 2003 après l’invasion de l’Irak par la coalition des pays volontaires, conduite par les États‑Unis. Dans un passé récent, lors de la Seconde Guerre mondiale, ce sont des vols d’œuvres d’art d’une ampleur inédite qui ont été organisés de manière structurée par le gouvernement nazi de l’époque, et qui ont encore aujourd’hui des répercussions sur le secteur de l’art. Des œuvres d’art acquises illicitement se retrouvent ainsi exposées dans des musées nationaux et des collections privées partout dans le monde, quand ce n’est pas dans des expositions en Belgique, au vu et au su de tout le monde.

Un dossier qui est donc plus que jamais d’actualité.

Lors de la prise par l’État islamique des sites archéologiques d’Apamée et de Palmyre en Syrie, ce sont des milliers d’objets culturels qui ont été saccagés, tandis que l’organisation terroriste s’est arrangée pour vendre clandestinement des œuvres afin de financer ses activités. Ces campagnes de pillage concernent non seulement le secteur culturel, étant donné les destructions engendrées, mais d’autres, comme celui du financement du terrorisme ou du blanchiment d’argent. Les campagnes de pillage qui ont lieu ailleurs peuvent aussi concerner notre pays. Le site archéologique d’Apamée qui est sous la direction de l’archéologue Agnès Vokaer du Centre de recherches en archéologie et patrimoine de l’ULB, a été la cible de pillages en 2012. Il ne fallait pas perdre de vue et il ne faudrait pas perdre de vue que des églises comme celle de la région de Chièvres, encore récemment citée dans la presse, des monastères, des collections publiques et privées, comme celle de l’église Sainte‑Waudru à Mons, sont régulièrement confrontés, depuis des années, à des vols ciblés.

Quant aux traités et aux textes légaux en la matière, ils ont vu le jour essentiellement depuis la fin de la Deuxième Guerre mondiale. Si nous les avons évoqués dans notre rapport et dans nos recommandations, c’est pour veiller à ce qu’ils ne restent pas lettre morte mais qu’ils jouent, au contraire, pleinement leur rôle dans le contexte actuel. Ainsi, il y a la Convention de La Haye en 1954, qui fixe les règles de protection des biens culturels en cas de conflit armé, et la Convention de l’UNESCO de 1970, qui réglemente les exportations et importations de biens culturels nationaux. Cette dernière présente un caractère mixte et a été ratifiée en 2009 par l’État fédéral et les entités fédérées. La plateforme de concertation interfédérale officielle, créée dans le cadre de la Convention précitée, joue évidemment son rôle.

Un autre texte intéressant est la Convention d’UNIDROIT de 1995. Si nous la citons, c’est parce qu’elle présente la particularité d’être d’application immédiate, ce qui signifie qu’elle ne nécessite aucune concertation. On peut comprendre que pour certains, elle pose problème. En tout cas, d’après tous les avis que nous avons recueillis lors des auditions, c’est la convention par excellence qui permettrait vraiment de combler toutes les failles dans le dispositif général.

La Convention de Nicosie du Conseil de l’Europe, adoptée en mai 2017, vise à combattre non seulement le commerce illicite mais aussi la destruction de biens culturels et a également pour objectif de combler les lacunes juridiques subsistantes au travers de dispositions pénales.

Notre rapport reprend toutes ces dispositions de manière exhaustive et examine la manière dont les lacunes du cadre légal belge pourraient être comblées. En effet, notre pays est pointé du doigt parce qu’il serait un maillon faible: en raison d’un manque de coordination, il serait le théâtre d’opérations illicites liées à la prédation et au vol d’œuvres d’art.

Ces règlements européens ont fait l’objet d’arrêtés ministériels, dont certains ont permis la mise en place d’un système de licence pour les exportations et importations de marchandises. Les licences sont délivrées par le SPF Économie, c’est‑à‑dire au niveau fédéral, et visent à protéger les biens culturels. À la lumière des auditions, nous pensons qu’il serait possible de faire procéder à des saisies pour sanctionner le non‑respect du système d’autorisation pour l’exportation de biens, mais qu’en raison du manque cruel de moyens depuis quelques années, cela ne figure plus au rang des priorités du gouvernement.

Parmi les recommandations que mon groupe considère comme essentielles, il y a celles qui soulignent la nécessité d’identifier les facteurs facilitant le trafic illicite des biens culturels dans le but d’alimenter le terrorisme ou le blanchiment d’argent. À cet égard, il y a plusieurs données à prendre en compte: la différence de perception de ce qu’est un bien culturel suivant les pays, l’absence de législation protégeant le patrimoine culturel d’un pays victime de vols ou de destructions, l’absence de réglementation concernant l’importation de biens culturels et, enfin, l’existence d’un commerce rentable avec une forte demande, basé sur l’organisation structurée de vols partout où cela est possible et de transferts.

En ce qui concerne les conventions, il est fondamental d’organiser à court terme une concertation avec tous les acteurs pour que la Convention UNIDROIT de 1995 soit enfin ratifiée. Étant d’application directe, une transposition en droit national n’est pas nécessaire mais cela pose peut‑être problème à certains niveaux. La Convention de Nicosie, elle, est contraignante. Elle contraint les États à incriminer les infractions graves qui se rapportent aux biens culturels. Il faut donc que cette convention soit actualisée et utilisée intégralement. Quant à la Convention de l’UNESCO de 1970, nous demandons qu’elle soit transposée à chaque niveau de pouvoir aujourd’hui concerné. En effet, actuellement, la douane ne peut pas saisir dans tous les cas les biens ni sanctionner l’importation chez nous de biens ayant quitté illégalement leur pays d’origine, d’où la réputation de la Belgique d’être une plaque tournante et, donc, un maillon faible.

Notre rapport réclame aussi des mécanismes de sanction pour s’inscrire dans une dynamique européenne en complétant le cadre légal existant. Nous demandons également de prendre une initiative à l’échelon européen et de la soutenir pour imposer un certificat spécifique à toute importation de bien culturel de plus de 150 ans qui en établisse la légalité.

Les demandes formulées par la suite, qui ont fait l’objet de critiques au sein de notre groupe de travail, concernent les moyens humains. Comment pourrions‑nous nous contenter de recommandations «papier»? Il faut impérativement mettre au service de cette lutte, qui recoupe les volets «lutte contre le terrorisme» et «lutte contre le blanchiment d’argent», des moyens humains effectifs et efficaces. Le groupe socialiste demande qu’un service fédéral de coordination s’occupe spécifiquement de la lutte contre le vol et le commerce illicite car nos partenaires européens, la France, les Pays‑Bas et l’Italie notamment, ont des dispositifs similaires. Nous avons aussi demandé que la cellule «Art et Antiquités» de la police fédérale étende son expertise dans toute la mesure nécessaire pour garantir ses missions. Ce point est fondamental: une cellule composée d’une personne, diluée dans un dispositif global, indique que ce problème n’est vraiment pas pris au sérieux. La restreindre et ne pas lui accorder les moyens nécessaires alors que les signalements internationaux se font dans les banques de données européennes et dans les banques de données d’Interpol, que tout le monde peut consulter, mais qu’une personne seule ne peut évidemment examiner régulièrement, est absurde. Nous avons demandé la coordination de toute une série de missions. Cela s’appuie bien sûr sur les banques de données, qu’il faut organiser de manière très forte. Plusieurs améliorations techniques sont indispensables. Encore une fois, c’est une question de moyens. Il suffirait d’obtenir la géolocalisation, la connexion à PoliceMaps, l’établissement de rapports à l’intention d’Interpol. Un traitement, une comparaison seraient quand même efficaces. Il serait aussi utile, à l’instar de l’Italie, que l’on puisse donner ces accès à la douane, par exemple. Par conséquent, réactiver à partir des banques de données des alertes aux antiquaires serait une initiative intéressante. Faire en sorte que la Cellule de traitement des informations financières accède directement à la banque de données ARTIST accélèrerait aussi le dispositif.

De manière plus générale, un Plan national de sécurité est indispensable pour que le vol des œuvres d’art ne soit pas seulement pris sous l’angle du seul paramètre culturel, de façon à ce que le terrorisme et le blanchiment d’argent soient contrés à tous les niveaux possibles.

Il faut donc inscrire la lutte contre le vol et le trafic d’œuvres d’art comme priorité dans le Plan national de sécurité. Il convient aussi de traiter cette priorité politique en facilitant, comme on l’a déjà dit, une coopération forte et opérationnelle entre tous les acteurs. Celle‑ci nécessite la désignation d’un magistrat de référence pour assurer un suivi et donc une plus‑value. Il convient en outre d’investir dans la formation.

Si, à l’échelon européen comme international, on essaie de mener une action coordonnée et de garantir un transfert rapide des informations et si, de part et d’autre, on s’organise pour éviter que le territoire européen soit un espace de mobilité sans frontières dont les failles impliquent un caractère de «semi‑autorisation», la coopération, sur notre propre territoire, entre les différents acteurs, entre la CTIF et ses homologues internationaux augmentera également. Telle est en tout cas notre volonté.

Sur le plan intrabelge, un accord de coopération relatif aux œuvres volées devrait être conclu entre l’État fédéral et les entités fédérées. Il s’agit aussi d’assurer la mise en œuvre de directives ciblées à tous les niveaux de pouvoir. Il est essentiel, étant donné l’exiguïté de notre territoire et notre capacité d’assurer une mobilité rapide, que cette mesure soit mise en place.

L’actuelle plateforme interfédérale de concertation informelle devrait devenir un organe de concertation structurel, sous peine d’ajouter le label de maillon faible à tous ceux dont nous sommes déjà gratifiés.

Il convient en outre de clarifier et d’uniformiser la réglementation relative aux biens culturels à Bruxelles. La concertation est, là aussi, de mise. Nous avons bien vu que si les biens culturels peuvent avoir une dénomination selon le lieu où ils sont localisés, le lieu où ils sont hébergés leur en donne une autre. Nous prônons un dialogue constructif, dont l’objectif est, encore une fois, de valoriser au maximum nos capacités d’intervention dans cette lutte.

Quant à la restitution des œuvres et des biens culturels, nous plaidons également pour une approche commune. Des recommandations spécifiques visent les biens confisqués par les nazis et particulièrement les mesures à prendre pour les œuvres d’art de la communauté juive en Belgique.

Par ailleurs, une réflexion est aussi souhaitée pour ce qui est des œuvres d’art et des biens culturels dérobés à l’époque coloniale. Il n’y a pas de tabou. De manière générale, la restitution d’œuvres d’art volées dans des régions en guerre et dans des zones de conflit ou encore disparues sous le régime français a fait l’objet d’une attention particulière dans ce dossier. C’est un élément important.

Ce rapport pourrait, à première vue, paraître anecdotique, technique, «culturel», avec le sourire que la culture suscite souvent auprès de certains… Or, il s’agit de crime organisé, de blanchiment d’argent et de financement du terrorisme. C’est une évidence: tous les aspects de ce rapport nécessitent une approche intégrée et multidisciplinaire, à l’échelon tant national qu’international. La CTIF joue, dans ce cadre, un rôle essentiel. Nous demandons que son développement soit poursuivi. Surtout, à l’ère de l’internet, il convient d’associer la Federal Computer Crime Unit (FCCU) à la lutte contre ce commerce illicite.

Par ailleurs, la tenue d’un registre des pièces entrantes et des pièces sortantes devrait être obligatoire pour les antiquaires et les marchands d’art.

Il s’agit en fait du prescrit d’un article qui existe déjà dans la Convention UNESCO.

Il conviendrait également que les autorités de la CTIF et du SPF Économie s’organisent pour que toutes les transactions suspectes puissent leur parvenir.

Je soulignerai par ailleurs la volonté d’établir un code éthique et des recommandations avancées non pas par la commission mais par les nombreuses personnes que nous avons auditionnées: les acteurs des espaces culturels, religieux, économiques et scientifiques, les archives et les assurances. Tout cela se trouve dans notre rapport.

Pour terminer, je soulignerai qu’en moins d’un mois, trois articles sont parus dans la presse. L’un portait sur une œuvre d’art: le retable volé puis retrouvé et renvoyé par la police italienne à la Collégiale Sainte‑Waudru à Mons, une œuvre disparue depuis plus de trente ans. Un autre article était consacré à l’importance des œuvres d’art retrouvées pour la politique et le développement socioéconomique en Angola. Un autre traitait des nombreux moyens mis en place par la fabrique d’église, dans la région de Chièvres, après avoir constaté que des vols avaient lieu sur commande dans cette région.

Plus d’un million d’œuvres d’art volées, un trafic global de trois milliards d’euros: le terrorisme et le grand banditisme doivent engendrer la plus grande vigilance. Voilà comment nous pouvons nous organiser.

Ce rapport pourrait a priori faire sourire mais ses lecteurs pourront apprécier sa qualité et l’intérêt qu’il revêt pour le pouvoir fédéral et les entités fédérées.

Je ne peux conclure mon intervention sans adresser mes plus chaleureux remerciements à tous mes collègues qui, depuis plusieurs mois, travaillent sur ce rapport et qui auraient peut‑être espéré une conférence de presse mais soit… Il semblerait que les aléas des accords politiques ne l’aient pas permis.

Mes vifs remerciements vont également aux services du Sénat qui, depuis des mois, de manière régulière, nous ont assistés dans notre travail, en particulier nos deux secrétaires, Valérie Houart et Julie Hubin. Le travail, l’efficacité et la disponibilité des équipes du Sénat est souvent à relever.

Notre groupe les remercie pour cet excellent travail réalisé dans cette enceinte et dont nous pourrons, j’espère, nous prévaloir grâce à un vote unanime.

Mevrouw Cathy Coudyser (N‑VA). – Ik heb respect voor eenieders mening, en ik hoop ook te kunnen rekenen op respect voor mijn mening.

Erfgoed en kunstvoorwerpen liggen ons na aan het hart. Ze maken deel uit van onze identiteit en vormen onze gemeenschap en onze samenleving. Kunstroof bestaat en moet worden aangepakt, en dit niet alleen in een internationale context, maar ook intern binnen dit land. We mogen niet dulden dat dierbare stukken verdwijnen, zeker niet als er een verband is met netwerken die banden hebben met zware misdaad.

De bescherming en bewaring van ons erfgoed is voor onze partij dan ook belangrijk. Cultuur is een zaak van de gemeenschappen. Niet voor niets neemt de Vlaamse minister‑president al jaren de portefeuille ‘onroerend erfgoed’ ter harte en bevolken wij de commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media van het Vlaams Parlement met parlementsleden die de materie ook echt van nabij volgen. De Vlaamse rapporteurs voor dit informatieverslag zijn dan ook allen lid van de commissie voor Cultuur van het Vlaams Parlement. Alleen zie ik sommigen onder hen daar zeer weinig.

Met staatssecretaris Zuhal Demir ontfermen wij ons over de federale culturele instellingen en de federale restbevoegdheden inzake cultuur. Veiligheid en douane zijn dan weer federale bevoegdheden. Ministers Jambon en Van Overtveldt bestrijden criminele entiteiten die munt wensen te slaan uit de handel in historische artefacten. Ook minister Geens levert wat ons betreft goed werk, onder meer via de Centrale directie van de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit, DJSOC, van de federale gerechtelijke politie.

Het probleem van kunstroof bestaat en alles kan beter. Om die reden heb ik me binnen mijn partij geëngageerd om dit informatieverslag mee tot stand te brengen. De vraag is hoe we kunstroof meer en beter kunnen aanpakken, binnen de budgettaire mogelijkheden en met gezond verstand. We moeten op zoek gaan naar de meest efficiënte oplossingen en we houden best rekening met de maatschappelijke context en met de prioriteiten in het veiligheidsbeleid.

De manier waarop dit informatieverslag tot stand kwam, vond ik ronduit onthutsend. Wie beweert dat de Senaat boven het politieke gewoel staat, een zekere afstand kan nemen en met kennis van zaken de problematiek in kaart kan brengen en hoogwaardige en goed onderbouwde aanbevelingen kan doen, is eraan voor de moeite. Dit informatieverslag is in geen enkel opzicht relevant.

De eerste ontnuchtering kwam er al bij de hoorzittingen. Niet één spreker kon het probleem en de omvang van kunstroof objectiveren. De hamvraag op basis waarvan dit verslag is opgesteld, blijft dus onbeantwoord. Rijst in dit land een reëel probleem met betrekking tot kunstroof? Laten we ons die vraag eerlijk stellen. Is het probleem in andere landen dan zoveel groter of kleiner? Is het probleem van dien aard dat er prioritair mensen en middelen op moeten worden gezet?

Om die reden was het al een huzarenstuk om uit de hoorzittingen echte vaststellingen te distilleren. Elke fractie kwam tot andere vaststellingen. Persoonlijke appreciaties, die al of niet tijdens de hoorzittingen waren geuit, niet‑geobjectiveerde zaken, woorden als ‘wellicht’ of ‘naar het schijnt’, andere opiniërende meningen, zelfs passages die senatoren aanhaalden uit ‘mailverkeer met hun contacten’ …

Mme Cathy Coudyser (N‑VA). – Je respecte l’opinion de tout le monde et j’espère que la mienne le sera également.

Le patrimoine et les œuvres d’art sont très importants pour nous. Ils font partie de notre identité et sont constitutifs de notre communauté et de notre société. Le vol d’œuvres d’art est bien réel et doit être combattu, non seulement dans un contexte international, mais aussi à l’intérieur de notre pays. Nous ne pouvons pas tolérer la disparition d’œuvres précieuses, encore moins quand elle est due aux réseaux liés à la grande criminalité.

La protection et la préservation de notre patrimoine sont donc importantes pour notre parti. La culture est une compétence communautaire. Ce n’est pas une coïncidence si le ministre‑président flamand prend le portefeuille «patrimoine immobilier» à cœur depuis des années et que nous désignons comme membres de la commission de la Culture, de la Jeunesse, des Sports et des Médias du Parlement flamand, des parlementaires qui suivent étroitement cette matière. En l’occurrence, les rapporteurs flamands sont tous membres de cette commission mais certains n’y sont pas très souvent.

Avec la secrétaire d’État Zuhal Demir, nous prenons soin des institutions culturelles fédérales et des compétences résiduelles fédérales en matière de culture. La sécurité et les douanes sont aussi des compétences fédérales. Les ministres Jambon et Van Overtveldt combattent les entités criminelles qui entendent tirer parti du commerce d’objets historiques. Le ministre Geens fait également du bon travail, notamment à travers la Direction de la lutte contre la criminalité grave et organisée (DJSOC) de la police judiciaire fédérale.

Le problème du vol d’œuvres d’art est réel et tout peut être amélioré. C’est la raison pour laquelle je me suis engagée au sein de mon parti à contribuer à l’élaboration de ce rapport d’information. La question est de savoir comment renforcer et améliorer la lutte contre le vol d’œuvres d’art en fonction des possibilités budgétaires et avec du bon sens. Nous devons rechercher les solutions les plus efficaces, de préférence en tenant compte du contexte sociétal et des priorités de la politique de sécurité.

J’ai été abasourdie par la manière dont ce rapport d’information a été élaboré. Quiconque prétend que le Sénat est au‑dessus de la tourmente politique, est capable de prendre une certaine distance, de faire un tour d’horizon de la problématique en toute connaissance de cause et de formuler des recommandations de grande qualité et bien fondées, en est pour ses frais. Ce rapport d’information n’est en aucun cas pertinent.

La première désillusion est déjà apparue lors des auditions. Aucun orateur n’a été capable d’objectiver le problème et de préciser l’ampleur du vol d’œuvres d’art. La question clé sur laquelle ce rapport est basé reste donc sans réponse. Notre pays est‑il confronté à un véritable problème de vol d’œuvres d’art? Posons‑nous franchement cette question. Ce problème est‑il plus important ou moins important dans d’autres pays? Le problème est‑il tel qu’il faut prioritairement lui consacrer du personnel et des moyens?

Par conséquent, il fut déjà difficile de tirer de véritables constats des auditions. Chaque groupe est arrivé à des conclusions différentes: des appréciations personnelles, exprimées ou non lors des auditions, des éléments non objectivés, des mots comme «probablement» ou «apparemment», même des passages extraits de courriels échangés entre les sénateurs et leurs contacts…

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Mevrouw Coudyser, als ik me niet vergis, kwamen er tijdens de hoorzittingen al vanaf het begin bepaalde constanten naar voren. Alle sprekers wezen er bijvoorbeeld op dat de politiedienst die zich specifiek met deze problematiek bezighoudt, tijdens de vorige legislatuur tot één persoon was teruggebracht. Door het toepassen van een ander systeem vertoont België, in vergelijking met andere landen, duidelijke mankementen. Dat komt trouwens ook in verschillende internationale documenten terug. Dat punt werd tijdens de hoorzittingen aangehaald door de verschillende sprekers en vooral door degene die de betrokken dienst op dit moment leidt of beter, die deze dienst uitmaakt. Ik heb geen zin om hier een urenlange discussie te voeren. We hebben hier een goed informatieverslag voor ons liggen. Leest u de vaststellingen en aanbevelingen met een open geest en dan zal u zien, zoals iedereen die dat op een normale manier benadert, dat dit een goed werkstuk is.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Madame Coudyser, si je ne m’abuse, certaines constantes ont émergé dès le début des auditions. Tous les intervenants ont, par exemple, souligné que le service de police chargé de cette mission spécifique avait été réduit à une seule personne au cours de la législature précédente. La Belgique, qui applique un système différent, présente des lacunes évidentes par rapport à d’autres pays. C’est d’ailleurs ce qu’indiquent divers documents internationaux. Lors des auditions, ce point a été mentionné par les différents intervenants et, surtout, par la personne qui, actuellement, dirige ou plutôt constitue le service en question. Je n’ai pas envie que notre discussion s’éternise. Nous avons sous les yeux un bon rapport d’information. Si vous lisez les constatations et les recommandations avec l’esprit ouvert, vous verrez, comme toute personne qui aborde la question de façon normale, que c’est un bon travail.

Mevrouw Cathy Coudyser (N‑VA). – Ik dank u voor uw mening, mijnheer De Gucht, maar misschien moet ik mijn verhaal verder afmaken. Vaststellingen destilleren, we zijn er uren, weken, maanden mee bezig geweest. Elke fractie formuleerde tal van vaststellingen, die maar voor een heel klein stukje gemeenschappelijk waren. Vaststellingen zijn voor mij objectieve feiten, maar in dit geval waren het niet meer dan opiniërende stukken. Voor een informatieverslag van de Senaat, een hoog orgaan, is dat geen ernstige werkwijze. Wij vonden het onze opdracht uit de vaststellingen zoveel mogelijk veronderstellingen, pertinente onwaarheden en niet op feiten gebaseerde zaken te schrappen.

