6‑30

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2016‑2017

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 7 juli 2017

Ochtendvergadering

6‑30

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2016‑2017

Séances plénières

Vendredi 7 juillet 2017

Séance du matin

Handelingen

Annales

Inhoudsopgave

Sommaire

Goedkeuring van de agenda. 3

Voorstel van resolutie betreffende de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest (Stuk 6‑355) 4

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning en erkenning van de metisgemeenschap in België, de kinderen van de kolonisatie (van de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 6‑341) 4

Voorstel van resolutie betreffende de gerichte segregatie ten opzichte van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie en haar dramatische gevolgen, inclusief gedwongen adoptie (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 6‑343) 4

Bespreking. 4

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (van mevrouw Sabine de Bethune, de heer Jean‑Jacques De Gucht, de dames Christine Defraigne, Cindy Franssen en Brigitte Grouwels, de heren Joris Poschet en Johan Verstreken, de dames Nadia El Yousfi, Olga Zrihen en Martine Taelman, de heren Bert Anciaux en Rob Beenders, de dames Katia Segers en Güler Turan, de heren Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes en Bertin Mampaka Mankamba, mevrouw Véronique Waroux en de heren Karl‑Heinz Lambertz en Philippe Mahoux; Stuk 6‑357) 20

Bespreking. 20

Benoeming van de afgevaardigden van de Senaat bij de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep inzake Europol 26

Stemmingen. 27

Voorstel van resolutie betreffende de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest (Stuk 6‑355) 27

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (Stuk 6‑357) 28

Regeling van de werkzaamheden. 28

Berichten van verhindering. 28

Bijlage. 28

Naamstemmingen. 28

Activiteiten van algemeen belang van de Koninklijke Familie. 29

Uitvoering besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. 30

Grondwettelijk Hof – Arresten. 30

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 32

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 34

Tweede vernietiging door het Hof van Cassatie op dezelfde gronden als bij de eerste cassatie. 35

Hof van Beroep. 35

Parket‑generaal 35

Auditoraat‑generaal 35

Arbeidsrechtbank. 36

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad. 36

Economische Overheidsbedrijven – NMBS – Ombudsdienst voor treinreizigers. 36

Economische Overheidsbedrijven – De Post 36

APETRA.. 36

Europees Parlement 37

 

Approbation de l’ordre du jour 3

Proposition de résolution relative à la ségrégation subie par les métis issus de la colonisation belge en Afrique (Doc. 6‑355) 4

Proposition de résolution visant à soutenir et à reconnaître la communauté des métis en Belgique, enfants de la colonisation (de M. Bert Anciaux et consorts; Doc. 6‑341) 4

Proposition de résolution concernant la ségrégation ciblée à l’encontre des métis issus de la colonisation belge et ses conséquences dramatiques, en ce compris les adoptions forcées (de M. Philippe Mahoux et consorts; Doc. 6‑343) 4

Discussion. 4

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvre d’art (de Mme Sabine de Bethune, M. Jean‑Jacques De Gucht, Mmes Christine Defraigne, Cindy Franssen et Brigitte Grouwels, MM. Joris Poschet et Johan Verstreken, Mmes Nadia El Yousfi, Olga Zrihen et Martine Taelman, MM. Bert Anciaux et Rob Beenders, Mmes Katia Segers et Güler Turan, MM. Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes et Bertin Mampaka Mankamba, Mme Véronique Waroux et MM. Karl‑Heinz Lambertz et Philippe Mahoux; Doc. 6‑357) 20

Discussion. 20

Nomination des délégués du Sénat auprès du Groupe de Contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol 26

Votes. 27

Proposition de résolution relative à la ségrégation subie par les métis issus de la colonisation belge en Afrique (Doc. 6‑355) 27

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvre d’art (Doc. 6‑357) 28

Ordre des travaux. 28

Excusés. 28

Annexe. 28

Votes nominatifs. 28

Activités d’intérêt général de la Famille royale. 29

Exécution décisions du Conseil de sécurité des Nations unies. 30

Cour constitutionnelle – Arrêts. 30

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 32

Cour constitutionnelle – Recours. 34

Deuxième décision par la Cour de Cassation pour les mêmes motifs que ceux de la première cassation. 35

Cour d’appel 35

Parquet général 35

Auditorat général 35

Tribunal du travail 36

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail 36

Entreprises publiques économiques – SNCB – Médiateur pour les voyageurs ferroviaires. 36

Entreprises publiques économiques – La Poste. 36

APETRA.. 36

Parlement européen. 37

 

Voorzitster: mevrouw Christine Defraigne

(De vergadering wordt geopend om 10.15 uur.)