Met de aanbevelingen werd het alleen maar erger. Sentimenten of voorafnames leken de voornaamste drijfveren te zijn. Het verslag leest dan ook gewoon als een waslijst van elementen die de verschillende deelnemers eraan hebben toegevoegd ongeacht hun relevantie en zonder oog voor het geheel. Sterker nog, het verslag is veeleer een overzicht van de persoonlijke interessegebieden of het dienstbetoon van de senatoren dan een degelijke representatie van het fenomeen kunstroof in ons land en degelijke gefundeerde aanbevelingen.

Nochtans vind ik dit geen lachertje. Senatoren die het verslag goedkeuren, vragen om bepaalde beleidsinterventies. Ze vragen om meer middelen en mensen, maar op basis waarvan, waarvoor en hoe? Op een bepaald aantal punten wenst men politieke beslissingen door te drukken zonder enige evaluatie, juridische doorlichting of analyse van externe actoren af te wachten. We hebben uitgebreid gediscussieerd over hoeveel man personeel een kunstzaal nu eigenlijk nodig heeft. Vier of zes?

Mme Cathy Coudyser (N‑VA). – Permettez‑moi, M. De Gucht, de poursuivre mon raisonnement. Nous avons passé des heures, des semaines, des mois à distiller des constatations. Si chaque groupe en a formulé un certain nombre, peu se sont révélées communes. À mes yeux, des constatations sont des faits objectifs, mais ici, il ne s’agissait que d’opinions. Pour un rapport d’information de cette haute assemblée qu’est le Sénat, la méthode n’est pas sérieuse. Notre groupe s’est efforcé d’expurger les suppositions, les contrevérités et tout ce qui ne reposait pas sur des faits.

Quant aux recommandations, la situation est pire encore. On s’est surtout laissé guider par les sentiments et les idées préconçues. Le rapport se lit comme un catalogue d’éléments que les différents intervenants ont ajoutés, quelle que soit leur pertinence et sans égard pour la cohérence. En fait, plutôt que de présenter fidèlement le phénomène des vols d’œuvres d’art, ce rapport reflète les sphères d’intérêt personnelles des sénateurs.

Il n’y a pas de quoi rire. Les sénateurs qui adoptent le rapport prônent des actions politiques, demandent davantage de moyens et de personnel… mais pour quelles raisons, pour faire quoi et comment? Sur certains points, on tente de faire passer des décisions politiques sans attendre la moindre forme d’évaluation, d’examen juridique ou d’analyse des acteurs externes. Nous nous sommes longuement penchés sur le nombre de personnes dont a besoin une salle d’exposition: quatre ou six?

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Het klopt, mevrouw Coudyser, dat u tot de laatste commissievergadering op een heel positieve en open manier mee aan dit werkstuk hebt gewerkt. Toen kwam er een discussie, die u met uw fractie als communautair hebt geïnterpreteerd. Alle respect daarvoor, maar nu het hele werkstuk afbranden als verkeerd omdat u met één bepaald onderdeel niet akkoord gaat en uit frustratie over iets wat u als communautair beschouwt, vind ik er niet een klein beetje, maar gewoon ver over. Alles wat hierin staat, op dat ene stukje na, heeft u mee geschreven.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Madame Coudyser, vous avez effectivement collaboré au présent rapport dans un esprit ouvert et positif jusqu’à la dernière réunion de la commission. C’est alors qu’a surgi une discussion que vous avez interprétée comme communautaire. Vouer maintenant l’ensemble du rapport aux gémonies pour une seule partie que vous n’approuvez pas est tout à fait excessif. Vous avez participé à la rédaction de tout ce que contient le rapport, à l’exception de ce seul petit point.

Mevrouw Annick De Ridder (N‑VA). – De eerste versie van dit schrijfsel was een langgerekte aanval op bepaalde collega’s die op het federale niveau actief zijn. Er was niets meer, de cel was opgeheven, er was geen aandacht meer voor kunstroof …

Mme Annick De Ridder (N‑VA). – La première version de ce texte était un long réquisitoire contre certains collègues actifs au niveau fédéral: tout n’était que ruine, la cellule avait été dissoute, on ne s’intéressait plus aux vols d’œuvres d’art…

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Dat sloeg op de vorige legislatuur …

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Il s’agissait de la législature précédente…

Mevrouw Annick De Ridder (N‑VA). – Goed dat u dit opmerkt.

U zegt dat het verslag goed is. Hebben wij hier in dit harnas van de Senaat nog de vrijheid om te zeggen dat wij het irrelevant vinden? Wat houdt u of uw partijgenoten in de Kamer tegen om de minister van Justitie of de minister van Binnenlandse Zaken te ondervragen? Wat houdt uw collega’s in het Vlaams Parlement tegen om aanwezig te zijn in de commissie voor Cultuur en daar op het gepaste beleidsniveau hun job te doen?

Mme Annick De Ridder (N‑VA). – Il est bien que vous le remarquiez.

Selon vous, c’est un bon rapport. Ici au Sénat, avons‑nous encore le droit de le trouver dénué de pertinence? Qu’est‑ce qui empêche vos amis politiques à la Chambre d’interroger les ministres de la Justice ou des Affaires étrangères? Qu’est‑ce qui empêche vos collègues au Parlement flamand de participer aux réunions de la commission de la Culture et de faire leur boulot au niveau idoine?

Mevrouw Cathy Coudyser (N‑VA). – Ik wil erop wijzen dat wij tot op het einde constructief hebben meegewerkt.

De besprekingen in de commissie waren hallucinant. Zo ging het onder meer over het aantal personeelsleden dat de kunstcel nodig heeft, maar vroeg men zich niet af welke taak die cel precies heeft, welke plaats zij inneemt in de geïntegreerde politie van vandaag, anno 2018, en of we met technologie misschien ook wel een aantal zaken kunnen oplossen.

De senatoren die dit rapport ondertekenen, wensen dus eigenlijk te dicteren dat kunstroof ook een nationale prioriteit moet zijn, zonder dat we de evaluatie over het Nationaal Veiligheidsplan, die inmiddels aan de gang is, afwachten. De evaluatie wordt uitgevoerd door experts en wij mogen niet denken dat we het beter weten dan de experts of de statistieken. Wij wachten de evaluatie van het Nationaal Veiligheidsplan af. Als daaruit blijkt dat kunstroof als een prioritair probleem moet worden beschouwd, dan zullen wij het prioritair behandelen, met de nodige mensen en middelen.

UNESCO 1970, UNIDROIT, Nicosia, er werd gegoocheld met verdragen, maar zonder de exacte juridische implicaties te kennen. Meermaals hebben wij, vanuit een constructieve ingesteldheid, een kabinetsnota voorgelegd, met zelfs enige verduidelijking over de gang van zaken. De commissieleden bleven echter onverschillig voor het werk dat door de diverse ministers werd en wordt geleverd. Zoals mijn collega reeds opmerkte, bestond de hoofdopdracht van dit informatieverslag erin aan te tonen dat onze huidige bevoegde ministers er niets van bakken. Welnu, alle federale ministers die ter zake bevoegd zijn, werken zeer goed samen, over de partijgrenzen heen.

Er werd jaloers gekeken naar wetgeving en constructies in onze buurlanden en er werd gevraagd ze bij ons te introduceren. Dat zijn alvast interessante noties, die wellicht het onderzoeken waard zijn, dus we zullen ons niet van het debat afsluiten. Er is echter een studie in de diepte nodig voor men een kopie van buitenlandse projecten in dit land overneemt. Alleen juiste info en mogelijkheden om bestaande wetgevingen of initiatieven te integreren leveren geïnformeerde en goede aanbevelingen op.

Er was ook sprake van de oprichting van bijzondere rechtbanken, men zou magistraten instrueren en interfederale agentschappen oprichten. We hebben nagenoeg alles gehoord dat toch maar een antwoord zou kunnen vormen op de vermeende problemen. Als ministers niet de noodzaak zouden voelen om op te treden, wordt aanbevolen om een permanent orgaan op te richten dat geleid wordt door ambtenaren. Die kunnen de ministers dan instrueren. De omgekeerde wereld!

Eerlijk: een aantal zeer delicate en complexe juridische dossiers werden aangesneden zonder de nodige kennis, noch van de juridische context, noch van de bestaande regeringsinitiatieven, laat staan van de budgettaire haalbaarheid. Hoewel wij nog steeds menen dat de Senaat in zijn huidige, afgeslankte vorm niet toegerust is om deze hoogtechnische debatten te laten plaatsvinden, hadden wij ons voorgenomen om tenminste constructief te zijn en vooral een poging te doen om zo sereen mogelijk te vragen eerst een aantal zaken verder te ontwikkelen of te onderzoeken. In dat geval zouden wij ons bij de stemming over dit verslag eventueel kunnen onthouden.

Er was bovendien in de loop van de maanden een weliswaar moeizame, maar toch goede samenwerking ontstaan. Er kon tijdens die vele informele bijeenkomsten geargumenteerd worden en er werd, naar mijn mening, aan een consensus gewerkt. Dit werd vlak voor de eindmeet doorbroken. Enerzijds werd er, louter vanuit dienstbetoon, voor gepleit om zoveel mogelijk mensen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt in de museumsector aan het werk te krijgen als bewakingsagent, op een ogenblik dat de opleiding tot bewakingsagent in tijden van terreur en hoge veiligheidsrisico’s in overleg met de sector geprofessionaliseerd wordt. Dat is de taak van Binnenlandse Zaken, maar het is niet hun taak om tewerkstellingskansen in musea te creëren en nog minder om opleidingen in erfgoed te geven. Anderzijds werd het dossier onmogelijk gemaakt door te raken aan het communautaire. Op die manier wordt geraakt aan de kern van onze partij, maar niemand lijkt te begrijpen waarom wij dan genoodzaakt zijn om tegen te stemmen. Voor ons kan er hoegenaamd geen sprake zijn van het uitklaren van de bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake kunst in de vorm van samenwerkingsakkoorden. Wij zullen nooit aanvaarden dat zulke elementen buiten de Grondwet of bijzondere wetten geregeld worden. Wij zijn het ermee eens dat er een probleem is en dat er een oplossing moet komen, maar het is ongehoord dat dit, zonder experts te horen, in de vorm van een amendement gebeurt dat een oplossing door middel van een samenwerkingsakkoord of een interministeriële conferentie voor cultuur voorstelt. Dit is zelfs schandalig. Na de zesde staatshervorming hebben we nu genoeg gebroddeld in de marge. Wij zullen nu dat knoeiwerk via juridische uitspraken zo goed mogelijk managen. Bij volgende stappen in de hervorming van dit land, zullen we dat hopelijk correcter kunnen uitvoeren. Conclusie: kunstroof verdiende helaas meer dan deze stiefmoederlijke behandeling.

Mme Cathy Coudyser (N‑VA). – Je tiens à souligner que nous avons coopéré de manière constructive jusqu’à la fin.

Les débats en commission ont été hallucinants. On a, par exemple, traité du personnel nécessaire pour la cellule «Art et Antiquités» mais on ne s’est pas demandé quelle en était la mission exacte, quelle place elle occupait dans la police intégrée d’aujourd’hui et si nous pouvions utiliser la technologie pour résoudre un certain nombre de problèmes.

Les sénateurs qui signent ce rapport veulent donc en réalité que le vol d’œuvres d’art soit une priorité nationale, sans attendre l’évaluation, actuellement en cours, du Plan national de sécurité. L’évaluation est effectuée par des experts et nous ne pouvons pas considérer que nous en savons plus que les experts ou les statistiques. Nous attendons l’évaluation du Plan national de sécurité. S’il en ressort que le vol d’œuvres d’art doit être considéré comme une question prioritaire, nous la traiterons en priorité, avec le personnel et les moyens nécessaires.

UNESCO 1970, UNIDROIT, Nicosie: on a jonglé avec les traités, mais sans en connaître les implications juridiques exactes. À plusieurs reprises, dans un but constructif, nous avons présenté une note de cabinet, en y intégrant même certaines précisions sur la situation. Cependant, les membres de la commission sont restés indifférents au travail qui a été et qui est actuellement accompli par les différents ministres. Comme cela a déjà été dit, l’objectif principal de ce rapport d’information était de montrer que nos ministres compétents ne s’en sortent pas. Eh bien, tous les ministres fédéraux compétents dans ce domaine travaillent très bien ensemble, au‑delà des clivages partisans.

On a lancé un coup d’œil jaloux sur la législation et les constructions mises en œuvre dans les pays voisins et on a demandé qu’elles soient adoptées par notre pays. Ces notions sont intéressantes et méritent d’être étudiées, mais il faut procéder à une étude approfondie avant de copier des projets étrangers. Pour pouvoir formuler des recommandations éclairées et pertinentes, il aurait fallu que nous disposions d’informations correctes et que nous soyons sûrs de pouvoirs intégrer des législations et initiatives existantes.

Il a aussi été question de créer des tribunaux spéciaux; des magistrats seraient formés et des agences interfédérales seraient créées. Quant aux solutions proposées pour résoudre les prétendus problèmes, nous avons presque tout entendu. Au cas où les ministres ne ressentiraient pas le besoin d’intervenir, on recommande de mettre sur pied un organe permanent dirigé par des fonctionnaires, qui pourront ensuite donner des instructions aux ministres. C’est le monde à l’envers!

Honnêtement, on a abordé certains dossiers juridiques très délicats et complexes sans avoir la connaissance nécessaire ni du contexte juridique ni des initiatives gouvernementales existantes, et encore moins de la faisabilité budgétaire. Bien que nous estimions toujours que le Sénat, dans sa forme actuelle, n’est pas équipé pour ces débats très techniques, nous nous étions promis d’être au moins constructifs et, surtout, de tenter de demander le plus sereinement possible que certains éléments soient d’abord étudiés ou approfondis. Si tel avait été le cas, nous aurions peut‑être pu nous abstenir lors du vote sur ce rapport.

De plus, une coopération laborieuse mais satisfaisante s’était mise en place au fil des mois. Au cours de ces nombreuses réunions informelles, nous avons pu argumenter et nous nous sommes efforcés de parvenir à un consensus. Celui‑ci a été rompu juste avant la fin.

D’une part, pour des raisons de clientélisme, on a plaidé pour que le plus grand nombre possible de personnes confrontées à des difficultés d’emploi puissent travailler en tant qu’agent de sécurité dans le secteur muséal, alors qu’en ces temps de terrorisme et de risques majeurs pour la sécurité, des négociations sont en cours avec le secteur pour professionnaliser ce métier. C’est la mission du SPF Intérieur, mais son rôle n’est pas de créer des emplois dans les musées et encore moins de dispenser des formations relatives au patrimoine.

D’autre part, on a rendu le dossier impraticable en touchant à l’aspect communautaire. En agissant de la sorte, on frappe le cœur de notre parti, mais personne ne semble comprendre pourquoi nous sommes alors obligés d’émettre un vote négatif. Pour nous, il ne saurait être question de clarifier les compétences de la Région de Bruxelles‑Capitale en matière d’art au moyen d’accords de coopération. Nous n’accepterons jamais que de tels éléments soient réglés en dehors de la Constitution ou de lois spéciales. Nous admettons qu’il y a un problème et qu’une solution doit être trouvée, mais il est inouï que cela se fasse, sans la contribution d’experts, au moyen d’un amendement qui propose, comme solution, un accord de coopération ou une conférence interministérielle de la culture C’est même scandaleux. Nous avons suffisamment cafouillé après la sixième réforme de l’État. Nous allons maintenant gérer ce gâchis le mieux possible par des décisions juridiques. Nous espérons pouvoir corriger le tir lors des prochaines étapes de la réforme de ce pays. En conclusion, le vol d’œuvres d’art, malheureusement, méritait mieux que ce traitement déplorable.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Mevrouw Coudyser, het laatste wat u zei ging heel snel, maar ik meen te hebben begrepen wat u vertelde. Als ik me niet vergis, verwijst u naar aanbeveling 56, die ertoe strekt een betere samenwerking te organiseren op het vlak van bescherming van roerend, immaterieel en zelfs mondeling erfgoed.

Ik ken die problematiek in Brussel en in Vlaanderen vrij goed. Het is verrassend dat u hier zegt dat het voor uw partij fundamenteel is dat u niet laat raken aan de grondwettelijke bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ter zake. Dat is een zeer vreemde uitspraak. De bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op het gebied van bescherming van roerend, immaterieel of mondeling erfgoed is één van de basispunten van uw partij. Ik kan u verzekeren dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geen enkele bevoegdheid heeft op dat gebied. Als de bescherming van die bevoegdheid, voor uw partij fundamenteel is, vind ik dat bizar.

In het verslag staat terecht dat het om een probleem gaat. De gemeenschappen zijn bevoegd voor de bescherming van het roerend, immaterieel en mondeling erfgoed. In Brussel doet zich een grondwettelijk probleem voor, met name dat het strikt genomen een bevoegdheid is van de gemeenschappen, op het moment dat men zich hoofdzakelijk richt tot leden van die gemeenschap. In mensentaal betekent dit dat de bescherming zich voordoet in die instellingen die zich hoofdzakelijk richten tot Nederlandstaligen of Franstaligen. De problematiek die in het verslag en in de aanbevelingen aan bod komt, gaat ook over kerkelijk erfgoed. Dat kan men niet zomaar opsplitsen op basis van communautaire aanhorigheid, omdat het onder meer gaat over de bescherming in kerken. Het is heel onduidelijk wie daar vandaag bevoegd voor is. Maar het zou in elk geval zinvol zou zijn dat de gemeenschappen hun bevoegdheden daarin zo ruim mogelijk kunnen handhaven. Dat zou een bekommernis moeten zijn van uw partij. Niet de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar wel van de respectieve gemeenschappen. Om die in Brussel te kunnen uitoefenen, is er een samenwerkingsakkoord nodig. Anders ontstaat er een constitutioneel vacuüm, dat door de gemeenten zou kunnen worden ingevuld. Indien men dit als gemeenschapsbevoegdheid wil behouden en het niet wil toewijzen aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, moet er via een samenwerkingsakkoord worden gewerkt. Iedereen heeft er belang bij dat we die bescherming communautair houden, maar wel effectief realiseren via een samenwerking tussen de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap op het grondgebied van het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Madame Coudyser, votre dernière remarque a été très rapide, mais je pense avoir compris ce que vous vouliez dire. Si je ne m’abuse, vous faites référence à la recommandation 56, qui vise à organiser une meilleure coopération dans le domaine de la protection du patrimoine mobilier, immatériel et oral.

Je connais assez bien ce problème tel qu’il se présente à Bruxelles et en Flandre. Il est surprenant de vous entendre dire ici qu’il est fondamental pour votre parti de ne pas toucher à la compétence constitutionnelle de la Région de Bruxelles‑Capitale à cet égard. C’est une déclaration très étrange. La compétence de la Région de Bruxelles‑Capitale dans le domaine de la protection du patrimoine mobilier, immatériel ou oral semble être une des préoccupations essentielles de votre parti. Je peux vous assurer que la Région de Bruxelles‑Capitale n’a aucune compétence dans ce domaine.

Le problème est, à juste titre, présenté comme tel dans le rapport. Les Communautés sont compétentes pour la protection du patrimoine mobilier, immatériel et oral. Un problème constitutionnel se pose à Bruxelles puisqu’il y a des institutions néerlandophones et francophones.

La problématique abordée dans le rapport et dans les recommandations concerne également le patrimoine ecclésiastique. Vous ne pouvez pas simplement opérer une répartition en fonction de l’appartenance communautaire car il s’agit notamment de la protection dans les églises. Il est très difficile de savoir qui est compétent en cette matière. Il serait en tout cas judicieux que les Communautés conservent autant que possible leurs compétences dans ce domaine. Votre parti devrait donc se préoccuper des compétences non de la Région de Bruxelles‑Capitale, mais des Communautés respectives. Pour pouvoir les exercer à Bruxelles, vous avez besoin d’un accord de coopération. Sinon, vous tombez dans un vide constitutionnel, qui pourrait être comblé par les communes. Si vous souhaitez que cette compétence reste communautaire et ne souhaitez pas l’attribuer à la Commission communautaire commune, vous devez passer par un accord de coopération. Tout le monde a intérêt à préserver le caractère communautaire de cette protection, en la concrétisant toutefois au moyen d’une coopération entre la Communauté française et la Communauté flamande sur le territoire de la Région bilingue de Bruxelles‑Capitale

De heer Pol Van Den Driessche (N‑VA). – Ik val even buiten mijn rol als commissievoorzitter. Ik maak van de gelegenheid gebruik om iedereen te bedanken, in het bijzonder ook de diensten voor het vele werk.

Ik heb alleen moeten vaststellen: in cauda venenum. Net voor we gingen afronden, kwam plots een amendement op tafel dat net over dat probleem gaat. Het is niet echt correct tegenover een partij, die dit als een bijzonder gevoelig punt beschouwt, om dat dossier er vlug tussen te moffelen. Dit is wat wij eigenlijk aanklagen. We gaan niet aanvaarden dat er op het einde van een vergadering, na eindeloze discussies, plots geprobeerd wordt er zo’n communautair staartje aan vast te maken, waar geen consensus over was. Dit is het punt en zo heb ik het ervaren.

M. Pol Van Den Driessche (N‑VA). – Je vais sortir un peu de mon rôle de président de la commission. Je tiens avant tout à remercier tout le monde, en particulier les services, pour l’abondant travail réalisé.

In cauda venenum. Un amendement relatif à cette question a été déposé juste avant la fin de nos travaux, ce qui n’est pas correct vis‑à‑vis d’un parti aux yeux duquel ce point est particulièrement sensible. C’est ce procédé que nous blâmons. Nous n’allons pas accepter qu’à la fin d’une réunion, après d’interminables discussions, il y ait une telle tentative de nature communautaire. Voilà le problème. C’est ainsi que je l’ai vécu.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Alvorens te reageren op wat daarnet is gezegd, zou ik de zaken in hun context willen plaatsen en de aspecten uitleggen die voor Ecolo‑Groen belangrijk zijn.

Eerst en vooral wil ik de diensten en de collega’s bedanken voor het geleverde werk. De hoorzittingen hebben ons in staat gesteld om de uitdagingen van deze sector die wijzelf niet goed kenden, te begrijpen. Deze uitdagingen zijn belangrijk en er bestaan complexe vertakkingen. Er zijn talrijke actoren met zeer complexe belangen actief.

Een van de eerste vaststellingen is dat het wettelijk kader onafgewerkt is. Er zijn veel conventies en reglementeringen die door ons land slechts schoorvoetend geratificeerd of toegepast worden. De aanbevelingen nodigen ons uit om in dit domein vooruitgang te boeken.

Een tweede aspect betreft de moeilijk te organiseren coherentie tussen artistiek patrimonium, criminaliteit en witwassen van geld, en terrorisme. In dit verband wijzen de internationale instanties met de beschuldigende vinger naar België en het is bijgevolg van groot belang dat wij dit probleem te lijf gaan.

Tijdens de vele hoorzittingen konden we de complexiteit van de belangen, met name die tussen kunst, markt en veiligheid, belichten. Nuttige overwegingen inzake de werkzaamheden van de antiquairs en hun deelname aan onze overwegingen werden naar voren gebracht.

De hoorzittingen hebben ook zeer helder het verdwijnen van de middelen belicht, in het bijzonder van de ARTIST‑cel, die in de feiten ondoelmatig is geworden, en de afwezigheid van middelen toegewezen aan de lokale politie opdat die het werk zou kunnen voortzetten. Wij hebben hieruit besloten dat het noodzakelijk is om de strijd tegen het witwassen van geld en tegen de financiering van het terrorisme grondig te integreren.

Ik dank de auteurs van het verzoek tot het opstellen van dit verslag om deze thematiek op tafel te hebben gelegd. Wij hebben veel bijgeleerd. Ik betreur de houding van mevrouw Coudyser, die het geheel van de werkzaamheden verguist. Dit is volgens mij een belediging aan het adres aan de gehoorde experten én voor onze talrijke werkuren. De vaststellingen en de aanbevelingen werden besproken. Omdat ze niet akkoord gaat met twee aanbevelingen, plaatst mevrouw Coudyser nu het gehele rapport op de brandstapel. Dit is onaanvaardbaar.

De aanbevelingen willen de regeringen en de parlementen vooruit doen gaan. Het lijkt mij dat we redelijk voorzichtig zijn geweest in onze aanbevelingen en dat we de verantwoordelijkheid aan de verschillende entiteiten hebben gelaten. Zij moeten er nu gevolg aan geven. Onze informatieverslagen hebben slechts gewicht en kracht in zoverre de gemeenschappen en gewesten zich inspannen om de geformuleerde aanbevelingen in concreto uit te werken. Wij zijn steeds erg voorzichtig geweest bij het formuleren van onze aanbevelingen. Wij raden enkel aan om te overwegen iets aan het probleem te doen.

Onze aanbevelingen betreffen uiteraard het wettelijk kader en strekken ertoe teksten te ratificeren en structureel overleg in te richten. Zij betreffen eveneens het operationele kader. Hierover wil mijn fractie twee elementen onderstrepen.

Enerzijds is het noodzakelijk om de strijd tegen de diefstal en de handel in kunstwerken in het Nationaal Veiligheidsplan te integreren. Dit plan is inderdaad de leidraad van de politionele prioriteiten voor vier jaar. Een geïntegreerde aanpak van het fenomeen op nationaal vlak moet daar in passen.

Anderzijds moet minstens één opgeleide referentiemagistraat worden aangesteld, in de zittende en in de staande magistratuur. Ecolo‑Groen pleit zelfs voor een magistraat aan elke zijde van de taalgrens.

Overigens leggen onze aanbevelingen de nadruk op de noodzakelijke samenwerking tussen de verschillende entiteiten en beslissingsniveaus om te kunnen handelen. Deze samenwerking verloopt uiteraard via de mogelijkheid om samenwerkingsakkoorden af te sluiten. Zij beoogt tevens het vrijmaken van middelen om de gespecialiseerde politie toe te laten correct te functioneren.

Ik zou in naam van mijn fractie nog enkele bijzondere elementen willen aanwijzen die onbeantwoord blijven. Eerst en vooral moet kunst toegankelijk blijven. We moeten voorkomen dat de beveiliging dermate zwaar wordt dat ze mensen afschrikt en hen ontmoedigt om musea te bezoeken. In het bijzonder moeten we vermijden mensen af te schrikken die deze plaatsen gewoonlijk niet bezoeken.

Vervolgens worden belangrijke verantwoordelijkheden toevertrouwd aan de musea. Het is uiteraard noodzakelijk dat de hun toegewezen budgetten volstaan voor de opdrachten van inventarisering en bewaking die zij op zich moeten nemen.

Ten slotte is er nog veel werk aan de winkel inzake de grenscontrole. Aanbeveling nummer 42 benadrukt het belang van de internationale samenwerking in de transnationale onderzoeken en de noodzaak om maatregelen te treffen aan de grenzen. Deze samenwerking zou langs een meldingssysteem dienen te verlopen en het is essentieel om de douanediensten in deze structuur te integreren indien wij willen dat ons land niet langer een draaischijf van de kunstsmokkel is.

Ons verslag onderstreept in het bijzonder dit aspect: “Dit vergt op nationaal niveau o.m. een intensieve samenwerking tussen de cel Kunst en Antiek van de federale politie, de douanediensten en (lokale) politieafdelingen om op effectieve wijze de strijd tegen export en import te voeren, illegale handel te bestrijden en de restitutie van ontvreemde kunstvoorwerpen en cultuurgoederen te bevorderen”.

Nadat we tot een consensus waren gekomen over 95 van de 97 aanbevelingen die ons verslag telt, liepen we vast op twee paragrafen, aanbevelingen 56 en 76. Het is jammer dat de loutere vermelding van het eventueel bestaan van een mogelijke oplossing – bijvoorbeeld beraadslaagd in een Interministeriële Conferentie voor Cultuur – voor de disfuncties die verbonden zijn met de verwarring in Brussel, op de weigering van de N‑VA‑fractie is gebotst.

Wij zullen in elk geval met veel enthousiasme voor dit rapport stemmen.

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Avant de réagir à ce qui vient d’être dit, je voudrais replacer les choses dans leur contexte et expliquer les aspects qu’Ecolo‑Groen juge importants.

Je tiens avant tout à remercier les services et les collègues pour le travail accompli. Les auditions nous ont permis de mieux comprendre les enjeux de ce secteur que nous connaissions peu. Ces enjeux sont importants et les ramifications complexes. Il y a de nombreux acteurs aux intérêts très complexes.

Un des premiers constats posés est que le cadre légal est inachevé. Il existe beaucoup de conventions et de réglementations que notre pays tarde à ratifier ou à mettre en œuvre. C’est un domaine dans lequel les recommandations nous invitent à progresser.

Un deuxième aspect mis en évidence est la cohérence difficile à organiser entre patrimoine artistique, criminalité et blanchiment d’argent et terrorisme. Les instances internationales pointent la Belgique du doigt à cet égard et il importe donc que nous prenions ce problème à bras‑le‑corps.

Les nombreuses auditions ont permis d’éclairer la complexité des enjeux, notamment entre art, marché et sécurité. Des considérations utiles ont été émises à propos du travail des antiquaires et leur participation à la réflexion que nous menons.

Les auditions ont aussi clairement mis en évidence la disparition des moyens, en particulier à la cellule ARTIST devenue dans les faits inopérante, et l’absence de ressources allouées à la police locale pour prendre le relais. Nous en avons conclu qu’il était nécessaire d’intégrer fortement la lutte contre le blanchiment d’argent et le financement du terrorisme.

Je remercie les auteurs de la demande d’établissement de ce rapport d’avoir mis ce sujet sur le tapis. Nous avons beaucoup appris. Je regrette l’attitude de Mme Coudyser qui brûle l’ensemble du travail. C’est, selon moi, une injure aux experts auditionnés, à nos nombreuses heures de travail. Les constatations et les recommandations ont été débattues. Parce qu’elle n’est pas d’accord sur deux recommandations, Mme Coudyser met maintenant l’ensemble du rapport sur le bûcher. C’est inacceptable.

Les recommandations veulent faire avancer les gouvernements et les parlements. Il me semble que nous avons été assez précautionneux dans nos recommandations et que nous avons laissé la responsabilité aux différentes entités qui vont maintenant devoir se saisir de ce rapport pour y donner suite. Nos rapports d’information n’ont de poids et de force qu’à partir du moment où les Communautés et Régions s’efforcent de concrétiser les recommandations qui y sont formulées. Nous avons toujours été très prudents dans la formulation de nos recommandations, nous contentant d’inviter, de demander, de conseiller, d’envisager la possibilité de faire quelque chose.

Nos recommandations portent bien sûr sur le cadre légal, visant à la ratification des textes et à l’établissement de concertations structurelles. Elles portent aussi sur le cadre opérationnel à propos duquel mon groupe souhaite souligner deux éléments.

D’une part, il est indispensable d’intégrer la lutte contre le vol et le trafic d’œuvres d’art dans le Plan national de sécurité. En effet, celui‑ci est le fil conducteur des priorités policières pour quatre ans. Une approche intégrée du phénomène au niveau national passe par là.

D’autre part, il faut désigner au minimum un magistrat de référence, formé, dans la magistrature assise et dans la magistrature debout. Ecolo‑Groen préconise même un magistrat de chaque côté de la frontière linguistique.

Nos recommandations mettent par ailleurs l’accent sur la nécessaire collaboration entre les différentes entités et niveaux de décision pour agir. Cette collaboration passe évidemment aussi par la possibilité de conclure des accords de coopération. Elle vise aussi à dégager des moyens afin de permettre à la police spécialisée de fonctionner adéquatement.

J’aimerais encore, au nom de mon groupe, pointer quelques éléments particuliers qui restent ouverts. D’abord, l’art doit rester accessible et il faut veiller à ce que la sécurisation des lieux ne soit pas excessive au point de rebuter les gens et de les décourager de fréquenter les musées. Il faut tout spécialement éviter d’effrayer les personnes qui ne fréquentent pas habituellement ces lieux.

Ensuite, des responsabilités importantes sont confiées aux musées. Il faut bien sûr que les budgets qui leur sont alloués soient à la mesure des missions d’inventaire et de surveillance qu’ils doivent assumer.

Enfin, il reste beaucoup à faire au niveau des contrôles aux frontières. La recommandation no 42 insiste sur l’importance de la coopération internationale dans les enquêtes transnationales et sur la nécessité de prendre des mesures aux frontières. Cette coopération devrait passer par un système d’alertes et il est essentiel d’intégrer les services de douane dans cette architecture si nous voulons que notre pays ne soit plus une plaque tournante du trafic d’œuvres d’art.

Notre rapport souligne particulièrement cet aspect: «Cela doit se traduire notamment, au niveau national, par une coopération intensive entre la cellule «Art et Antiquités» de la police fédérale, les services des douanes et les services de police (locaux) pour mener efficacement la lutte contre les exportations et les importations, la lutte contre le commerce illicite et la promotion de la restitution des œuvres d’art et des biens culturels volés».

Après avoir trouvé un consensus sur 95 recommandations sur les 97 que compte notre rapport, nous avons achoppé à deux paragraphes, les recommandations 56 et 76. Il est regrettable que la seule mention de l’éventualité d’une possible solution – discutée, par exemple, en Conférence interministérielle Culture – au dysfonctionnement lié à la confusion à Bruxelles, ait essuyé un refus du groupe N‑VA.

Nous voterons en tout cas en faveur de ce rapport avec beaucoup d’enthousiasme.

De heer Pol Van Den Driessche (N‑VA). – Volgens De Standaard zouden we thans weten waar “De rechtvaardige rechters” zich bevinden … dit kan geen toeval zijn!

M. Pol Van Den Driessche (N‑VA). – Selon De Standaard, nous saurions à présent où se trouve le panneau des «Juges intègres» … quelle coïncidence!

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Mijnheer de voorzitter, zou het niet in de Senaat liggen?

M. Bert Anciaux (sp.a). – Monsieur le Président, n’est‑ce pas au Sénat qu’il faudrait chercher?

Mevrouw Anne Barzin (MR). – Kunstroof is geen nieuwe problematiek. Zij werd aangekaart in tijden van oorlog, in het kader van gewapende conflicten, alvorens in vredestijd gereglementeerd te worden. Vandaag bereikt zij een andere dimensie. Er kunnen verbanden worden gelegd tussen witwaspraktijken en de opslag van kunstwerken in vrijhavens als Genève of Luxemburg en, in zekere mate, de financiering van het terrorisme.

De bescherming van ons cultureel patrimonium is een noodzaak, een absolute doelstelling. Het is tevens een zeer reële problematiek, zowel in België als bij onze Europese buren. Deze vaststelling werd meermaals onderstreept tijdens de hoorzittingen in de commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden.

Er bestaat in België en elders in Europa een dalende tendens van het aantal diefstallen van kunstwerken, maar de waarde van de buit is aanzienlijk gestegen. In 2009 verdween de Olympia uit het Magrittemuseum te Jette. In 2013 was het Van Buuren Museum te Ukkel het doelwit van dieven. Ook kerken, het Algemeen Rijksarchief, kunstgalerijen, en vele anderen worden geviseerd.

De kunstwereld is uitgestrekt en er zijn talrijke actoren op het terrein. Daarom dienden wij de bestaande toestand en de vigerende regelgeving te onderzoeken om na te gaan hoe deze kon worden verbeterd. Kunstroof is een erg brede problematiek die zich uitstrekt tot de teruggave van kunstwerken en die reikt tot de koloniale periode of de naziperiode. Het debat over de restitutie wordt in meerdere Europese landen gelijktijdig gevoerd en ook al blijven er talrijke technische en juridische obstakels bestaan, toch dienen de besprekingen te worden voortgezet.

De thematiek van de kunstroof kan ook worden aangesneden in het kader van de financiering van het terrorisme. De coördinator van de Europese Unie inzake terrorismebestrijding heeft dit onlangs trouwens in herinnering gebracht. Het seminarie dat enkele dagen geleden in het Egmontpaleis werd gehouden, behelsde in het bijzonder de bescherming van het Iraaks cultureel patrimonium dat door IS was geplunderd. Kortom, de strijd tegen de smokkel van cultuurgoederen die te lang onder de radar is gebleven, betekent een ware uitdaging voor de internationale gemeenschap.

Ons informatieverslag neemt verschillende mogelijke oplossingen in overweging, meer bepaald wat de cel Kunst en Antiek van de federale gerechtelijke politie betreft. De actoren op het terrein pleiten ervoor deze cel te reactiveren en dit maakt deel uit van onze aanbevelingen. We hebben overigens de aandacht gevestigd op de nood aan gespecialiseerde vorming van de federale en de lokale politie die gedeeltelijk van het Europese niveau zou kunnen komen. Investeren in de specialisering van de politiediensten, van de douane en van de magistratuur is cruciaal. De opleiding en de specialisering laten inderdaad toe dat de actoren op het terrein beter vertrouwd kunnen worden met de problematiek en dragen bij tot de doeltreffendheid van de onderzoeken en tot de opheldering van inbreuken in de kunstwereld. Op dat vlak zou België de deelname van sommige rechercheurs en van publieke en private actoren aan Horizon 2020 kunnen aanmoedigen, een Europees platform actief rond het thema van het cultureel erfgoed dat in gevaar verkeert en van de onwettige handel in cultureel erfgoed.

Mijn fractie benadrukt de Europese dimensie van deze problematiek. Dat is nodig om de doeltreffendheid te verzekeren van het overleg en de samenwerking, en van alles wat met georganiseerde misdaad, de strijd tegen witwaspraktijken en de strijd tegen de financiering van het terrorisme te maken heeft.

Ons land zou de UNESCO‑Conventie snel moeten omzetten; in deze context dient het werk van het interfederaal overlegplatform “Invoer, uitvoer en restitutie van cultuurgoederen” aangemoedigd te worden: het moet regelmatig samenkomen en zich buigen over een diepgaande juridische analyse van de UNIDROIT‑ en Nicosia‑Conventies. Wij bevelen aan dat een presentatie zou worden gehouden voor de respectieve parlementen.

Andere maatregelen betreffen vooral de musea, de kerken en de kunsthandelaars. Een ethische code voor de kunstexperts zou voordelig zijn voor de kunstwereld. Wanneer een vermaarde specialist in kunstgeschiedenis of archeologie een voorwerp beoordeelt waarvan de herkomst onduidelijk is, stijgt de waarde ervan inderdaad aanzienlijk.

Overigens zal de verplichting voor antiquairs tot het houden van een register op basis van artikel 10(a) van de UNESCO‑Conventie zowel de verkopers als de kopers toelaten binnen een transparanter kader te handelen. Het zal bovendien voordelig zijn voor de sector. Vanzelfsprekend zal dit werk in overleg met de betrokken sector dienen te geschieden.

Ik was ook geïnteresseerd in het werk dat door het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC) werd verricht, meer bepaald inzake de inventaris van het roerend en onroerend religieus patrimonium. In dat verband mogen we hopen dat de samenwerking met zijn Waalse tegenhanger, het Centre interdiocésain du patrimoine et des arts religieux (CIPAR), uitstekend zal zijn en dat de positieve ervaring van het CRKC voordelig zal kunnen blijken voor de andere organisatie.

De regeringen van de verschillende deelstaten hebben ook een essentiële rol te vervullen, in het bijzonder wat de beveiliging van de musea betreft. Verschillende mogelijke oplossingen kunnen in overweging worden genomen. Een eerste mogelijkheid is het opstellen van en het systematisch een beroep doen op inventarissen. De inventaris is een waar sleutelelement in de strijd tegen de kunstroof. Een tweede mogelijkheid betreft de plaatsing van eenvoudige elektronische en mechanische preventiemiddelen. Ik denk bijvoorbeeld aan de installatie van antidiefstal‑alarmen of bewakingscamera’s.

Ten slotte ben ik ervan overtuigd dat de wetenschappelijke wereld in deze problematiek een vooraanstaande rol te spelen heeft. Het is belangrijk om de werkzaamheden van deze gemeenschap te ondersteunen want de toegebrachte schade zal dramatische repercussies hebben op de vooruitgang van wetenschap en mensheid. Men zou zich kunnen laten inspireren door wat de Vlaamse regering heeft verricht, die bepaalde projecten van de Commissie voor het Werelderfgoed van de UNESCO waaraan Belgische onderzoekers meewerkten, ondersteunde; het onderzoek op de site van Palmyra in Syrië maakt er deel van uit.

Ik ben overtuigd van het belang van dit informatieverslag en van de 97 aanbevelingen. We moeten ons cultureel patrimonium beschermen. De strijd tegen witwaspraktijken en tegen de bronnen van de financiering van het terrorisme is van even groot belang.

Niettegenstaande de constructieve sfeer die het grootste deel van onze werkzaamheden bijna tot op het einde heeft gekenmerkt, betreur ik het feit dat twee amendementen aanleiding hebben gegeven tot moeilijkheden. Men zegt dikwijls dat er geen akkoord is zolang er geen akkoord is over alles. Laten we de positieve onderdelen van dit verslag onthouden: de heldere vaststellingen, de accuraatheid en de verscheidenheid van de aanbevelingen die tot de verschillende deelstaten zijn gericht. Ik hoop dat we in de komende maanden en jaren op efficiënte en positieve wijze verder zullen kunnen werken aan de strijd tegen de kunstroof, in de eerste plaats om ons cultureel patrimonium te bewaren.

Ik wil iedereen die aan het opstellen van dit verslag heeft meegewerkt, en in het bijzonder de administratieve diensten, nogmaals bedanken.

Mme Anne Barzin (MR). – Le vol d’œuvres d’art n’est pas une problématique nouvelle. Elle a été abordée en temps de guerre, dans le cadre de conflits armés, avant d’être réglementée en temps de paix. Aujourd’hui, elle touche une autre dimension. Des liens peuvent être établis avec le blanchiment d’argent et le stockage d’œuvres d’art dans des ports francs tels que Genève ou Luxembourg et, dans une certaine mesure, avec le financement du terrorisme.

La protection de notre patrimoine culturel est une nécessité, un objectif absolu. C’est aussi une problématique bien réelle, en Belgique et chez nos voisins européens. Ce constat a été souligné à de nombreuses reprises lors des auditions en commission des Affaires communautaires.

En Belgique et ailleurs en Europe, s’il existe une tendance à la baisse du nombre de vols d’œuvres d’art, la valeur du butin, quant à elle, a augmenté de façon considérable. En 2009, l’Olympia du musée Magritte à Jette disparaissait. En 2013, c’était le musée Van Buuren à Uccle qui était la cible de voleurs. Les églises, les Archives générales du Royaume, les galeristes et j’en passe, sont aussi visés.

Le monde de l’art est vaste et les acteurs de terrain nombreux, raison pour laquelle nous devions examiner la situation actuelle et la réglementation en vigueur pour voir comment elle pouvait être améliorée. Le vol d’œuvres d’art est une large problématique qui s’étend à la restitution des œuvres d’art et qui touche la période coloniale ou encore la période nazie. Le débat sur la restitution est mené en parallèle dans plusieurs États européens et même si de nombreux obstacles techniques ou juridiques persistent, les discussions doivent se poursuivre.

Le vol d’œuvres d’art peut aussi être abordé sous l’angle du financement du terrorisme. Le coordinateur de l’Union européenne pour la lutte contre le terrorisme l’a d’ailleurs rappelé récemment. Le séminaire qui s’est tenu il y a quelques jours au Palais d’Egmont concernait en particulier la protection du patrimoine culturel irakien pillé par Daech de façon industrielle. Bref, la lutte contre le trafic des biens culturels, trop longtemps resté sous les radars, constitue un réel défi pour la communauté internationale.

Notre rapport d’information envisage plusieurs pistes de solutions, notamment quant à la cellule «Art et Antiquités» de la police judiciaire fédérale. Les acteurs du terrain plaident pour qu’elle soit réactivée et cela fait partie de nos recommandations. Par ailleurs, nous avons attiré l’attention sur les besoins de formation spécialisée des polices fédérale et locales, qui pourrait, en partie, provenir du niveau européen. Investir dans la spécialisation des forces de police, des douanes et de la magistrature est crucial. La formation et la spécialisation permettent en effet aux acteurs de terrain d’être davantage familiarisés avec la problématique et contribuent à l’efficacité des enquêtes et à l’élucidation des infractions liées au domaine si particulier qu’est celui de l’art. À cet égard, la Belgique pourrait encourager la participation de certains membres de la communauté des enquêteurs et des acteurs privés et publics à Horizon 2020, plateforme européenne active sur le thème du patrimoine culturel en danger et du commerce illicite de biens culturels.

Mon groupe insiste sur la dimension européenne de cette problématique. Dans ce cadre de concertations et de collaborations ainsi que pour tout ce qui relève du crime organisé, de la lutte contre le blanchiment d’argent et de la lutte contre le financement du terrorisme, c’est à l’échelle européenne qu’il faut envisager la plupart des mesures afin d’assurer leur efficacité.

Il faudrait que notre pays transpose rapidement la Convention UNESCO; dans ce contexte, le travail de la plateforme de concertation intrabelge «Importation, exportation et restitution de biens culturels» est à encourager: elle doit se réunir régulièrement et se pencher sur une analyse juridique approfondie des conventions UNIDROIT et de Nicosie. On recommande qu’une présentation soit faite devant les parlements respectifs.

D’autres mesures concernent davantage les musées, les églises et les marchands d’art. L’établissement d’un code éthique pour les experts en matière d’œuvres d’art est une mesure favorable au monde de l’art. L’expertise d’une pièce dont l’origine n’est pas claire, réalisée par un grand spécialiste ou expert en la matière, en augmente en effet considérablement la valeur.

Par ailleurs, imposer la tenue d’un registre dans le chef des antiquaires sur la base de l’article 10(a) de la convention de l’UNESCO permettra à la fois aux vendeurs et aux acheteurs d’agir dans un cadre plus transparent et sera bénéfique pour le secteur. Bien entendu, ce travail devra se faire en concertation avec le secteur concerné.

J’ai aussi été intéressée par le travail réalisé par le Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC), notamment pour l’inventaire du patrimoine religieux mobilier et immobilier. On peut espérer à cet égard que la collaboration avec son pendant wallon, le Centre interdiocésain du patrimoine et des arts religieux (CIPAR) sera excellente et que le partage des expériences positives du CRKC pourra être bénéfique pour l’autre entité.

Les gouvernements des différentes entités fédérées ont également un rôle essentiel à remplir, notamment au travers de la sécurisation des musées. Plusieurs pistes de solutions peuvent être envisagées. La première est celle de la réalisation et du recours systématique à des inventaires. L’inventaire constitue un véritable élément clé dans la lutte contre le vol d’œuvres d’art. La seconde piste concerne la mise en place de mesures de prévention, parfois simples, électroniques et mécaniques. Je pense, par exemple, à l’installation d’alarmes antivol ou de caméras de surveillance.

Enfin, je suis convaincue que le monde scientifique joue un rôle primordial dans cette problématique. Il importe de soutenir cette communauté dans ses travaux car les dégâts occasionnés auront des répercussions dramatiques sur les progrès de la science et de l’humanité. On pourrait s’inspirer de ce qui a été réalisé par le gouvernement flamand, qui a soutenu certains projets du Comité du patrimoine mondial de l’UNESCO, où se sont investis des chercheurs belges; la mission sur le site de Palmyre, en Syrie, en fait partie.

Je suis persuadé de l’intérêt de ce rapport d’information et des 97 recommandations qui y figurent. Il est essentiel de protéger notre patrimoine culturel. La lutte contre le blanchiment d’argent et contre les sources de financement du terrorisme est également importante.

Malgré le climat constructif qui a animé l’essentiel de nos travaux, pratiquement jusqu’à la fin, je regrette que deux amendements aient donné lieu à des difficultés. On dit souvent que tant qu’il n’y a pas d’accord sur tout, il n’y a d’accord sur rien. Retenons les éléments positifs de ce rapport d’information: des constats clairs, des recommandations précises et diversifiées, adressées à différentes entités. J’espère que dans les mois et années à venir, nous pourrons encore travailler de manière efficace et positive pour lutter contre le vol d’œuvres d’art, avant tout pour préserver notre patrimoine culturel.

Je tiens à remercier encore toutes les personnes qui ont contribué à l’élaboration de ce rapport et en particulier les services administratifs.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – Vooreerst wil ik alle collega‑rapporteurs van harte danken voor de constructieve samenwerking en de intense debatten ten gronde. In het bijzonder dank ik mevrouw de Bethune en de heer De Gucht voor het nemen van dit initiatief, en ik dank zeker ook de mensen van de diensten die, zoals altijd trouwens, schitterend werk verrichtten om ons bij te staan.

Kunstroof is een belangrijk thema, waarvan op het eerste gezicht niemand wakker ligt. Nochtans is het een wereldwijd probleem. Interpol meent dat de zwarte markt in gestolen kunst en antiquiteiten bijna even winstgevend is als de illegale handel in drugs, wapens en namaakartikelen. Schattingen van de jaarlijkse omzet lopen uiteen van 2,5 tot 5 miljard euro per jaar. Het gaat dus om bijzonder veel geld. Bovendien, en dat houdt ons het meeste bezig, vormt kunstroof een belangrijke financieringsbron voor terrorisme. Het belang van dit informatieverslag mag dus geenszins worden onderschat.

Los van de financiële kant, zijn er culturele verliezen verbonden met kunstroof. Wanneer een kunst- of cultuurgoed vermist raakt, verliezen wij allemaal een stukje van ons gemeenschappelijk patrimonium. Al zijn de stukken niet letterlijk van ons, ze behoren tot ons collectieve bezit en geheugen. Hun afwezigheid maakt ons armer. We herinneren ons allemaal wellicht nog de foto’s van de belangrijke sites met de vele gaten waaruit kunst is opgegraven die we zelfs niet kennen, want ze is gestolen. Het wordt een bijzonder moeilijke zaak om die kunstvoorwerpen te traceren.

Binnen de federale politie is de cel Kunst en Antiek verantwoordelijk voor de strijd tegen kunstroof. Begin 2014 werd beslist om die cel te ontmantelen en vanaf 2016 te integreren op het niveau van de arrondissementen. Tegen het advies van Interpol in, werd die cel veel verder ontmanteld en blijft ze ontmanteld. Dat is onbegrijpelijk: net wanneer de regering meer inzet op veiligheid, wordt bespaard in de strijd tegen kunstroof, terwijl de banden met georganiseerde misdaad en terreur zeer duidelijk zijn. Édouard Planche, het hoofd van UNESCO, noemde België dan ook de “zwakke schakel in de strijd tegen de illegale kunsthandel” en de internationale partners in de strijd tegen kunstroof beschouwen België als de draaischijf voor de illegale handel in kunst en cultuurgoederen.

Ondertussen arresteerde de politie in Barcelona een antiekhandelaar die in 2017 illegale mozaïeken uit IS‑gebied in Libië probeerde te verkopen op de Brussels Art Fair (BRAFA) in opdracht van IS. Europees antiterreurcoördinator Gilles de Kerchove bevestigde in een interview met De Morgen dat IS archeologische kunstvoorwerpen verkoopt om zijn oorlogskas aan te vullen. Ook hij drukte ons op het hart dat België zijn opgedoekte cel Kunst en Antiek bij de federale politie dringend nieuw leven moet inblazen in de strijd tegen terreur. De woordvoerder van minister Jambon liet daarop weten dat de problematiek een aandachtspunt blijft, maar dat “de politie wendbaar moet zijn omdat terroristen hun werkterreinen voortdurend verleggen.” Dat wil onze fractie ook, maar de realiteit wijst uit dat het de lokale politie ontbreekt aan de tijd, de kennis, het netwerk en de tools om kunstroof tegen te houden en gestolen kunstgoederen op te sporen. Zonder coördinerende cel kan geen behoorlijk beleid worden uitgetekend, omdat niemand de data, knowhow en contacten centraliseert en er niemand aan de kar trekt. Wij hopen dat er met dit informatieverslag eindelijk een sense of urgency kan komen.

Sinds haar ontmanteling is de cel Kunst en Antiek niet meer in staat is om operationele steun te bieden aan rechercheurs en agenten op het terrein. Vandaag volgt niemand oplichting, heling, en kunstvervalsing op, en stelt niemand richtlijnen voor de lokale politie op. De databank met informatie over gestolen en vermiste goederen wordt niet meer aangevuld, en alerts die de sector snel informeren worden niet meer verspreid.

Dat betekent concreet dat de antiquairs op de Zavel en elders in ons land compleet in het duister tasten wanneer hun objecten uit pakweg het Midden‑Oosten worden aangeboden. Ook musea, erfgoedbibliotheken en verzamelaars moeten blindelings vertrouwen op de integriteit van de handelaar. Rechercheurs vonden vroeger hun weg naar de cel als ze gestolen cultuurgoederen op het spoor waren. Na de ontmanteling van de cel, is dat veel minder het geval, met als gevolg dat de ophelderingsgraad van kunstdiefstal tot nul procent is herleid. In de wetenschap dat een diefstal van een pakje sigaretten op dezelfde manier wordt bestraft als de diefstal van een schilderij van Picasso, is het niet verwonderlijk dat België een draaischijf is geworden voor de illegale handel in cultuurgoederen. We zijn natuurlijk ook een internationaal centrum van de legale kunsthandel. Die status wordt ons internationaal aangewreven. Dat mogen we niet toelaten.

Die reputatie omkeren is geen piece of cake. De institutionele structuur van België bemoeilijkt een rechtlijnige, eenduidige aanpak. Daarom meenden we dat de Senaat de plek was om dit ten gronde uit te spitten. Opsporing en bestraffing van kunstroof en illegale kunsthandel zijn een federale bevoegdheid, terwijl de bescherming van cultureel erfgoed de bevoegdheid is van de deelstaten. Vooral in Brussel – we hebben het er al over gehad – is de situatie bijzonder complex. De Gemeenschappen zijn bevoegd voor het cultureel erfgoed, maar dat wil zeggen dat ze bevoegd zijn voor het cultureel roerend erfgoed, niet voor het onroerend erfgoed. De Gemeenschappen kunnen roerende goederen die zich in haar gebouwen bevinden, klasseren, maar niet die gebouwen zelf, want dat is een gewestelijke bevoegdheid. Voor kerken en geklasseerde musea, zoals het Museum voor Schone Kunsten van Doornik, is het bovendien niet duidelijk of een goed roerend dan wel onroerend is. Biechtstoelen zijn bijvoorbeeld intrinsiek verbonden met het gebouw, en worden naargelang de interpretatie als roerende of onroerende goederen beschouwd. Om het bos door de bomen te blijven zien, richtte men in 2009 het interfederaal overlegplatform `Invoer, Uitvoer en Restitutie van Cultuurgoederen’ op. Sinds de ontmanteling van de cel Kunst en Antiek is echter ook dat platform een stille dood gestorven.

Internationaal bestaan er nochtans handvaten die een beleid in België kunnen ondersteunen. UNESCO ontwikkelde al in 1970 een verdrag inzake de restitutie van cultuurgoederen. Het UNESCO‑Verdrag is vanuit internationaalrechtelijk oogpunt een cruciale pijler in de strijd tegen de illegale kunsthandel omdat het bijdraagt tot een gelijk speelveld. Hoewel België het verdrag heeft ondertekend in 2009, is het bijna tien jaar later nog steeds niet geïmplementeerd in zijn nationale wetgeving. Nochtans ligt er sinds 2013 een hapklaar ontwerp van een omzettingswet klaar. Waarop wachten we? Is er een gebrek aan daadkracht, niet genoeg ‘sense of urgency’, of heeft men de slechte gewoonte om heikele thema’s op de lange baan te schuiven? Hetzelfde zien we bij het UNIDROIT‑Verdrag. Dat verdrag is geïnspireerd op de Amerikaanse regelgeving en maakt het mogelijk om verder te gaan dan het UNESCO‑Verdrag op het vlak van de teruggave van culturele goederen. De universiteiten van Antwerpen en Hasselt hebben onderzocht of het niet op gespannen voet staat met ons continentaal rechtsstelsel. UNESCO staat achter het UNIDROIT‑Verdrag. Toch staat België terughoudend tegenover een ratificatie. In de plaats daarvan willen we eerst onderzoeken of het niet op gespannen voet staat met ons rechtsstelsel: alweer een onderzoek.

De handvaten die een beleid in België kunnen ondersteunen liggen op tafel. Samen met het UNIDROIT‑Verdrag, het Verdrag van Nicosia, Resolutie 2199 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en de Europese richtlijn 2014/60, zorgt het UNESCO‑Verdrag voor een quasi volledige juridische dekkingsgraad, die een krachtig weerwoord biedt tegen de illegale handel van cultuurgoederen. Europa is van plan om initiatieven op te zetten zoals het EU‑UNESCO‑project dat in 2018‑2019 specifieke opleidingen organiseert om de kennis van de internationale, nationale en Europese regelgeving uit te breiden en te versterken. In 2018, het ‘Europees jaar van het Cultureel Erfgoed’ kan dit tellen als statement. Ons verslag komt ook op dat vlak op het juiste ogenblik.

Als België een internationaal signaal wil uitsturen dat het wél hard kan optreden tegen illegale kunsthandel, dan moet het dringend werk maken van een vernieuwde cel Kunst en Antiek, met voldoende omkadering, een douaneambtenaar en een referentiemagistraat bij het federaal parket.

Daarnaast zou de nationale ARTIST‑databank van de cel Kunst en Antiek technisch moeten worden verbeterd en uitgebreid, inclusief geolocatie, aansluiting op PoliceMaps, geautomatiseerde rapportage aan Interpol en een sterkere beeldverwerking en ‑vergelijking. Het online brengen van ARTIST moet eerstelijnspolitiediensten de mogelijkheid geven de databank te raadplegen op het terrein en via mobiele toepassingen foto’s van de betreffende objecten en bijkomende informatie toe te voegen. Dat lijken kleine aanpassingen en in principe hoeven ze ook niet moeilijk te zijn en veel te kosten, maar we moeten ze wel doen.

Op een gegeven ogenblik is zelfs geopperd om met Google te praten om een zicht te krijgen op de gestolen goederen. Zelfs de sector moet toegang krijgen tot de databank vermiste kunstwerken. Dat lijkt een evidentie, maar dat is niet het geval. Uiteraard moeten daarbij de privacy van de kopers en verkopers worden gerespecteerd.

Ten slotte zouden de veiligheidsnormen voor musea hoog en scherp moeten blijven. Daarvoor moeten ze de juiste middelen krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van een fiscale stimulans. In ruil voor die middelen moeten musea de garantie kunnen bieden dat ze beschikken over een adequate infrastructuur voor de bescherming en beveiliging van het erfgoed en over voldoende opgeleide bewakers.

De oplossingen staan duidelijk geformuleerd in de aanbevelingen van het informatieverslag. Het is onze taak als deelstaatsenator om dit mee te nemen naar de regionale parlementen en daar te bewerkstelligen dat er effectief werk wordt gemaakt van deze heikele kwestie, die we aankunnen, als we willen.

Mme Katia Segers (sp.a). – Je voudrais d’emblée remercier les autres rapporteurs, en particulier Mme de Bethune et M. De Gucht qui avaient pris l’initiative de ce rapport. Ma gratitude va aussi aux services qui, comme toujours, nous ont magnifiquement assistés.

Le vol d’œuvres d’art est un thème important, bien qu’au premier abord personne ne s’en soucie. Et pourtant, c’est un problème planétaire. Interpol considère que le marché noir des œuvres d’art et des antiquités volées est presqu’aussi lucratif que celui des stupéfiants, des armes ou de la contrefaçon. Son chiffre d’affaires est estimé entre 2,5 et 5 milliards d’euros annuels. En outre, et cela nous préoccupe particulièrement, le vol d’œuvres d’art contribue à financer le terrorisme. Il ne faut donc certainement pas sous‑estimer l’intérêt du présent rapport d’information.

En dehors de l’aspect financier, le vol d’œuvres d’art nuit au patrimoine culturel. Même si une œuvre ne nous appartient pas en propre, elle fait partie de notre héritage commun. Nous nous souvenons sans doute des photos représentant des sites d’où ont été déterrées des antiquités que nous ne connaissons pas, car elles ont été volées. Il est difficile de retrouver leur trace.

Au sein de la police fédérale, la cellule «Arts et Antiquités» est chargée de combattre les vols d’œuvres d’art. Début 2014, il a été décidé de la démanteler pour l’intégrer dès 2016 au niveau des arrondissements. En dépit de l’avis d’Interpol, elle a été et demeure démantelée. C’est incompréhensible: au moment où le gouvernement investit dans la sécurité, on fait des économies dans la lutte contre le vol d’œuvres d’art, dont les liens avec le crime organisé et le terrorisme sont pourtant évidents. Édouard Planche, de l’UNESCO, a appelé la Belgique «le maillon faible de la politique contre le trafic illicite des biens culturels» et nos partenaires internationaux considèrent notre pays comme la plaque tournante du commerce illégal d’œuvres d’art et de biens culturels.

Entre‑temps, la police a arrêté à Barcelone un antiquaire qui, lors de la Brussels Art Fair (BRAFA) en 2017, avait essayé de vendre illégalement, au profit de Daech, des mosaïques provenant de territoires contrôlés par cette organisation. Gilles de Kerchove, le coordinateur de l’Union européenne pour la lutte contre le terrorisme, a confirmé que Daech vendait des œuvres d’art pour alimenter son trésor de guerre; il a exhorté la Belgique à redonner vie à la cellule «Art et Antiquités». Le porte‑parole du ministre Jambon a alors fait savoir que, les terroristes changeant continuellement de créneau, la police devait rester flexible. Notre groupe est du même avis, mais la réalité montre que la police locale n’a pas assez de temps, de connaissances, de réseaux et d’outils pour prévenir les vols d’œuvres d’art et retrouver les objets volés. Sans cellule de coordination, il est impossible de mener une politique efficace. Nous espérons que le rapport d’information fasse enfin comprendre l’urgence de la situation.

Depuis son démantèlement, la cellule «Art et Antiquités» n’est plus à même de fournir un appui opérationnel aux enquêteurs et aux agents sur le terrain. Aujourd’hui, plus personne ne poursuit la fraude, le recel ou les faux, et plus personne n’établit des directives pour la police locale. La banque de données des œuvres volées ou signalées disparues n’est plus mise à jour, et on a cessé de diffuser les alertes qui informaient rapidement le secteur.

En pratique, cela signifie que les antiquaires du Sablon et d’ailleurs se posent des questions quand on leur propose des objets en provenance du Moyen‑Orient. Les musées, les bibliothèques et les collectionneurs ne peuvent qu’avoir une foi aveugle en l’intégrité du marchand. Naguère, les limiers s’adressaient à la cellule lorsqu’ils étaient sur la piste de biens culturels volés. À présent, le taux d’élucidation des vols d’œuvre d’arts est tombé à zéro. Sachant que le vol d’un Picasso n’est pas puni plus sévèrement que celui d’un paquet de cigarettes, il n’est pas étonnant que la Belgique soit devenue une plaque tournante du commerce illicite de biens culturels. Naturellement, nous sommes aussi un centre international du commerce légal, mais ce statut risque de s’effriter.

Redorer notre blason ne sera pas aisé. La structure institutionnelle de la Belgique complique une approche uniforme. C’est la raison pour laquelle nous avons pensé qu’il fallait examiner ce thème au Sénat. La détection et répression du vol et du commerce illicite d’œuvres d’art sont des matières fédérales, alors que la protection du patrimoine culturel relève des entités fédérées. Comme il a déjà été dit, la situation est particulièrement complexe à Bruxelles, où les Communautés ne sont compétentes que pour le patrimoine culturel mobilier. Elles peuvent ainsi classer les biens meubles qu’abritent leurs bâtiments, mais pas ces bâtiments, de compétence régionale. En ce qui concerne les églises, le caractère mobilier ou immobilier, par exemple d’un confessionnal, n’est pas toujours clair. C’est pourquoi on avait créé en 2009 la plateforme interfédérale «Importation, exportation et restitution de biens culturels», qui est cependant morte de sa belle mort lorsque la cellule «Art et Antiquités» a été démantelée.

Néanmoins, la Belgique peut utiliser certains instruments. C’est en 1970 déjà que l’UNESCO avait élaboré une Convention relative à la restitution de biens culturels. Sous l’angle du droit international, c’est un pilier de la lutte contre le commerce illicite d’œuvres d’art. Bien que notre pays ait ratifié cette convention en 2009, celle‑ci n’a pas encore été implémentée dans notre législation. Pourtant, on dispose depuis 2013 d’une proposition de projet de loi de transposition. Qu’attendons‑nous? On observe le même phénomène avec la convention d’UNIDROIT, qui, inspirée de la règlementation américaine, va plus loin que la convention de l’UNESCO en matière de restitution. Les universités d’Anvers et de Hasselt se sont demandé si cette convention n’était pas en porte‑à‑faux avec le droit européen, et la Belgique hésite à la ratifier.

La Belgique dispose donc d’instruments. En liaison avec la convention d’UNIDROIT, la convention de Nicosie, la résolution 2199 du Conseil de sécurité des Nations unies et la directive européenne 2014/60, la convention de l’UNESCO assure une couverture juridique presque parfaite qui permet de farce face au commerce illicite de biens culturels. L’Europe envisage des initiatives, comme un projet conjoint UE‑UNESCO de formations spécifiques visant à renforcer la connaissance des législations nationales, européennes et internationales: tout un symbole en 2018, Année européenne du patrimoine culturel.

Si la Belgique veut signaler au monde qu’elle peut sévir contre le commerce illégal d’œuvres d’art, elle doit raviver à court terme la cellule «Art et Antiquités» en la dotant d’effectifs suffisants, d’un agent de la douane et d’un magistrat de référence auprès du parquet fédéral.

Par ailleurs, il faudrait améliorer et étendre la banque de données ARTIST de la cellule «Art et Antiquités», en permettant la géolocalisation, la connexion avec PoliceMaps, le signalement automatisé à Interpol et un traitement optique plus avancé. Si ARTIST est mise en ligne, les services de police de première ligne pourront la consulter sur le terrain et, moyennant des adaptations nécessaires et guère onéreuses, y introduire des photos et d’autres informations.

À un certain moment, il avait été suggéré de discuter avec Google pour avoir une idée des œuvres volées. Le secteur doit aussi obtenir l’accès à la banque de données des œuvres signalées volées. Bien entendu, la vie privée de l’acheteur comme du vendeur doit être respectée.

Enfin, les musées doivent continuer à appliquer des normes de sécurité strictes, et il faut leur en donner les moyens, par exemple par des incitants fiscaux. Ils doivent disposer d’infrastructures adéquates et de gardiens bien formés.

Les solutions figurent sous la forme de recommandations dans le rapport d’information. En nos qualités de sénateurs des entités fédérées, notre mission est d’y faire écho dans nos parlements. La question est épineuse, mais nous pouvons l’affronter, si nous le voulons.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ook namens mijn fractie wil ik bij dit informatieverslag een paar accenten leggen. Wij staan achter de bijna honderd aanbevelingen die worden voorgesteld, maar ik zal me beperken tot een viertal punten die ik in de kijker wil zetten.

De tientallen vergaderingen die we hebben gehad, leverden misschien wel het volgende uitgangspunt op: wereldwijd hebben we nog steeds onvoldoende de maat genomen van de bedreiging die kunstroof inhoudt, voor ons erfgoed zelf, maar ook voor onze veiligheid door de verstrengeling van kunstroof met georganiseerde criminaliteit en terrorisme. Dat laatste blijkt heel duidelijk uit de getuigenissen. Hierbij denk ik natuurlijk aan de uitspraken van de Europese coördinator van de strijd tegen het terrorisme, de heer de Kerchove. Hij wees erop dat het werk van IS en van terroristen zeker gedeeltelijk met de opbrengst van kunstroof wordt gefinancierd.

We hebben ook heel belangrijke aanwijzingen over de omvang van kunstroof. Zo vermeldde de Werelddouaneorganisatie bijvoorbeeld dat in het Koninklijk Museum van Bagdad in Irak tien- tot vijftienduizend stukken vermist zijn. Sommige daarvan worden nu in Latijns‑Amerika en elders in de wereld teruggevonden. Vermoedelijk heeft de opbrengst van de verkoop van die stukken ook gediend voor de financiering van illegale activiteiten en van terrorisme in het bijzonder. Internationale autoriteiten denken dat het IS‑terrorisme mogelijks een oorlogskas van 2 miljard euro heeft opgebouwd in grote mate door de handel in petroleum en cultuurgoederen.

In de hoorzittingen hebben we een heel boeiende uiteenzetting gehoord van een professor van de ULB die de leiding heeft over onderzoeken op de site van Apamea. Met foto’s en luchtbeelden toonde hij aan hoe een site die klaarstond voor archeologisch onderzoek, werd geplunderd en verwoest. Men weet niet waar de duizenden stukken die werden weggehaald, heen zijn gegaan en evenmin waar de opbrengst voor gebruikt is. Ten slotte heeft de Europese coördinator ons erop gewezen dat men denkt dat de ettelijke duizenden stukken doorverkocht werden en dat de opbrengst natuurlijk voor illegale doeleinden heeft gediend. Dat alles komt niet boven water omdat de stukken onder de radar worden gehouden tot de zaak verjaard is om ze dan ongestraft te kunnen tonen en op de officiële markt te brengen.

Dat zijn toch heel belangrijke aanwijzingen voor de omvang en het gewicht van het probleem en het gevaar ervan voor onze veiligheid hier. Onlangs nog verwezen onze eigen media naar het feit dat de dramatische aanslagen in Parijs en in de metro in Brussel wellicht gefinancierd zijn met de opbrengst van kunstroof. Zelf kunnen we dat niet hard maken. Rechercheurs zouden dat kunnen bevestigen, maar tot die informatie hebben we natuurlijk geen toegang.

Tot zover het uitgangspunt, namelijk dat we onvoldoende de maat nemen van het probleem voor onze veiligheid in België, in Europa en wereldwijd.

Wat staat ons te doen? De 97 aanbevelingen zijn duidelijke en concrete richtsnoeren.

We moeten ons wettelijk kader op peil brengen want er zijn belangrijke lacunes. Het belangrijkste probleem is het feit dat we het UNESCO‑Verdrag, dat 48 jaar oud is, wel ondertekend en in 2009 geratificeerd hebben, maar nog niet in eigen wetgeving hebben omgezet. Dat is heel vreemd, want tijdens onze werkzaamheden van de afgelopen maanden kwam aan het licht dat er reeds sinds 2013 een ontwerp van omzettingswet bestaat. Dit ontwerp werd voorbereid door het in 2009 opgerichte overlegplatform “Invoer, uitvoer en restitutie van cultuurgoederen”. De vraag rijst natuurlijk waarom een document, waar tussen 2009 en 2013 hard werd aan gewerkt, in de lade blijft liggen. Waarom brengt de federale regering dit ontwerp niet op de ministerraad om het af te werken en het voor te leggen aan het parlement, zodat zowel op federaal vlak als op het vlak van de deelstaten werk kan worden gemaakt van de toepassing van dit verdrag?

Het probleem is dat we hierdoor een losse schakel zijn binnen de Europese Unie. Er zijn buurlanden die dit verdrag wel hebben vertaald naar hun eigen nationale wetgeving, en bijgevolg hun wetgeving hebben verstrengd en verscherpt.

Door het ontbreken van de implementatie van het verdrag is er een verschuiving van de illegale kunsthandel naar ons land, want onze wetgeving is minder scherp dan die van de buurlanden. Wij zijn mede schuldig voor het ontbreken van een level playing field in Europa om kunstroof tegen te gaan. Niemand kon ons uitleggen waarom die implementatiewet er maar niet komt. Het voorbereidend werk is al jaren achter de rug en toch heeft de federale regering dit nog niet goedgekeurd en voorgelegd aan de bevoegde parlementen. Onze aanbeveling is dat hiervan absolute prioriteit wordt gemaakt en dat men voor het einde van deze legislatuur, zelfs onmiddellijk, deze wet dient goed te keuren zodat men op alle niveaus de nodige uitvoeringsmaatregelen kan treffen.

Tal van wettelijke maatregelen dringen zich immers op. Ze worden niet exhaustief in het verslag vermeld, maar één ervan heeft te maken met de verplichtingen die wij bijvoorbeeld kunsthandelaars kunnen opleggen inzake administratie, controle en registers. Die maatregelen zijn nu reeds in voege voor juweliers en zouden moeten worden uitgebreid naar andere kunsthandelaars. De sector is daar toe bereid. De voorzitter van de Kamer van Antiquairs heeft in de commissie verklaard dat zij bereid zijn die regels te aanvaarden, precies om een eerlijke handel en een level playing field in Europa mogelijk te maken. Mensen die hun vak op een eerlijke wijze uitoefenen, hebben overigens geen probleem met een striktere regelgeving. Integendeel, het beschermt hen tegen de deloyale en illegale concurrentie van vrijbuiters op de markt.

Een ander aspect kwam meermaals aan bod tijdens de hoorzittingen, namelijk het feit dat de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht, geen sanctiemechanisme bevat.

De enige stok achter de deur waarover de douane en de cel van de informatie en de recherche beschikken, is dat de overtreder, volgens voornoemde wet, zijn verplichtingen moet nakomen. Het spreekt vanzelf dat een magistraat of een bevoegd ambtenaar ook sancties moet kunnen uitspreken, zodat de wet afdwingbaar wordt. Dit zijn belangrijke voorbeelden van hoe we het Belgisch wettelijk kader in orde moeten brengen.

Een tweede strategische pijler is dat we van de strijd tegen kunstroof een prioriteit moeten maken in ons veiligheids- en handhavingsbeleid. Er is één eis die als een rode draad door alle hoorzittingen loopt, en die ook door Interpol en de Europese coördinator voor terrorismebestrijding werd bevestigd, namelijk dat er een centraal coördinerend orgaan nodig is in de strijd tegen kunstroof. Tot enkele jaren geleden nam de federale cel Kunst en Antiek binnen de federale politie nog deze rol op, maar sinds 2016 wordt ze ontmanteld. Wij zijn niet de politie‑experten van het land. Het is dus niet de bedoeling om de klok terug te draaien en de cel opnieuw te installeren zoals voorheen, wel dat ze als een vernieuwd en uitgebreid coördinerend orgaan actief wordt, maar dan binnen de huidige veiligheidsarchitectuur van ons land. Zo moet de samenwerking tussen de federale politie en de lokale politie effectief zijn. De lokale politie moet een beroep kunnen doen op advies, op steun, op een draaiboek en op experten die hen lokaal kunnen versterken. Die wisselwerking moet intenser verlopen, maar zo’n cel is ook een noodzakelijk werktuig om op een succesvolle manier de strijd tegen kunstroof aan te binden.

De concrete taken van de uitgebreide en geactiveerde cel omvatten operationele steun op het terrein, een draaiboek voor de lokale politiediensten en gespecialiseerde opleidingen voor betrokkenen, samenwerking met andere diensten zoals de douane en de Cel Financiële Informatieverwerking (CFI) en tot slot het werken aan de ARTIST‑databank.

De Vlaamse minister van Cultuur heeft, naar aanleiding van het schandaal met de Toporovski‑collectie in Gent, uitdrukkelijk gepleit om de bevoegdheden van de cel Kunst en Antiek uit te breiden naar mogelijke dergelijke misbruiken. In deze concrete zaak is het uiteraard wachten op het onderzoek en de uitspraak. Wij willen daarover op voorhand geen uitspraken doen, maar het geeft wel weer welke opdrachten de cel in de toekomst zou moeten vervullen.

Ook de douane moet ter zake worden versterkt. Door de evidente link met het terrorisme moet dit probleem de nodige aandacht krijgen in het nationaal veiligheidsplan, wat trouwens ook het wettelijk kader is dat we daarvoor aanbevelen. Binnen het parket zouden er één of meerdere magistraten moeten zijn die een zekere expertise hebben in die materie en als aanspreekpunt kunnen fungeren. Ook het college van procureurs‑generaals zou dit probleem moeten onderkennen.

De derde strategische pijler is de samenwerking. Die moeten we optimaliseren.

We hebben nood aan beter overleg en een betere samenwerking tussen alle bevoegde overheden op alle niveaus. Het is al vaak gezegd: in ons land zijn opsporing en bestraffing van kunstroof en illegale kunsthandel een federale bevoegdheid, is de bescherming van cultureel erfgoed een deelstatelijke bevoegdheid en zijn bij bepaalde musea en wetenschappelijke instellingen verschillende beleidsniveaus betrokken. Willen we die bevoegdheidsverdeling coherent laten werken en alles mooi op elkaar laten aansluiten, dan moet er een goed overleg tussen de verschillende niveaus bestaan, moeten er concrete afspraken worden gemaakt en moeten die best ook in verschillende samenwerkingsakkoorden worden gegoten, bijvoorbeeld tussen musea en politie. We mogen de huidige problemen met het cultureel erfgoed in Brussel niet uit de weg gaan. Ook daar moeten we een oplossing voor zoeken. Wij denken dat dat het best gebeurt door overleg in de bevoegde interministeriële cel. Op basis daarvan kan dan een samenwerkingsakkoord worden gesloten.

Ik verwijs hierbij ook graag naar het standpunt van de SARC, de Vlaamse Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, die in een schriftelijk advies uitdrukkelijk pleitte voor een formeel samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de deelstaten, precies om de problematiek van de cultuurgoederen op te helderen, in het bijzonder wanneer het om kerken en dergelijke gaat, en te zorgen voor een maximale bescherming ervan.

In dezelfde geest van samenwerking is het van groot belang dat er ook een instantie is die het overleg kan aansturen en waarbij men terechtkan met de verschillende problemen en vragen. Het zou goed zijn om het huidige ambtelijke platform rond invoer, uitvoer en restitutie van cultuurgoederen om te vormen tot een platform dat iets meer structuur krijgt en dat een plaats kan zijn om op regelmatige basis alle knelpunten en problemen te bespreken, zodat het meerlagige beleid van de verschillende niveaus veel beter op elkaar kan worden afgestemd. Deze aanbeveling werd ook uitdrukkelijk in de hoorzittingen verwoord door de vertegenwoordiger van de Vlaamse minister van Cultuur. Het is een constructief denkspoor dat mijn persoonlijke steun geniet en wellicht ook die van vele collega’s.

Tot slot wil ik mijn waardering uitspreken voor de verschillende actoren op het terrein. In het kader van de hoorzittingen hebben we eenentwintig mensen met zeer verschillende achtergronden gehoord. Mij is opgevallen hoezeer al die mensen ons erfgoed, onze cultuurgoederen en kunst genegen zijn, hoe gedreven ze zijn voor het behoud ervan en hoezeer ze bereid zijn in een samenwerkingsschema te stappen en te werken.

Ik wil allereerst mijn waardering uitspreken voor de vertegenwoordiger van de cel Kunst en Antiek, die geflankeerd werd door een hiërarchische overste van de federale politie, maar ook voor de vertegenwoordiger van de lokale en arrondissementele politie. Deze mensen hebben ons op een zeer gedegen manier ingelicht over de situatie en de knelpunten van vandaag, met het volle respect voor de geldende wetgeving en de richtlijnen van hun hiërarchie. Zij bevinden zich in een delicate positie. De kern van hun werk is de strijd tegen kunstroof, terwijl de overheid precies voor die strijd onvoldoende ruimte geeft. Ik wil mijn waardering uiten voor hun werk en voor de respectvolle en correcte, bekwame en deskundige manier waarop ze ons hebben gebrieft en zich dagelijks voor deze zaak inzetten.

Ik wil mijn dank en mijn waardering uitspreken voor alle actoren uit de culturele wereld. Ik denk hierbij aan de Rijksarchivaris, die ons zijn bezorgdheid en die van zijn instelling heeft meegedeeld, en die heeft gevraagd om onze aanbevelingen te verruimen naar de bescherming van archiefstukken. Hij heeft ons uitgelegd dat er een echte internationale zwendel van archiefstukken is ontstaan en dat er ook op dat vlak internationale wetteksten tot stand komen en internationale afspraken worden gemaakt. Ik denk ook aan het CRKC en zijn Franstalige tegenhanger, die met steun van de gemeenschappen ontzettend goed werk hebben verricht en op eigen terrein een uitstekende preventie hebben opgezet. Hun procedure en aanpak kan als voorbeeld dienen voor andere landen in de Europese Unie en toont hoe men vanuit de sector kan opkomen voor een betere bescherming en een betere preventie.

Ten slotte wil ik mijn waardering uitspreken voor de mensen uit de kunst‑, antiek en verzekeringssector. Het spreekt vanzelf dat wij ook mensen uit de privésector hebben gehoord. De vragen die hen werden gesteld, waren soms scherp. Ik was onder de indruk van hun verantwoordelijkheidszin en het verheugde mij dat zij bereid zijn om een wettelijk stelsel te aanvaarden, waarbij zij nochtans aan hogere administratieve lasten zouden worden onderworpen, maar dat zou bijdragen aan de veiligheid en de sanering van hun sector. Het is immers de bedoeling de illegale actoren te weren en het internationale terrorisme tegen te gaan.

Het is hoopgevend vast te stellen dat er op het terrein zeer veel goede en competente medewerkers zijn en dat er op de verschillende bevoegdheidsniveaus waardevol voorbereidend werk is geleverd. We moeten er echter voor zorgen dat de aanbevelingen concreet worden uitgevoerd.

Kunstroof is geen nieuw fenomeen. Het is een fenomeen van alle tijden. Alle conflicten in de loop van de geschiedenis gingen gepaard met plunderingen, in het bijzonder van kunstvoorwerpen. Ik verwijs daarbij naar de twee wereldoorlogen en de roofkunst, waarbij joodse families het slachtoffer waren. Tot nu toe is de restitutie van kunstwerken uit die periode nog steeds uiterst problematisch. Het verslag vermeldt dienaangaande duidelijk dat het werk nog niet af is.

In de tijd van Napoleon werden tal van kunstwerken gestolen en naar Frankrijk of elders in de wereld gebracht. De vorige staatssecretaris bevoegd voor deze materie heeft ter zake een onderzoek laten uitvoeren om beleidspunten te kunnen uitwerken.

We zullen genoodzaakt zijn te onderzoeken wat de gevolgen zijn van de plunderingen en de kunstroof tijdens de koloniale periode. De UNESCO heeft al tientallen jaren geleden het debat geopend over de friezen van het Parthenon, die zich in het British Museum bevinden.

Dat debat is zeer ruim, maar het zal in de loop van de volgende jaren ongetwijfeld moeten worden gevoerd.

Op dit ogenblik worden we geconfronteerd met de oorlogen in het Midden‑Oosten en met de rol die daarbij door IS wordt gespeeld. Het is onze verantwoordelijkheid om een sluitend beleid te voeren teneinde in die regio voor veiligheid te zorgen.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Au nom de mon groupe aussi, je tiens à mettre l’accent sur un certain nombre aspects. J’en épinglerai quatre en particulier, même si l’ensemble des quelque cent recommandations proposées bénéficient du soutien de mon groupe.

Les dizaines de réunions que nous avons eues ont pour ainsi dire abouti au même constat: à l’échelle internationale, nous n’avons toujours pas pris pleinement la mesure de la menace que représentent les vols d’œuvres d’art, non seulement pour notre patrimoine proprement dit, mais aussi pour notre sécurité du fait des liens entre les vols d’œuvres d’art et la criminalité organisée et le terrorisme, comme en attestent clairement les témoignages. Je pense évidemment aux déclarations du coordinateur européen de la lutte contre le terrorisme, M. de Kerchove, selon lesquelles les activités de l’EI et des terroristes sont certainement financées en partie par les recettes des vols d’œuvres d’art.

Nous disposons aussi d’importantes indications sur l’ampleur des vols d’œuvres d’art. Ainsi, l’Organisation mondiale des douanes a indiqué qu’au Musée royal de Bagdad, il y a entre 10 000 et 15 000 pièces manquantes. Certaines d’entre elles se retrouvent aujourd’hui en Amérique latine ou ailleurs dans le monde. Le produit de la vente de ces pièces a probablement servi à financer des activités illégales et, en particulier, de terrorisme. D’après les instances internationales, l’EI aurait constitué un «trésor» de guerre de 2 milliards d’euros grâce essentiellement au trafic de pétrole et de biens culturels.

Lors des auditions, nous avons eu l’occasion d’entendre un exposé absolument passionnant d’un professeur de l’ULB à propos de fouilles sur le site d’Apamée. Il a montré, à l’aide de photographies et d’images aériennes, comment un site prêt pour des fouilles archéologiques avait été pillé et dévasté. On ignore où les milliers d’objets pillés ont été envoyés et à quoi a servi le produit de la vente. Enfin, selon le coordinateur européen, il est probable que les milliers d’objets ont été revendus et que l’argent récolté a été utilisé à des fins illicites. Le système consiste à dissimuler les objets dérobés jusqu’au moment où les faits sont prescrits afin de pouvoir ensuite les exposer et les mettre en vente sur le marché officiel sans plus aucun risque de sanction.

Tout cela donne quand même une idée assez précise de l’ampleur du phénomène et du danger qu’il représente pour notre sécurité. Récemment encore, dans notre pays, plusieurs médias ont laissé entendre que les tragiques attentats à Paris et dans le métro à Bruxelles avaient probablement été financés par le produit de la vente d’œuvres d’art. Nous n’avons nous‑mêmes aucune certitude. Les enquêteurs pourraient dire ce qu’il en est, mais il s’agit là d’informations auxquelles nous n’avons évidemment pas accès.

Le constat général est donc que nous ne prenons pas suffisamment la mesure du problème pour notre sécurité en Belgique, en Europe et dans le monde.

Que devons‑nous faire? Les 97 recommandations nous livrent des orientations claires et concrètes à cet égard.

Nous devons commencer par combler les importantes lacunes de notre cadre légal. Le principal problème vient du fait que nous avons signé et ratifié en 2009 la Convention de l’UNESCO, vieille de 48 ans déjà, mais que nous ne l’avons pas encore transposée dans notre législation. Cela est très curieux dans la mesure où il existe, comme nous avons d’ailleurs pu le constater lors de nos travaux de ces derniers mois, un projet de loi de transposition qui remonte déjà à 2013. Ce projet avait été préparé par la plateforme de concertation «Importation, exportation et restitution de biens culturels» créée en 2009. La question qui se pose tout naturellement est de savoir pourquoi un document, fruit d’un travail de longue haleine entre 2009 et 2013, repose toujours au fond d’un tiroir aujourd’hui. Pourquoi le gouvernement fédéral ne le finalise‑t‑il pas en conseil des ministres afin de pouvoir le soumettre au parlement et permettre ainsi à l’autorité fédérale et aux entités fédérées de mettre cette convention en application?

Il s’ensuit que la Belgique est un maillon faible au sein de l’Union européenne. Certains pays voisins ont transposé cette convention dans leur législation nationale et ont donc renforcé leur propre arsenal législatif.

Les activités de trafic d’objets d’art ont donc tendance à se déplacer vers notre pays. En effet, faute d’avoir transposé la convention, la Belgique dispose d’une législation moins sévère que celle des pays voisins. Nous avons une part de responsabilité dans l’absence d’un socle réglementaire européen uniforme pour lutter contre les vols d’œuvres d’art. Personne n’a pu nous dire pourquoi cette loi de transposition n’est toujours pas une réalité. Le travail préparatoire est terminé depuis plusieurs années déjà et le gouvernement ne l’a toujours pas approuvée ni soumise aux parlements compétents. Nous recommandons de donner la priorité absolue à cette loi de transposition afin qu’elle puisse encore être approuvée, si pas d’emblée, tout au moins d’ici la fin de la présente législature, de manière que les différents niveaux de pouvoir puissent prendre les mesures d’exécution qui s’imposent.

En effet, de nombreuses mesures doivent être prises sur le plan légal. Parmi celles qui sont mentionnées dans le rapport, l’une porte sur les obligations que nous pouvons imposer aux marchands d’art par exemple, en ce qui concerne les formalités administratives, le contrôle et les registres. Elles sont déjà applicables aux bijoutiers et devraient être étendues à d’autres opérateurs du marché. Le secteur ne dit pas non. Le président de la Chambre des Antiquaires a déclaré en commission que le secteur est prêt à adopter ces règles, précisément pour développer ce négoce sur la base de conditions équitables et uniformes en Europe.

Les personnes qui exercent leur activité en toute honnêteté n’ont d’ailleurs aucune objection à un durcissement de la réglementation, au contraire; elles sont ainsi mieux protégées contre la concurrence déloyale et illégale des escrocs qui sévissent sur le marché.

Un autre aspect maintes fois abordé lors des auditions est le fait que la loi du 28 octobre 1996 relative à la restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire de certains États étrangers ne prévoit pas de mécanisme de sanction.

Le seul moyen de pression dont disposent les services de douane et la CTIF, la Cellule de traitement des informations financières, consiste en ce que le contrevenant doit, aux termes de la loi précitée, respecter ses obligations. Il va de soi qu’un magistrat ou un fonctionnaire habilité doit aussi pouvoir prononcer des sanctions afin de garantir le respect de la loi. Ce sont des illustrations importantes de la manière dont nous pouvons rendre le cadre légal belge plus cohérent.

Un deuxième pilier stratégique est la nécessité de faire de la lutte contre les vols d’œuvres d’art une priorité de notre politique de sécurité et de respect de la loi. Une demande, qui a constitué un fil conducteur tout au long des auditions et qui a été confirmée aussi par Interpol et le coordinateur européen de la lutte contre le terrorisme, est la nécessité de créer un organe central de coordination pour lutter contre les vols d’œuvres d’art. Jusqu’il y a quelques années, la cellule «Art et Antiquités» de la police fédérale assumait encore ce rôle, mais elle a été démantelée en 2016. L’objectif n’est pas de revenir en arrière en rétablissant cette cellule à l’identique; il faut la réactiver mais en veillant à ce qu’elle fonctionne comme un organe de coordination élargi au sein de l’architecture de sécurité actuelle de notre pays. La collaboration entre la police fédérale et la police locale doit devenir effective. La police locale doit pouvoir demander des avis et un soutien, disposer d’une feuille de route et solliciter des experts en renfort au niveau local. Ces synergies doivent s’intensifier, mais cette cellule est aussi un outil indispensable pour pouvoir lutter efficacement contre les vols d’œuvres d’art.

Les tâches concrètes de la cellule élargie et réactivée consistent à apporter un soutien opérationnel sur le terrain, procurer une feuille de route aux services de la police locale et dispenser des formations spécialisées aux intéressés, collaborer avec d’autres services comme les douanes et la CTIF et, enfin, développer la banque de données ARTIST.

À la suite du scandale lié à la collection Toporovski à Gand, le ministre flamand de la Culture a plaidé explicitement pour que les compétences de la cellule «Art et Antiquités» soient étendues à la recherche d’abus éventuels dans ce domaine. Dans l’affaire précitée, il faut évidemment attendre les résultats de l’enquête. Sans vouloir préjuger de l’issue, on peut d’ores et déjà, au vu des éléments dont on dispose, se faire une idée des tâches qui pourraient être confiées à la cellule dans le futur.

Les services de douane aussi doivent être renforcés dans ce domaine. Au vu du lien évident avec les activités terroristes, ce problème doit bénéficier de toute l’attention voulue dans le plan national de sécurité. Au sein du parquet, il faudrait un ou plusieurs magistrats disposant d’une certaine expertise dans cette matière et pouvant assumer la fonction de personne de contact. Le collège des procureurs fédéraux aussi devrait prendre conscience du problème.

Le troisième pilier stratégique est la collaboration, qu’il faut optimiser.

Il faut améliorer la concertation et la collaboration entre l’ensemble des autorités compétentes à tous les niveaux. Dans notre pays, la recherche et la répression en matière de vols et de commerce illicite d’œuvres d’art sont des compétences fédérales, la protection du patrimoine culturel est une compétence des entités fédérées et certains musées et institutions scientifiques relèvent de différents niveaux de pouvoir. Si nous voulons que cet emboîtement des compétences fonctionne de manière cohérente et fluide, nous devons faire en sorte que les différents échelons se concertent et prennent des arrangements concrets en les coulant, de préférence, dans des accords de coopération; cela pourrait être le cas, par exemple, entre les musées et les services de police. Nous ne pouvons pas ignorer non plus les problèmes actuels liés au patrimoine culturel à Bruxelles. Là aussi, nous devons apporter une solution. Pour nous, elle passe de préférence par une concertation au sein de la cellule interministérielle compétente, qui pourra déboucher sur un accord de coopération.

À cet égard, je souhaiterais souligner ici le point de vue exprimé par le SARC, le Conseil consultatif stratégique flamand pour la culture, la jeunesse, les sports et les médias, qui, dans un avis écrit, a plaidé explicitement pour la conclusion d’un accord de coopération formel entre l’État fédéral et les entités fédérées dans le but, précisément, de clarifier la problématique des biens culturels, plus particulièrement en ce qui concerne les églises, et de garantir une protection maximale de ceux‑ci.

Dans ce même esprit de collaboration, il est capital de prévoir une instance qui puisse orienter la concertation et apporter des réponses aux questions et problèmes dont elle est saisie. Il serait judicieux de transformer la plateforme administrative actuelle d’importation, d’exportation et de restitution des biens culturels en une plateforme un peu plus structurée, qui puisse servir, sur une base régulière, de forum de discussion et d’échange sur l’ensemble des problèmes et difficultés rencontrés, de manière à ce que les différentes strates de cette politique, relevant de niveaux de pouvoir distincts, puissent s’imbriquer beaucoup plus efficacement. Le représentant du ministre flamand de la Culture s’est également exprimé dans ce sens lors des auditions. Il s’agit d’une piste de réflexion constructive que je soutiens, tout comme sans doute nombre de mes collègues.

Enfin, je tiens à exprimer ma reconnaissance envers les différents acteurs de terrain. Les auditions nous ont donné l’occasion d’entendre 21 personnes, issues de milieux fort différents. J’ai été frappée de voir à quel point elles se soucient de la préservation de notre patrimoine et de nos biens culturels et artistiques et veulent travailler dans un schéma de collaboration.

Permettez‑moi d’abord d’exprimer ma gratitude envers le représentant de la cellule «Art et Antiquités», qui était accompagné d’un supérieur hiérarchique de la police fédérale, mais aussi envers le représentant de la police locale et d’arrondissement. Par leur témoignage, ils nous ont livré un éclairage très intéressant sur la situation actuelle et les difficultés qu’elle soulève, et ce en respectant pleinement la législation en vigueur et les directives de leur hiérarchie. Ils se trouvent dans une situation délicate. Ils doivent lutter contre les vols d’œuvres d’art alors que les pouvoirs publics mettent trop peu de moyens à leur disposition. Je tiens à saluer la qualité de leur travail et la manière respectueuse et honnête, compétente et pointue avec laquelle ils ont nous ont informés et accomplissent leur mission au quotidien.

Je tiens à exprimer mes remerciements et ma considération à l’égard de tous les acteurs du monde culturel. Je pense en particulier à l’Archiviste général du Royaume, qui nous a fait part de son inquiétude et de celle de son institution, et qui nous a demandé d’étendre nos recommandations à la protection des archives. Il nous a expliqué qu’un véritable trafic international de documents d’archives avait vu le jour, que des textes de loi internationaux sont également élaborés dans ce domaine et que des accords internationaux sont conclus. Je pense aussi au CRKC et à son pendant francophone, qui ont accompli un excellent travail avec le soutien des Communautés et ont mis en place une très bonne prévention sur leur terrain. Leur procédure et leur approche peuvent servir d’exemple à d’autres pays de l’Union européenne et montrent comment le secteur peut contribuer à améliorer la protection et la prévention.

Enfin, j’aimerais exprimer ma gratitude envers les témoins des secteurs de l’art, des antiquités et des assurances. Il va sans dire que nous avons également auditionné des représentants du secteur privé. Les questions qui leur ont été posées étaient parfois incisives. J’ai été impressionnée par leur sens des responsabilités et heureuse qu’ils soient prêts à accepter un régime légal. Ils seraient, certes, soumis à de plus lourdes charges administratives, mais cela contribuerait à la sécurité et à l’assainissement de leur secteur. Après tout, l’objectif est d’éliminer les acteurs illégaux et de combattre le terrorisme international.

Il est encourageant de constater qu’il y a beaucoup de collaborateurs efficaces et compétents sur le terrain et qu’un précieux travail préparatoire a été effectué aux différents niveaux de pouvoir. Cependant, nous devons veiller à ce que les recommandations soient réellement mises en œuvre.

Le vol d’œuvres d’art n’est pas un phénomène nouveau. On le retrouve à toutes les époques. Tout au long de l’histoire, les conflits ont été accompagnés de pillages, en particulier d’objets d’art. Je me réfère aux deux guerres mondiales et au vol d’œuvres d’art dont les familles juives ont été les victimes. La restitution d’œuvres d’art de cette période reste, jusqu’à présent, extrêmement problématique. Le rapport indique clairement qu’à cet égard, le travail n’est pas encore terminé.

À l’époque de Napoléon, de nombreuses œuvres d’art ont été volées et emmenées en France ou ailleurs dans le monde. L’ancien secrétaire d’État chargé de cette compétence a commandé une étude visant à élaborer des politiques.

Nous serons obligés d’examiner les conséquences des pillages et des vols d’œuvres d’art perpétrés pendant la période coloniale. Il y a plusieurs décennies déjà, l’UNESCO a ouvert le débat au sujet des frises du Parthénon, qui se trouvent au British Museum.

Il s’agit d’un large débat, qui devra sans aucun doute être mené au cours des années à venir.

À l’heure actuelle, nous sommes confrontés aux guerres en cours au Moyen‑Orient et au rôle joué dans celles‑ci par l’État islamique. Il est de notre responsabilité de mener une politique cohérente pour assurer la sécurité dans cette région.

De heer François Desquesnes (cdH). – Ik zal het eerst hebben over een kleine kapel, “Chapelle Quelinne” genaamd, gelegen op het platteland, in een klein dorpje Chaussée‑Notre‑Dame‑Louvignies, die twee maanden geleden werd gestolen. De daders zijn nog niet geïdentificeerd. Naast de diefstal zelf, betekent deze daad een schending van het erfgoed, van de geschiedenis, van een lokale cultuur.

Dat is bijzonder spijtig en onherstelbaar, tenzij er middelen ter beschikking worden gesteld om dergelijke kunstwerken terug te vinden.

Dit informatieverslag is zeer interessant, omdat het een reeks oplossingen beschrijft om adequaat te reageren op dit risico en deze bedreiging, die naast de schade aan een waardevol lokaal erfgoed ook een aanval is op het erfgoed van de mensheid.

Ik dank mevrouw de Bethune en de heer De Gucht voor hun initiatief, evenals de rapporteurs die hard hebben gewerkt aan het opstellen van dit informatieverslag en die zich bereid hebben getoond de groep medewerkers uit te breiden, die elk ideeën en voorstellen hebben kunnen aanbrengen.

Ik wil drie van die voorstellen onderstrepen.

Op juridisch niveau is er de noodzaak om het UNESCO‑Verdrag van 1970 snel om te zetten. Op het federale niveau is dat een taak voor onze collega’s in de Kamer van volksvertegenwoordigers. We hopen dat dit zo snel mogelijk zal gebeuren. Dat is in ieder geval de boodschap die onze assemblee met de aanneming van dit informatieverslag – die naar ik hoop zo breed mogelijk zal zijn – verkondigt.

We hebben ook de noodzaak benadrukt om een meer structureel karakter te geven aan een platform dat al bestaat, maar op dit moment niet permanent is. Op die manier zou het zijn zichtbaarheid ten opzichte van de verschillende bevoegdheidsniveaus en officiële instanties kunnen vergroten. Wij zijn van mening dat de uitwisseling van informatie in dit stadium uiterst belangrijk is.

Ik zal niet terugkomen op de debatten over de samenwerkingsovereenkomsten, ook al heeft de heer Anciaux op briljante wijze aangetoond dat er een oplossing moet worden gevonden voor de goederen en alle kunstwerken die zich in de ruime zin van het woord op het Brusselse grondgebied bevinden.

Het belangrijkste is volgens ons het herstel van een echte cel binnen de federale politie. De verantwoordelijkheid voor het ontmantelen van dit orgaan verdient geen aandacht; we moeten verder. Bovendien zijn de commissie en de rapporteurs het erover eens dat de huidige organisatiemethode, met een decentralisatie naar de arrondissementen, ondoeltreffend is gebleken. We moeten ermee ophouden deze cel van haar menselijke en budgettaire middelen te ontdoen. De situatie is er niet beter op geworden, integendeel. Het is absoluut noodzakelijk om de cel Kunst en Antiek van de federale politie nieuw leven in te blazen, haar expertise uit te breiden en haar te voorzien van voldoende juridische, technische, budgettaire en menselijke middelen om deze uitdaging aan te gaan. Dit laatste heeft ook betrekking op de mogelijke financiering van de maffia of zelfs van terroristische groeperingen.

Er zijn uiteraard ook een hele reeks zeer interessante kleine aanbevelingen, in het bijzonder over de beschermings- en preventiemaatregelen in verband met het risico op beschadiging en diefstal. Ik denk dat de gewesten, de gemeenschappen en de lokale overheden de middelen kunnen verhogen en anticiperen op beschadigingen die aan ons collectief erfgoed worden toegebracht. Daarom is cdH verheugd over het werk dat we in het kader van de commissie hebben verricht. Onze fractie zal dit verslag en de verschillende conclusies ten volle steunen.

M. François Desquesnes (cdH). – Je commencerai par vous parler d’une petite chapelle, dite «Chapelle Quelinne», située dans la campagne du petit village de Chaussée‑Notre‑Dame‑Louvignies et qui a été volée, il y a deux mois. Les voleurs ne sont pas encore identifiés. Au‑delà du vol lui‑même, cet acte porte atteinte à un patrimoine, à une histoire, à une culture locale.

C’est une chose extrêmement dommageable et irréparable, sauf si l’on se donne les moyens de retrouver de tels objets, de telles œuvres d’art.

Le présent rapport d’information est très intéressant parce qu’il dresse un éventail de solutions à mettre en œuvre pour répondre adéquatement à ce risque et à cette menace qui, au‑delà de l’atteinte à un patrimoine local apprécié est aussi une atteinte au patrimoine de notre humanité.

Je remercie Mme de Bethune et M. De Gucht pour l’initiative qu’ils ont prise en lançant ce rapport d’information, de même que l’ensemble des rapporteurs qui ont travaillé avec acharnement à la rédaction de ce rapport d’information, et pour l’ouverture dont ils ont fait preuve, notamment en élargissant le groupe des collaborateurs qui ont pu, chacun, apporter des idées et des propositions.

Je voudrais souligner trois d’entre elles que nous avons voulu porter, par la voix de notre expert dans ce groupe de travail.

Au niveau juridique, la nécessité de transposer rapidement la convention UNESCO de 1970. Il appartiendra à nos collègues de la Chambre des représentants, à l’échelon fédéral, d’effectuer ce travail. Nous espérons qu’il le soit le plus rapidement possible. C’est en tout cas le message qu’adresse notre assemblée, par l’adoption, que j’espère la plus large possible, de ce rapport d’information.

Nous avons également souligné la nécessité de donner un caractère plus structurel à une plateforme qui existe déjà mais qui n’est pas permanente actuellement. Elle pourrait ainsi accroître sa visibilité par rapport aux différents niveaux de pouvoir et organismes officiels. Nous pensons que l’échange d’informations à ce stade est extrêmement important.

Je ne reviendrai pas sur les débats relatifs aux accords de coopération, même si M. Anciaux a brillamment démontré la nécessité de trouver une solution pour les biens et l’ensemble des œuvres d’art situés sur, ou relevant du territoire bruxellois, au sens large du terme.

Le plus important, nous semble‑t‑il, est la remise en place d’une véritable cellule au sein de la police fédérale. La responsabilité du démantèlement de cet organe ne nécessite pas que l’on s’y attarde; il faut aller de l’avant. D’ailleurs, un consensus s’est fait jour au sein de la commission et du groupe des rapporteurs pour dire qu’aujourd’hui, le mode d’organisation, avec une décentralisation vers les arrondissements, a montré son inefficacité. Cela ne fonctionne pas. Il faut arrêter de vider cette cellule de ses moyens humains et budgétaires. Cela n’a pas permis d’améliorer la situation, bien au contraire. Aujourd’hui, il faut absolument réactiver la cellule «Art et Antiquités» de la police fédérale, étendre son expertise, la doter de moyens juridiques, techniques, budgétaires et humains suffisants pour répondre à ce défi. Ce dernier porte également sur de potentielles alimentations financières de groupes mafieux, voire terroristes.

Il y a aussi une multitude de petites recommandations extrêmement intéressantes, notamment pour la préservation et la prévention par rapport au risque de dégradation et de vol. Je pense que les Régions, les Communautés, les pouvoirs locaux peuvent agir pour renforcer les moyens de lutte et anticiper les dégradations apportées à notre patrimoine collectif. Voilà les raisons pour lesquelles le cdH se réjouit du travail entrepris dans le cadre de la commission et soutiendra très fermement le rapport et les différentes conclusions qu’il contient.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Jaarlijks zitten experts inzake gestolen culturele goederen van alle landen die deel uitmaken van Interpol samen om aanbevelingen te geven aan de landen, om de strijd tegen kunstdiefstal en roofkunst te versterken. Die aanbevelingen zijn heel expliciet. Jaar op jaar wordt benadrukt dat er in elk land een gespecialiseerde politie‑eenheid moet zijn die exclusief inzet op gestolen Kunst en Antiek en die voldoende bemand moet zijn. Jaar op jaar wordt benadrukt dat er een nationale databank moet zijn betreffende gestolen kunst. In 2017 werd de expliciete aanbeveling opgenomen dat elk land moet voorzien in een magistraat gespecialiseerd in kunstcriminaliteit. Ook in 2017 werd benadrukt dat elk land statistische data over kunstdiefstal en de inbeslagnames van geplunderde kunst moet verzamelen en delen.

Het contrast tussen die aanbevelingen en de concrete situatie in ons land kan niet groter zijn. In plaats van de kunstcel aan te sterken, conform de aanbevelingen van Interpol, heeft de vorige regering de kunstcel drastisch ingekrompen tot welgeteld één politieagent. België kent aldus, in tegenstelling tot andere Europese landen, geen coördinerende dienst die zich specifiek bezighoudt met de strijd tegen kunstroof en illegale kunsthandel, zoals die wel bestaan in onder andere Italië, Frankrijk of Nederland.

Er worden bij de federale politie ook geen statistieken betreffende gestolen kunst meer bijgehouden en het documentatiecentrum is niet meer up‑to‑date.

In de politiedatabank van gestolen kunst werden de data van 2015 en 2016 niet ingevoerd door een gebrek aan personeel. Die achterstand is nog steeds actueel. Een museum, stichting of particulier die in 2015 of 2016 het slachtoffer werd van kunstdiefstal, kan dus niets aanvangen. Zo mogelijk nog hallucinanter is dat de politieagenten op het terrein en de douane geen toegang hebben tot de databank gestolen kunst.

Ook de expliciete vraag van Interpol om een gespecialiseerde magistraat aan te duiden inzake kunstroof blijft tot op heden dode letter. Opleidingen omtrent kunstdiefstal en roofkunst zijn heden niet bestaand, zowel voor politie als douane.

Wie een duidelijk beeld wil hebben van de mate waarin ons land forfait heeft gegeven wat betreft de strijd tegen kunstdiefstal en roofkunst die dient ter financiering van terroristische groeperingen, hoeft er maar de vaststellingen bij te nemen.

België is aldus in gebreke ten aanzien van de verwachtingen en aanbevelingen van Resolutie 2347 van de VN, van de UNESCO, over de juridische en praktische maatregelen tegen de illegale handel van cultuurgoederen en van Interpol.

Wat de situatie nog pijnlijker maakt, is dat ze in schril contrast staat met de inspanningen van zowel onze rechtstreekse buurlanden als van de andere leden van Interpol. Ik daag iedereen uit om een ander land te vinden dat lid is van Interpol en dat een gelijkaardige achteruitgang heeft gekend in de strijd tegen roofkunst. U zal er niet één vinden.

Dit alles is niet zonder gevolgen gebleven voor de aantrekkelijkheid van ons land voor de handel in gestolen kunst en roofkunst die dient ter financiering van terrorisme.

In 2017 werd er tot twee maal toe, dankzij tips vanuit het buitenland, roofkunst aangetroffen die afkomstig was uit gebieden die onder controle stonden van IS en ter financiering van terroristische aanslagen dienden. Eén dossier alleen al was goed voor een bedrag van 700 000 euro. Vreemd genoeg werd de witwascel niet op de hoogte gebracht van die feiten.

Luidens het hoofd van de afdeling antiquiteiten bij de openbare aanklager van New York, heeft de terroristische groepering IS de kunstsmokkel tot ongekende proporties gebracht. Op quasi industriële schaal werden en worden voorwerpen uit de oudheid geplunderd en verhandeld.

De Europese contraterreur‑coördinator waarschuwde onlangs nog dat IS‑kaderleden veel geplunderde antiquiteiten verborgen houden en wachten tot de situatie afgekoeld is om ze op te markt te brengen met het oog op het aanleggen van een nieuwe oorlogskas. Voor de goede verstaander: de reeds geplunderde kunst zit momenteel in de koelkast tot IS zichzelf operationeel heeft gereorganiseerd om vervolgens te worden verkocht ter financiering van nieuwe terreur tegen burgers en landen.

Het is vanuit die vaststellingen dat er een brede consensus is gegroeid om het over een andere boeg te gooien, en niet alleen een invulling te geven aan onze internationale verplichtingen, maar vooral een allesomvattend antwoord te bieden aan de bestaande hiaten in het onderzoek naar en de bestraffing van kunstroof. Dit georganiseerd falen moet stoppen.

Er is er een brede wil om de cel Kunst en Antiek te versterken opdat ze haar coördinerende opdracht daadwerkelijk kan invullen. Naast de versterking van middelen en mensen, wordt de cel de centrale as inzake de aanpak van kunstroof en kunstdiefstal. Vanuit de cel wordt ondersteuning geboden aan de lokale politie om criminaliteitsfenomenen rond kunst opnieuw te onderzoeken, en er worden acties opgezet met de lokale politie.

Ook moet er werk worden gemaakt van het daadwerkelijk bijhouden en delen van de concrete cijfers inzake criminaliteit in verband met kunstdiefstal, heling, vervalsingen en handel in bloedantiek uit IS‑gebied.

In navolging van de expliciete aanbeveling van Interpol komt er een referentiemagistraat gespecialiseerd in kunstdiefstal.

Ook de opleiding voor de politie en de douane wordt ingevuld.

Wat betreft de databank gestolen kunst ontvingen we alvast goed nieuws vanwege de bevoegde minister. Ze zal worden vernieuwd en de mensen op het terrein van politie en douane zullen er eindelijk toegang toe krijgen. Ze zullen ook foto’s kunnen opladen en vergelijken. Ik verwijs naar de Italiaanse politie, die in dat verband als een voorbeeld geldt. Daar kunnen via een applicatie live voorwerpen worden vergeleken.

In het informatieverslag wordt de nadruk gelegd op het samenwerken tussen CFI, douane, gerecht en politie, zoals Interpol aanbeveelt. Informatie zal snel worden gedeeld.

Open Vld heeft er in het bijzonder op aangedrongen dat de diverse gestolen objecten en de omschrijving met foto ervan via de vernieuwde ARTIST‑databank in tweede lijn kosteloos wordt opengesteld voor het publiek, de antiquairs en de veilingzalen, naar het voorbeeld van onze buurlanden. Doordat gestolen kunst aldus perfect kan worden geïdentificeerd door de sector en door potentiële kopers, zal dit bijzonder effectief zijn als ontradingsmiddel. Als gestolen kunst eenvoudig te identificeren wordt, is ze niet meer interessant om te verhandelen.

In verband met het internet heeft onze fractie eveneens concrete maatregelen naar voor geschoven die voortvloeien uit een zeer recent rapport vanwege UNESCO, samen met Interpol en de International Council of Museums (ICOM).

Het is belangrijk dat er ook op het internet wordt opgetreden tegen de handel in roofkunst, gezien de handel naar daar is verschoven en het internet ertoe heeft geleid dat ook kleinere en goedkopere geplunderde voorwerpen uit de oudheid nu rendabel en eenvoudig kunnen worden verhandeld.

Er is een preventieve maatregel waarbij in overleg met de internetverkoopplatformen een specifieke verwittiging wordt uitgewerkt, die onder de vorm van een pop‑up potentiële kopers van culturele voorwerpen uit de oudheid adviseert om te informeren naar de herkomst van het voorwerp en hen erop wijst dat illegaal verkregen kunstvoorwerpen in beslag kunnen worden genomen.

Naar het bestaande voorbeeld van Frankrijk pleiten wij ervoor om een interface uit te werken die de internetverkoopplatformen gebruiken om aanbiedingen op gestolen culturele voorwerpen te screenen.

Wat het internationale luik betreft, heeft onze fractie de aanbeveling naar voor geschoven om in het licht van het aanstaande lidmaatschap van België in de VN‑Veiligheidsraad een resolutie uit te werken die het plunderen van cultureel erfgoed gelijkstelt aan een oorlogsmisdaad, in navolging van een eerdere VN‑resolutie die de vernietiging van cultureel erfgoed gelijkstelt aan een oorlogsmisdaad. In dat verband werd al een veroordeling uitgesproken door het Internationaal Strafhof ten aanzien van een Malinese rebellenleider.

Ook in verband met de sector zelf en de musea zijn er vele concrete aanbevelingen. Voor Open Vld moeten de maatregelen betreffende de sector geschieden in samenspraak en overleg met de sector. Op expliciete vraag van de sector is trouwens de aanbeveling uitgewerkt om een systeem van alerts in te voeren waarbij foto’s van onderschepte roofkunst aan de sector kunnen worden doorgezonden, aangezien die objecten snel en internationaal circuleren. Dat bestond vroeger, maar werd vreemd genoeg afgevoerd, ondanks het grote succes. Daar de sector zelf aangaf niet tegen een register van inkomende stukken te zijn, wordt dit als aanbeveling voorgesteld. Het is belangrijk dat de regelgeving tot stand komt in samenspraak met de sector, zonder te veel rompslomp en met bijzondere aandacht voor het vertrouwelijke karakter van de gegevens, aangezien ze commerciële informatie bevatten. Ik verwijs tevens naar de aanbevelingen die wij naar voor schuiven in verband met internetveilingsites. Er moet een level playing field zijn en dus moeten ook de veilingsites hun verantwoordelijkheid nemen.

Tot slot vind ik het jammer dat we niet over alle punten een brede consensus hebben kunnen bereiken. De bevoegdheid inzake het roerend cultureel erfgoed van nationaal belang bleef een federale restbevoegdheid en om die collectie te beveiligen, is samenwerking en overleg vereist. Die collectie is te mooi om niet ten volle te worden tentoongesteld in veilige omstandigheden, daar zijn we het allen over eens. Voor ons ligt daar de oplossing en moeten we dit gewoon doen eenmaal de Raad van State hieromtrent klare wijn heeft geschonken.

Ondanks dit meningsverschil hoop ik dat er, gezien de consensus die we hadden over het quasi integrale verslag, toch een brede steun voor het verslag zal zijn.

De aangekaarte reële problemen en tekortkomingen worden met zeer concrete aanbevelingen ondervangen om daadwerkelijk een einde te stellen aan de financiering van terrorisme via roofkunst. Ondanks onze meningsverschillen verbindt de strijd tegen het terrorisme ons allemaal. Dit is voor onze fractie cruciaal en doorslaggevend. Hopelijk geldt dit voor alle andere fracties die hier aanwezig zijn.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Chaque année, le Groupe d’experts Interpol sur les biens culturels se réunit pour élaborer des recommandations visant à renforcer la lutte contre le vol d’objets d’art. Ces recommandations sont très explicites. Chaque année, elles soulignent que tous les États devraient disposer d’une unité de police spécialisée, exclusivement dédiée au vol d’objets d’art et d’antiquités, et suffisamment pourvue en personnel. Chaque année, elles soulignent qu’il devrait y avoir une base de données nationale pour les œuvres d’art volées. Une recommandation adoptée en 2017 invite chaque État à désigner un magistrat spécialisé dans la criminalité liée à l’art. Une autre recommandation adoptée en 2017 encourage chaque État à rassembler et à partager des données statistiques sur le vol et les saisies d’objets d’art.

Le contraste entre ces recommandations et la situation concrète dans notre pays ne peut être plus grand. Au lieu de renforcer la cellule «Art et Antiquités», conformément aux recommandations d’Interpol, le gouvernement précédent a radicalement réduit cette cellule à un seul policier. Contrairement à d’autres pays européens, la Belgique ne dispose pas de service de coordination spécifiquement dédié à la lutte contre le vol et le commerce illicite d’œuvres d’art. De tels services existent en Italie, en France ou aux Pays‑Bas.

La police fédérale ne tient plus de statistiques à ce sujet et le centre de documentation n’est plus à jour.

En raison d’un manque de personnel, les chiffres de 2015 et de 2016 n’ont pas été introduits dans la banque de données de la police. Cet arriéré est toujours d’actualité. Un musée, une fondation ou un particulier victime d’un vol en 2015 ou en 2016 ne peut donc rien faire. Fait encore plus incroyable, les policiers sur le terrain et la douane n’ont pas accès à la banque de données.

La demande d’Interpol relative à la nomination d’un magistrat spécialisé est également restée lettre morte à ce jour. En outre, les formations concernant le vol d’œuvres d’art sont actuellement inexistantes, tant pour la police que pour la douane.

Toute personne qui voudrait savoir à quel point notre pays a renoncé à lutter contre le vol d’œuvres d’art qui sert à financer des groupes terroristes n’a qu’à lire les constatations faites dans notre rapport.

La Belgique reste donc en défaut vis‑à‑vis des attentes et des recommandations de la résolution 2347 de l’ONU, de l’UNESCO, concernant les mesures juridiques et pratiques contre le commerce illicite des biens culturels, et d’Interpol.

Ce qui rend la situation encore plus pénible, c’est qu’elle contraste fortement avec les efforts de nos voisins immédiats et des autres membres d’Interpol. Je défie quiconque de trouver un autre pays membre d’Interpol qui a connu un tel recul dans la lutte contre le vol d’œuvres d’art. Vous n’en trouverez pas un seul.

Tout cela n’a pas été sans conséquences pour l’attractivité de notre pays en ce qui concerne le commerce d’œuvres d’art volées et pillées servant à financer le terrorisme.

En 2017, un vol d’œuvres d’art a été découvert à deux reprises grâce à des indications venant de l’étranger. Les objets provenaient de zones contrôlées par l’État islamique (EI) et devaient servir à financer des attentats terroristes. Un dossier représentait à lui seul un montant de 700 000 euros. Curieusement, la cellule anti‑blanchiment d’argent n’a pas été informée de ces faits.

Selon le chef du département «Antiquités» auprès du procureur de New York, l’EI a porté le trafic d’art à des niveaux inégalés. Des antiquités sont pillées et font l’objet d’un commerce illicite à une échelle quasi‑industrielle.

Le coordinateur de l’Union européenne pour la lutte contre le terrorisme a récemment averti que des cadres de l’État islamique cachaient encore bon nombre d’antiquités pillées et attendaient que la situation se calme avant de les mettre en vente pour se constituer un nouveau trésor de guerre. En d’autres termes, des œuvres d’art sont actuellement mises au frais, jusqu’à ce que l’EI se soit réorganisé opérationnellement, avant d’être vendues pour financer une nouvelle vague de terrorisme dirigée contre les citoyens et les États.

C’est à partir de ces observations qu’un large consensus en faveur d’un changement de cap s’est développé: il s’agit non seulement de remplir nos obligations internationales, mais aussi et surtout d’offrir une réponse globale aux lacunes existant dans la détection et la répression du vol d’œuvres d’art. Ces carences organisées doivent cesser.

Il y a une volonté générale de renforcer la cellule «Art et Antiquités» afin qu’elle puisse réellement remplir sa mission de coordination. Outre le renforcement des moyens et du personnel, la cellule deviendra l’axe central de la lutte contre le vol et le pillage d’œuvres d’art. La cellule offre son soutien à la police locale pour enquêter à nouveau sur les phénomènes criminels liés à l’art, et des actions sont mises en place avec la police locale.

Il faut également s’occuper de la collecte et du partage des données chiffrées relatives à la criminalité liée au vol d’objets d’art, au recel, à la falsification et aux «antiquités du sang» provenant des zones contrôlées par l’EI.

À la suite de la recommandation explicite d’Interpol, un magistrat de référence se spécialise dans le vol d’œuvres d’art.

La formation pour la police et la douane est également en cours d’élaboration.

Quant à la banque de données relative aux objets d’art volés, nous avons reçu de bonnes nouvelles du ministre compétent. Elle sera remise à jour et le personnel de la police et de la douane y aura enfin accès sur le terrain. Ils pourront aussi télécharger et comparer des photos.

Je me réfère à la police italienne, qui est un exemple à cet égard; une application mobile permet de comparer les objets.

Le rapport d’information met l’accent sur la coopération entre la CTIF, la douane, la justice et la police, comme le recommande Interpol. Les informations seront partagées rapidement.

L’Open Vld a, en particulier, insisté pour que les différents objets volés et leur description soient, par le biais de la banque de données ARTIST renouvelée, gratuitement accessibles, en deuxième ligne, au public, aux antiquaires et aux salles de vente, comme c’est le cas dans les pays voisins. Les objets d’art volés pouvant ainsi être parfaitement identifiés par le secteur et par les acheteurs potentiels, ce dispositif sera particulièrement dissuasif. Si les objets d’art volés sont faciles à identifier, il n’est plus intéressant de les vendre.

Concernant l’internet, notre groupe a aussi prôné des mesures concrètes issues d’un rapport très récent de l’UNESCO, établi en collaboration avec Interpol et le Conseil international des musées (ICOM).

Il importe d’agir également sur l’internet car le commerce s’y est déplacé et des objets de l’Antiquité plus petits et moins chers peuvent maintenant y être vendus de manière simple et rentable.

Une mesure préventive vise, en concertation avec les plateformes de vente en ligne, à développer un avertissement spécifique qui, sous la forme d’un pop‑up, conseille aux acheteurs potentiels de s’enquérir de l’origine de l’objet, et leur signale que les objets d’art obtenus illégalement peuvent être saisis.

Suivant l’exemple de la France, nous préconisons de développer une interface que les plateformes de vente en ligne utiliseront pour filtrer les offres relatives aux objets culturels volés.

Quant au volet international, notre groupe a recommandé, eu égard à la désignation de la Belgique au Conseil de sécurité de l’ONU, que soit élaborée une résolution qui qualifie le pillage du patrimoine culturel de crime de guerre, à l’exemple d’une résolution précédente de l’ONU, assimilant la destruction du patrimoine culturel à un crime de guerre. Dans ce contexte, une condamnation a déjà été prononcée par la Cour pénale internationale à l’encontre d’un chef rebelle malien.

De nombreuses recommandations concrètes portent sur le secteur lui‑même et sur les musées. Pour l’Open Vld, les mesures concernant le secteur doivent être prises en concertation avec celui‑ci. À la demande explicite du secteur, a d’ailleurs été élaborée la recommandation visant à introduire un système d’alertes permettant de transmettre au secteur les images d’objets d’arts interceptés, puisque ces objets circulent rapidement et à l’échelon international. Un tel système existait précédemment mais, étrangement, en dépit de son grand succès, il a été supprimé. Puisque le secteur lui‑même a indiqué qu’il n’était pas opposé à un registre des pièces entrantes, cet élément fait l’objet d’une recommandation. Il importe que la réglementation soit élaborée en concertation avec le secteur, en évitant les tracasseries et en accordant une attention particulière au caractère confidentiel des données, puisqu’elles contiennent des informations commerciales. Je vous renvoie également aux recommandations que nous avons formulées à propos des sites de vente aux enchères en ligne. Les règles doivent être équitables et uniformes; ces sites doivent donc également prendre leurs responsabilités.

Enfin, je regrette que nous n’ayons pas pu parvenir à un large consensus sur tous les points. La compétence relative au patrimoine culturel mobilier d’intérêt national est restée une compétence fédérale résiduelle et la protection de cette collection nécessite une coopération et une concertation. Cette collection est trop belle pour ne pas être intégralement exposée dans de bonnes conditions de sécurité; nous sommes tous d’accord à ce sujet. Nous devons mettre cette solution en œuvre dès que le Conseil d’État se sera exprimé.

En dépit de ce désaccord, j’espère que, compte tenu du consensus dont a fait l’objet la quasi‑intégralité du rapport, celui‑ci bénéficiera d’un large soutien.

Nous remédions aux problèmes et manquements soulignés en proposant des recommandations très concrètes destinées à mettre un terme au financement du terrorisme par le vol d’œuvres d’art. Malgré nos divergences de vues, nous sommes tous unis dans la volonté de lutter contre le terrorisme, ce qui est crucial et déterminant pour notre groupe. J’espère que tous les autres groupes ici présents partagent ce point de vue.

  De bespreking is gesloten.

  De stemming over het informatieverslag heeft later plaats.

  La discussion est close.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du rapport d’information.

Inoverwegingneming van voorstellen

Prise en considération de propositions

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Y a‑t‑il des observations?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

Overlijden van oud‑senatoren

Décès d’anciens sénateurs

De voorzitter. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Jacky Buchmann, ereondervoorzitter en eresenator, en van mevrouw Marjet Van Puymbroeck, gewezen senatrice.

M. le président. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. Jacky Buchmann, vice‑président honoraire et sénateur honoraire, et de Mme Marjet Van Puymbroeck, ancienne sénatrice.

De voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de families van onze betreurde gewezen medeleden betuigd.

Mme la présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de nos regrettés anciens collègues.

Stemmingen

Votes

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de Federale Staat en de deelstaten inzake de impact, de kansen en mogelijkheden en de risico’s van de digitale “slimme samenleving” (Stuk 6‑413)

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif à la nécessaire collaboration entre l’État fédéral et les entités fédérées en ce qui concerne les retombées, les opportunités, les potentialités et les risques de la «société intelligente» numérique (Doc. 6‑413)

Stemming 1

Vote no 1

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 20
Voor: 15
Tegen: 5
Onthoudingen: 0

Présents: 20
Pour: 15
Contre: 5
Abstentions: 0

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 18
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 18
Pour: 18
Contre: 0
Abstentions: 0

  Het verzoek heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Derhalve is het verzoek aangenomen.

  Het informatieverslag werd door het Bureau aan de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden toevertrouwd.

  La demande a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Par conséquent, la demande est adoptée.

  Le Bureau a confié le rapport d’information à la commission des Affaires institutionnelles.

Informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (Stuk 6‑357)

Rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvres d’art (Doc. 6‑357)

Stemming 2

Vote no 2

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 23
Voor: 16
Tegen: 7
Onthoudingen: 0

Présents: 23
Pour: 16
Contre: 7
Abstentions: 0

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 18
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 18
Pour: 18
Contre: 0
Abstentions: 0

  Het informatieverslag heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Het verslag is aangenomen.

  Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse zaken, aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse zaken, belast met de Federale Culturele Instellingen, aan de vice‑eersteminister de minister van Werk, Economie en Consumenten, aan de minister van Justitie, aan de minister van Financiën, belast met bestrijding van de fiscale fraude, aan de minister van Middenstand en Zelfstandigen; evenals aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de minister‑presidenten en de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

  Le rapport d’information a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Le rapport est adopté.

  Il sera communiqué au premier ministre; au vice‑premier ministre et ministre de l’Intérieur, au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, chargé des Institutions culturelles fédérales, au vice‑premier ministre et au ministre de l’Emploi, de l’Économie et des consommateurs; au ministre de la Justice, au ministre des Finances, chargé de la lutte contre la fraude fiscale, au ministre des Classes moyennes et des Indépendants, ainsi qu’au président de la Chambre des représentants et aux ministres‑présidents et présidents des parlements des Communautés et des Régions.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 13 juli.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 13 juillet.

(De vergadering wordt gesloten om 13.25 uur.)

(La séance est levée à 13 h 25.)

Berichten van verhindering

Excusés

Afwezig met bericht van verhindering: de dames Taelman, Van dermeersch, Vienne en Gahouchi, de heren Peumans, Becaus en D’haeseleer, wegens andere plichten, de dames Brusseel en Defraigne, met opdracht in het buitenland.

Mmes Taelman, Van dermeersch, Vienne et Gahouchi, MM. Peumans, Becaus et D’haeseleer, pour d’autres devoirs, Mmes Brusseel et Defraigne, en mission à l’étranger, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour information.

Bijlage

Annexe

Naamstemmingen

Votes nominatifs

Stemming 1

Vote no 1

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 20
Voor: 15
Tegen: 5
Onthoudingen: 0

Présents : 20
Pour : 15
Contre : 5
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Rob Beenders, Karin Brouwers, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Petra De Sutter, Cindy Franssen, Annemie Maes, Elisabeth Meuleman, Joris Poschet, Katia Segers, Güler Turan, Steven Vanackere, Bart Van Malderen, Peter Van Rompuy.

Tegen

Contre

Piet De Bruyn, Lieve Maes, Wilfried Vandaele, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe.

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 18
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 18
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Philippe Henry, Christophe Lacroix, Anne Lambelin, Christie Morreale, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Simone Susskind, Cécile Thibaut, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

Absent

Afwezig

Stemming 2

Vote no 2

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 23
Voor: 16
Tegen: 7
Onthoudingen: 0

Présents : 23
Pour : 16
Contre : 7
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Rob Beenders, Karin Brouwers, Rik Daems, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Petra De Sutter, Cindy Franssen, Annemie Maes, Elisabeth Meuleman, Joris Poschet, Katia Segers, Güler Turan, Steven Vanackere, Bart Van Malderen, Peter Van Rompuy.

Tegen

Contre

Cathy Coudyser, Piet De Bruyn, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Wilfried Vandaele, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe.

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 18
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 18
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Philippe Henry, Christophe Lacroix, Anne Lambelin, Christie Morreale, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Simone Susskind, Cécile Thibaut, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

Absent

Afwezig

In overweging genomen voorstellen

Propositions prises en considération

Voorstel van bijzondere wet

Proposition de loi spéciale

Artikel 77 van de Grondwet

Article 77 de la Constitution

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen (van de heren Bert Anciaux en Christophe Lacroix c.s.; Stuk 6‑434/1).

Proposition de loi spéciale modifiant la loi spéciale du 12 janvier 1989 relative aux institutions bruxelloises (de MM. Bert Anciaux et Christophe Lacroix et consorts; Doc. 6‑434/1).

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

  Commission des Affaires institutionnelles

Voorstel van resolutie

Proposition de résolution

Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van antisemitisme (van de heer Jean‑Jacques De Gucht c.s.; Stuk 6‑437/1).

Proposition de résolution relative à la lutte contre l’antisémitisme (de M. Jean‑Jacques De Gucht et consorts; Doc. 6‑437/1).

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

  Commission des Affaires institutionnelles

Boodschappen van de Kamer

Messages de la Chambre

Bij boodschappen van 7 juni 2018 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Par messages du 7 juin 2018, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour:

Artikel 77 van de Grondwet

Article 77 de la Constitution

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de wetgevende kamers, wat de cumulatie van publieke vergoedingen betreft (Stuk 6‑438/1).

Projet de loi modifiant la loi du 6 août 1931 établissant des incompatibilités et interdictions concernant les ministres, anciens ministres et ministres d’État, ainsi que les membres et anciens membres des Chambres législatives, en ce qui concerne le cumul d’indemnités publiques (Doc. 6‑438/1).

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires institutionnelles.

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, wat de cumulatie van publieke vergoedingen betreft (Stuk 6‑439/1).

Projet de loi spéciale modifiant la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles en ce qui concerne le cumul d’indemnités publiques (Doc. 6‑439/1).

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires institutionnelles.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, wat de cumulatie van publieke vergoedingen betreft (Stuk 6‑440/1).

Projet de loi modifiant la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone en ce qui concerne le cumul d’indemnités publiques (Doc. 6‑440/1).

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires institutionnelles.

Artikel 78 van de Grondwet

Article 78 de la Constitution

Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 1727/6 in het Gerechtelijk Wetboek (Stuk 6‑436/1).

Projet de loi insérant un article 1727/6 dans le Code judiciaire (Doc. 6‑436/1).

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 8 juni 2018; de uiterste datum voor evocatie is maandag 25 juni 2018.

  Le projet de loi a été reçu le 8 juin 2018; la date limite d’évocation est le lundi 25 juin 2018.

Uitvoering besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties

Exécution décisions du Conseil de sécurité des Nations unies

Bij brief van 4 mei 2018 deelt de minister van Financiën, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 11 mei 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Veiligheidsraad van de Organisatie van de Verenigde Naties, het besluit tot aanvulling van de lijst van personen en entiteiten bedoeld in artikelen 3 en 5 van het koninkluik besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme.

Par lettre du 4 mai 2018, le ministre des Finances, a transmis au Sénat, conformément à l’article 3 de la loi du 11 mai 1995 relative à la mise en œuvre des décisions du Conseil de sécurité de l’Organisation des Nations unies, l’arrêté relatif complétant la liste des personnes et entités visée aux articles 3 et 5 de l’arrêté royal du 28 décembre 2016 relatif aux mesures restrictives spécifiques à l’encontre de certaines personnes et entités dans le cadre de la lutte contre le financement du terrorisme.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Grondwettelijk Hof – Arresten

Cour constitutionnelle – Arrêts

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat:

  het arrest nr. 56/2018, uitgesproken op 17 mei 2018 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 187, §6, 1º, en §9, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, gesteld door het Hof van Beroep te Luik (rolnummer 6619);

  l’arrêt no 56/2018, rendu le 17 mai 2018, en cause la question préjudicielle relative à l’article 187, §6, 1º, et §9, alinéa 2, du Code d’instruction criminelle, tel qu’il a été remplacé par l’article 83 de la loi du 5 février 2016 modifiant le droit pénal et la procédure pénale et portant des dispositions diverses en matière de justice, posée par la Cour d’appel de Liège (numéro du rôle 6619);

  het arrest nr. 57/2018, uitgesproken op 17 mei 2018 inzake de prejudiciële vraag over artikel 7, §1sexies, tweede lid, 2º, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals van toepassing vóór 27 april 2015, gesteld door de Nederlandstalige Arbeidsrechtbank te Brussel (rolnummer 6634);

  l’arrêt no 57/2018, rendu le 17 mai 2018, en cause la question préjudicielle relative à l’article 7, §1ersexies, alinéa 2, 2º, de l’arrêté‑loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, tel qu’il était applicable avant le 27 avril 2015, posée par le Tribunal du travail néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 6634);

  het arrest nr. 58/2018, uitgesproken op 17 mei 2018 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6666);

  l’arrêt no 58/2018, rendu le 17 mai 2018, en cause la question préjudicielle relative à l’article 1467 du Code civil, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6666);

  het arrest nr. 59/2018, uitgesproken op 17 mei 2018 inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 97, 5º, en 98, 1º, van de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, ingesteld door de bvba “Agem Jewels” (rolnummer 6680);

  l’arrêt no 59/2018, rendu le 17 mai 2018, en cause le recours en annulation des articles 97, 5º, et 98, 1º, de la loi du 18 décembre 2016 organisant la reconnaissance et l’encadrement du crowdfunding et portant des dispositions diverses en matière de finances, introduit par la SPRL «Agem Jewels» (numéro du rôle 6680);

  het arrest nr. 60/2018, uitgesproken op 17 mei 2018 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1385quinquies van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummer 6823).

  l’arrêt no 60/2018, rendu le 17 mai 2018, en cause la question préjudicielle relative à l’article 1385quinquies du Code judiciaire, posée par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 6823).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat:

  de prejudiciële vraag over de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorg‑beroepen, gecoördineerd op 10 mei 2015 (namelijk de artikelen 69, 70 en 126), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik (rolnummer 6890);

  la question préjudicielle concernant la loi relative à l’exercice des professions de soins de santé, coordonnée le 10 mai 2015 (notamment les articles 69, 70 et 126), posée par le Tribunal de première instance de Liège, division Liège (numéro du rôle 6890);

  de prejudiciële vragen over artikel 162bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Correctionele Rechtbank Luik, afdeling Luik (rolnummer 6896);

  les questions préjudicielles concernant l’article 162bis, alinéa 2, du Code d’instruction criminelle, inséré par l’article 9 de la loi du 21 avril 2007 relative à la répétibilité des honoraires et des frais d’avocat, posées par le Tribunal correctionnel de Liège, division Liège (numéro du rôle 6896);

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 20 van het Wetboek der successierechten, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen (rolnummer 6904);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 20 du Code des droits de succession, posées par la Cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 6904);

  de prejudiciële vragen over artikel 2, §2, eerste lid, van de wet van 17 januari 2003 “betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector”, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummers 6905 en 6908, samengevoegde zaken);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 2, §2, alinéa 1er, de la loi du 17 janvier 2003 «concernant les recours et le traitement des litiges à l’occasion de la loi du 17 janvier 2003 relative au statut du régulateur des secteurs des postes et télécommunications belges », posées par la Cour d’appel de Bruxelles (numéros du rôle 6905 et 6908, affaires jointes);

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 53, 9º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummer 6906);

  la question préjudicielle relative à l’article 53, 9º, du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par la Cour d’appel de Gand (numéro du rôle 6906);

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 346 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen (rolnummer 6913);

  la question préjudicielle relative à l’article 346 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le Tribunal de première instance de Namur, division Namur (numéro du rôle 6913);

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 1, §2, 4º, b), van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gesteld door de familierechtbank van de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen (rolnummer 6915);

  la question préjudicielle relative à l’article 1er, §2, 4º, b), du Code de la nationalité belge, posée par le tribunal de la famille du Tribunal de première instance de Namur, division Namur (numéro du rôle 6915);

  de prejudiciële vraag over artikel 38 van de wet van 24 februari 2017 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met het doel de bescherming van de openbare orde en de nationale veiligheid te versterken, in zoverre, ingevolge de vervanging van artikel 46bis van de voormelde wet van 15 december 1980, een nog geldend ministerieel besluit tot terugwijzing niet meer kan worden geschorst of opgeheven, gesteld door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (rolnummer 6923);

  la question préjudicielle relative à l’article 38 de la loi du 24 février 2017 modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers afin de renforcer la protection de l’ordre public et de la sécurité nationale, en ce que, à la suite du remplacement de l’article 46bis de la loi précitée du 15 décembre 1980, un arrêté ministériel de renvoi encore applicable ne peut plus être suspendu ou levé, posée par le Conseil du contentieux des étrangers (numéro du rôle 6923);

  de prejudiciële vraag over de artikelen 1 en 2 van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6924).

  la question préjudicielle relative aux articles 1er et 2 de la loi du 8 juin 1972 organisant le travail portuaire, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6924).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Cour constitutionnelle – Recours

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat:

  het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de wet van 7 februari 2018 houdende invoering van een taks op de effectenrekeningen, ingesteld door Antoine Buedts (rolnummer 6887);

  le recours en annulation et la demande de suspension de la loi du 7 février 2018 instaurant une taxe sur les comptes‑titres, introduit par Antoine Buedts (numéro du rôle 6887);

  de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 2 oktober 2017 betreffende de harmonisering van het in aanmerking nemen van studieperioden voor de berekening van het pensioen, ingesteld door Joseph François en door Marc Derclaye en anderen (rolnummers 6902 en 6909, samengevoegde zaken);

  les recours en annulation partielle de la loi du 2 octobre 2017 relative à l’harmonisation de la prise en compte des périodes d’études pour le calcul de la pension, introduit par Joseph François et Marc Derclaye et autres (numéros du rôle 6902 en 6909, affaires jointes);

  het beroep tot vernietiging van de artikelen 3 en 120 van het decreet van het Waalse Gewest van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen, ingesteld door Nicolas Deswysen (rolnummer 6910);

  le recours en annulation des articles 3 et 120 du décret de la Région wallonne du 8 février 2018 relatif à la gestion et au paiement des prestations familiales, introduits par Nicolas Deswysen (numéro du rôle 6910);

  de beroepen tot vernietiging van de artikelen 61, 10º, en 2, 11º tot 15º, van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, ingesteld door de vzw “Belgian Event Supplier Association” en anderen en door de vzw “Human Security” (rolnummers 6912 en 6916, samengevoegde zaken);

  les recours en annulation des articles 61, 10º, et 2, 11º à 15º, de la loi du 2 octobre 2017 réglementant la sécurité privée et particulière, introduit par l’ASBL «Belgian Event Supplier Association» et autres et par l’ASBL «Human Security» (numéros du rôle 6912 et 6916, affaires jointes);

  het beroep tot vernietiging van artikel 233, §2, van de Brusselse Huisvestingscode, ingevoegd bij artikel 15 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 houdende de regionalisering van de woninghuurovereenkomst, ingesteld door de vzw “Chambre d’Arbitrage et de Médiation / Kamer van Arbitrage en Bemiddeling” en Olivier Domb (rolnummer 6917);

  le recours en annulation de l’article 233, §2, du Code bruxellois du Logement, inséré par l’article 15 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 27 juillet 2017 visant la régionalisation du bail d’habitation, introduit par l’ASBL «Chambre d’Arbitrage et de Médiation / Kamer van Arbitrage en Bemiddeling» et Olivier Domb (numéro du rôle 6917);

  het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van artikel 200ter, §2, in fine, van de Brusselse Huisvestingscode, ingevoegd bij artikel 11 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 houdende regionalisering van de woninghuurovereenkomst, en van de artikelen 219, §§4 en 5, 221, §2, 230, §5, eerste en tweede lid, en 238, tweede, derde en vierde lid, van de Brusselse Huisvestingscode, ingevoegd bij artikel 15 van dezelfde ordonnantie, ingesteld door de vzw “Brusselse Bond voor het Recht op Wonen/Rassemblement bruxellois pour le Droit à l’Habitat” en de vzw “Fédération Bruxelloise de l’Union pour le Logement” (rolnummer 6918);

  le recours en annulation totale ou partielle de l’article 200ter, §2, in fine, du Code bruxellois du Logement, inséré par l’article 11 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 27 juillet 2017 visant la régionalisation du bail d’habitation, et des articles 219, §§4 et 5, 221, §2, 230, §5, alinéas 1er et 2, et 238, alinéas 2, 3 et 4, du Code bruxellois du Logement, insérés par l’article 15 de la même ordonnance, introduit par l’ASBL «Rassemblement bruxellois pour le Droit à l’Habitat / Brusselse Bond voor het recht op Wonen» et l’ASBL «Fédération Bruxelloise de l’Union pour le Logement» (numéro du rôle 6918);

  het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 18 oktober 2017 betreffende het onrechtmatig binnendringen in, bezetten van of verblijven in andermans goed, ingesteld door de vzw “Woningen 123 Logements” en anderen (rolnummer 6919);

  le recours en annulation totale ou partielle de la loi du 18 octobre 2017 relative à la pénétration, à l’occupation ou au séjour illégitimes dans le bien d’autrui, introduit par l’ASBL «Woningen 123 Logements» et autres (numéro du rôle 6919);

  het beroep tot vernietiging van de wet van 19 september 2017 tot wijziging van artikel 39/73‑1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingesteld door de “Ordre des barreaux francophones et germanophone” (rolnummer 6922).

  le recours en annulation de la loi du 19 septembre 2017 modifiant l’article 39/73‑1 de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, introduit par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone (numéro du rôle 6922).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Hof van Beroep

Cour d’appel

Bij brief van 18 mei 2018 heeft de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Luik, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2017 van het Hof van Beroep te Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 16 mei 2018.

Par lettre du 18 mai 2018, le premier président de la Cour d’appel de Liège a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2017 de la Cour d’appel de Liège, approuvé lors de l’assemblée générale du 16 mai 2018.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Arbeidshof

Cour du travail

Bij brief van 29 mei 2018 heeft de eerste voorzitter van het Arbeidshof te Gent, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2017 van het Arbeidshof te Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 24 mei 2018.

Par lettre du 29 mai 2018, le premier président de la Cour du travail de Gand a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2017 de la Cour du travail de Gand, approuvé lors de son assemblée générale du 24 mai 2018.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Parket‑generaal

Parquet général

Bij brief van 28 mei 2018 heeft de Procureur‑generaal te Brussel overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2017 van het Parket‑generaal te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 22 mei 2018.

Par lettre du 28 mai 2018, le procureur général de Bruxelles a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2017 du Parquet général de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée de corps du 22 mai 2018.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Parket

Parquet

Bij brief van 22 mei 2018 heeft de Procureur des Konings te Charleroi overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2017 van het Parket van de Procureur des Konings te Charleroi, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 15 mei 2018.

Par lettre du 22 mai 2018, le procureur du Roi de Charleroi, a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2017 du Parquet du Procureur du Roi de Charleroi approuvé lors de son assemblée de corps du 15 mai 2018.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Auditoraat‑generaal

Auditorat général

Bij brief van 30 mei 2018 heeft de Procureur‑generaal van het Auditoraat‑generaal bij het Arbeidshof te Bergen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2017 van het Auditoraat‑generaal bij het Arbeidshof te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 22 mei 2018.

Par lettre du 30 mai 2018, le Procureur général de l’auditorat général près la Cour du travail de Mons a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2017 de l’Auditorat général près la Cour du travail de Mons, approuvé lors de son assemblée de corps du 22 mai 2018.

  Neergelegd ter griffie.

  Dépôt au greffe.

Rechtbank van koophandel

Tribunal de commerce

Bij brief van 28 maart 2018 heeft de voorzitter van de Nederlandstalige Rechtbank van koophandel van Brussel overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2017 van de Nederlandstalige Rechtbank van koophandel van Brussel, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 27 maart 2018.

Par lettre du 28 mars 2018, le président du Tribunal de commerce néerlandophone de Bruxelles a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour 2017 du Tribunal de commerce néerlandophone de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée générale du 27 mars 2018.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Federale Ombudsman

Médiateur fédéral

Bij brief van 23 april 2018 heeft de federale ombudsman, overeenkomstig artikel 15 van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van de federale ombudsmannen aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2017.

Par lettre du 23 avril 2018, le médiateur fédéral a transmis au Sénat, conformément à l’article 15 de la loi du 22 mars 1995, le rapport annuel pour 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – Energie

Entreprises publiques économiques – Énergie

Bij brief van 3 mei 2018 heeft de ombudsman voor Energie, overeenkomstig artikel 27, §15, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2017 van de Ombudsdienst voor Energie.

Par lettre du 3 mai 2018, le médiateur pour l’Énergie a transmis au Sénat, conformément à l’article 27, §15, de la loi du 29 avril 1999 relative à l’organisation du marché de l’électricité, le rapport annuel 2017 du Service de médiation pour l’Énergie.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – NMBS

Entreprises publiques économiques – SNCB

Bij brief van 15 mei 2018 heeft de minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de NMBS, overeenkomstig artikel 27, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, de jaarrekening en het verslag van het College van Commissarissen van Belgocontrol.

Par lettre du 15 mai 2018, le ministre de la Mobilité, chargé de Belgocontrol et de la SNCB a transmis au Sénat, conformément à l’article 27, §3, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, les comptes annuels et le rapport du Collège des Commissaires de Belgocontrol.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – De Post

Entreprises publiques économiques – La Poste

Bij brief van 28 mei 2018 hebben de ombudsmannen voor de postdiensten, overeenkomstig artikel 46, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2017.

Par lettre du 28 mai 2018 les médiateurs pour le secteur postal a transmis au Sénat, conformément à l’article 46, §3, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, le rapport annuel 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Belgisch Raadgevend Comité voor Bio‑ethiek

Comité consultatif de Bioéthique de Belgique

Bij brief van 1 december 2017 heeft de voorzitter van het Raadgevend Comité voor Bio‑ethiek, overeenkomstig artikel 17 van het samenwerkingsakkoord van 15 januari 1993 houdende oprichting van een Raadgevend Comité voor Bio‑ethiek aan de Senaat overgezonden, het activiteitenverslag van het Comité voor het jaar 2017.

Par lettre du 22 mai 2018, le président du Comité consultatif de Bioéthique a transmis au Sénat, conformément à l’article 17 de l’accord de coopération du 15 janvier 1993 portant création d’un Comité consultatif de Bioéthique, le rapport d’activités du Comité pour l’exercice 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Bureau voor Normalisatie

Bureau de Normalisation

Bij brief van 4 mei 2018 heeft de Voorzitter van het Directiecomité en van de Raad van Bestuur, overeenkomstig artikel VIII.17 van de wet van 28 februari 2013 tot invoering van het Wetboek van economisch recht aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag van het Bureau voor Normalisatie voor 2017.

Par lettre du 4 mai 2018, le Président du Comité de Direction et du Conseil d’Administration a transmis au Sénat, conformément à l’article VIII.17 de la loi du 28 février 2013 introduisant le Code de droit économique, le rapport annuel du Bureau de Normalisation pour 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Verzoekschriften

Pétitions

Bij brief van 4 mei 2018 heeft de voorzitter van de gemeenteraad Merchtem aan de Senaat overgezonden, een motie over een eigen rechtbank en parket Halle‑Vilvoorde.

Par lettre du 4 mai 2018, le président du conseil communal de Merchtem a transmis au Sénat une motion sur la création d’un propre tribunal et parquet pour Hal‑Vilvorde.

  Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

  Envoi à la Commission des Affaires institutionnelles.

Europees Parlement

Parlement européen

Bij brief van 24 mei 2018 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende tekst overgezonden:

Par lettre du 24 mai 2018, le président du Parlement européen a transmis au Sénat le texte ci‑après:

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de opname van broeikasgasemissies en ‑verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en overige informatie met betrekking tot klimaatverandering;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relatif à la prise en compte des émissions et des absorptions de gaz à effet de serre résultant de l’utilisation des terres, du changement d’affectation des terres et de la foresterie dans le cadre d’action pour le climat et l’énergie à l’horizon 2030 et modifiant le règlement (UE) no 525/2013 du Parlement européen et du Conseil relatif à un mécanisme pour la surveillance et la déclaration des émissions de gaz à effet de serre et pour la déclaration d’autres informations ayant trait au changement climatique;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 voor een veerkrachtige energie‑unie en om aan de verbintenissen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relatif aux réductions annuelles contraignantes des émissions de gaz à effet de serre par les États membres de 2021 à 2030 en faveur d’une Union de l’énergie résiliente et afin de respecter les engagements pris en vertu de l’accord de Paris et modifiant le règlement (UE) no 525/2013 du Parlement européen et du Conseil relatif à un mécanisme pour la surveillance et la déclaration des émissions de gaz à effet de serre et pour la déclaration d’autres informations ayant trait au changement climatique;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil modifiant le règlement (UE, Euratom) no 1141/2014 du Parlement européen et du Conseil du 22 octobre 2014 relatif au statut et au financement des partis politiques européens et des fondations politiques européennes;

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen;

  position sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive 2010/31/UE sur la performance énergétique des bâtiments;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van de termijn voor de negende verkiezing van vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen;

  position sur le projet de décision du Conseil portant fixation de la période pour la neuvième élection des représentants au Parlement européen au suffrage universel direct;

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval;

  position sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive 94/62/CE relative aux emballages et aux déchets d’emballages;

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2000/53/EG betreffende autowrakken, 2006/66/EG inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s, en 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;

  position sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive 2000/53/CE relative aux véhicules hors d’usage, la directive 2006/66/CE relative aux piles et accumulateurs ainsi qu’aux déchets de piles et d’accumulateurs, et la directive 2012/19/UE relative aux déchets d’équipements électriques et électroniques;

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen;

  position sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive 2008/98/CE relative aux déchets;

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen;

  position sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive 1999/31/CE du Conseil concernant la mise en décharge des déchets;

  standpunt inzake het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 87/217/EG van de Raad, Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) nr. 1257/2013 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 86/278/EEG van de Raad en Richtlijn 94/63/EG van de Raad wat betreft procedureregels inzake rapportage op milieugebied en tot intrekking van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad;

  position sur la proposition de décision du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive 87/217/CEE du Conseil, la directive 2003/87/CE du Parlement européen et du Conseil, la directive 2009/31/CE du Parlement européen et du Conseil, le règlement (UE) no 1257/2013 du Parlement européen et du Conseil, la directive 86/278/CEE du Conseil et la directive 94/63/CE du Conseil en ce qui concerne les règles de procédure en matière de rapports sur l’environnement et abrogeant la directive 91/692/CEE du Conseil;

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de verplichting tot inachtneming van een ondergrens voor het normale tarief;

  position sur la proposition de directive du Conseil modifiant la directive 2006/112/CE relative au système commun de taxe sur la valeur ajoutée en ce qui concerne l’obligation de respecter un taux normal minimal;

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering en tot wijziging van Richtlijn 2009/101/EG;

  position sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive (UE) 2015/849 relative à la prévention de l’utilisation du système financier aux fins du blanchiment de capitaux ou du financement du terrorisme et de la directive 2009/101/CE;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relatif à la réception et à la surveillance du marché des véhicules à moteur et de leurs remorques, ainsi que des systèmes, composants et entités techniques distinctes destinés à ces véhicules;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relatif à la production biologique et à l’étiquetage des produits biologiques, modifiant le règlement (UE) no XXX/XXX du Parlement européen et du Conseil [règlement sur les contrôles officiels] et abrogeant le règlement (CE) no 834/2007 du Conseil;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Unie en de Republiek Libanon, waarin de voorwaarden voor de deelname van de Republiek Libanon aan het partnerschap voor onderzoek en innovatie in het Middellandse Zeegebied (het Prima‑initiatief) worden vastgesteld;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion de l’accord de coopération scientifique et technologique entre l’Union européenne et la République libanaise fixant les conditions et modalités de la participation de la République libanaise au partenariat en matière de recherche et d’innovation dans la zone méditerranéenne (PRIMA);

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van een protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius;

  position sur le projet de décision du Conseil concernant la conclusion du protocole fixant les possibilités de pêche et la contrepartie financière prévues par l’accord de partenariat dans le secteur de la pêche entre l’Union européenne et la République de Maurice;

  standpunt inzake het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion de l’accord sous forme d’échange de lettres entre l’Union européenne et le Royaume de Norvège concernant l’octroi de préférences commerciales supplémentaires pour des produits agricoles;

  resolutie over de uitvoering van het zevende milieuactieprogramma;

  résolution sur la mise en œuvre du septième programme d’action pour l’environnement;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Unie van de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Australië, anderzijds;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion, au nom de l’Union, de l’accord‑cadre entre l’Union européenne et ses États membres d’une part, et l’Australie d’autre part;

  niet‑wetgevingsresolutie over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Unie van de kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Australië, anderzijds;

  résolution non législative sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion, au nom de l’Union, de l’accord‑cadre entre l’Union européenne et ses États membres, d’une part, et l’Australie, d’autre part;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme;

  position sur la proposition de décision du Conseil relative à la conclusion, au nom de l’Union européenne, de la convention du Conseil de l’Europe pour la prévention du terrorisme;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van het aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme;

  position sur la proposition de décision du Conseil relative à la conclusion, au nom de l’Union européenne, du protocole additionnel à la convention du Conseil de l’Europe pour la prévention du terrorisme;

  besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, afdeling III – Commissie;

  décision concernant la décharge sur l’exécution du budget général de l’Union européenne pour l’exercice 2016, section III – Commission;

  resolutie over Belarus;

  résolution sur la Biélorussie;

  resolutie over de Filipijnen;

  résolution sur les Philippines;

  resolutie over de situatie in de Gazastrook;

  résolution sur la situation dans la bande de Gaza;

  resolutie over de bescherming van onderzoeksjournalisten in Europa: de zaak van de Slowaakse journalist Ján Kuciak en van Martina Kušnírová;

  résolution sur la protection des journalistes d’investigation en Europe: le cas de Ján Kuciak, journaliste slovaque, et de Martina Kušnírová;

  resolutie over de noodzaak van invoering van een Europees waardeninstrument ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties die in de Europese Unie op lokaal en nationaal niveau de fundamentele waarden uitdragen;

  résolution sur la nécessité de mettre en place un instrument pour les valeurs européennes afin de soutenir les organisations de la société civile qui favorisent les valeurs fondamentales dans l’Union européennes aux niveaux local et national;

  resolutie over de tenuitvoerlegging van de Verdragsbepalingen betreffende nationale parlementen;

  résolution sur la mise en œuvre des dispositions du traité concernant les parlements nationaux;

  resolutie over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel;

  résolution sur la mise en œuvre de la directive 2011/99/UE relative à la décision de protection européenne;

  resolutie over de tenuitvoerlegging van het Bolognaproces – stand van zaken en follow up;

  résolution sur la mise en œuvre du processus de Bologne – état des lieux et suivi;

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 16 tot 19 april 2018.

adopté au cours de la période de session du 16 au 19 avril 2018.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.