Présidence de Mme Christine Defraigne

(La séance est ouverte à 10 h 15.)

Goedkeuring van de agenda

Approbation de l’ordre du jour

De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd rondgestuurd.

Zijn er opmerkingen?

Mme la présidente. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué aux sénateurs.

Est‑ce qu’il y a des observations?

De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – Ik wil iets zeggen over punt 3 van de agenda, dat betrekking heeft op het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel. Na verschillende contacten vraag ik dat punt van de agenda te schrappen en de tekst terug te zenden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. Op die manier kan de tekst verbeterd worden door rekening te houden met enkele bekommernissen. Als het punt op de agenda blijft staan, zal mijn fractie genoodzaakt zijn tegen te stemmen. Ik zou liever hebben dat we onszelf de tijd geven om te onderzoeken op welke manier de tekst kan worden aangepast en zelfs om een bredere overeenstemming over de tekst te bereiken.

M. Jean‑Paul Wahl (MR). – Mon intervention portera sur le point 3 de l’ordre du jour, relatif à la demande d’établissement d’un rapport d’information concernant la lutte contre la traite et le trafic des êtres humains. Après avoir pris un certain nombre de contacts, je souhaiterais le retrait de ce point et le renvoi du texte en commission des Affaires institutionnelles. Celui‑ci pourrait ainsi être amélioré de façon à prendre en compte certaines préoccupations. Si ce point est maintenu à l’ordre du jour, mon groupe sera contraint de voter contre l’adoption de ce texte. Je préférerais que nous nous donnions le temps d’examiner les possibilités d’aménagement, voire de recueillir un plus large consensus sur le texte.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Het verheugt me te vernemen dat er interesse is voor dit belangrijke probleem en dat men de tekst wenst te verbeteren. De klassieke weg daartoe is: onderzoek in de commissie en eventuele amendementen. Uit wat de heer Wahl zegt, blijkt echter dat bij een stemming over de mogelijkheid om dit debat aan te vatten, een deel van de meerderheid tegen zou stemmen.

Ik stem dus in met het voorstel van de heer Wahl. Ik wil er evenwel op wijzen dat het over mensenhandel gaat en dat de feiten schokkend zijn.

Het past misschien wel in de tijdsgeest om vanuit een berekende houding te willen aantonen dat de meerderheid een of ander dossier weigert in aanmerking te nemen, maar voor mij is het vooral belangrijk dat het probleem aangepakt wordt. Daarom stem ik ermee in, samen met mijn fractie en met de initiatiefnemers van deze tekst – die medeondertekend is door de sp.a – om deze tekst voor advies naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden te sturen.

Ik weet dat voor sommigen beloften enkel tellen voor degenen aan wie ze werden gedaan, maar anderen hebben de gewoonte hun engagementen na te komen. Ik vraag hun dus ons te verzekeren dat we dit dossier bij het begin van het parlementair jaar op een ernstige wijze kunnen aanvatten. Anders zouden we met bitterheid moeten vaststellen dat we de suggesties hebben aanvaard zonder het probleem, dat echt transversaal is, te kunnen behandelen.

Ik wou die opmerking in de plenaire vergadering maken, gelet op de informatie die we zopas hebben gekregen.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je me réjouis de constater que cet important problème suscite un intérêt ainsi qu’un souhait d’amélioration. Pour ce faire, la démarche est classique: examen en commission et amendements éventuels. Toutefois, la déclaration de M. Wahl nous apprend aussi qu’en cas de vote sur la possibilité d’engager ce débat, la majorité, déchirée, votera contre.

Je suis donc partagé. Je rappelle tout de même qu’il est question de traite des êtres humains et que les réalités sont criantes.

Certes, il est dans l’air du temps de vouloir démontrer, dans une attitude très politicienne, que la majorité refuse de prendre en compte tel ou tel dossier. Pour moi, il importe surtout que le problème soit abordé. C’est pourquoi j’accepte, avec mon groupe et les auteurs à l’initiative de ce texte qui comporte, je le rappelle, les signatures du sp.a, que ce texte soit envoyé pour avis à la commission des Affaires institutionnelles.

Je sais que pour certains, les promesses n’engagent que ceux qui les reçoivent mais d’autres parmi nous ont l’habitude de respecter leurs engagements. Je leur demande donc de nous donner l’assurance que nous pourrons, à la rentrée, aborder ce dossier de façon sérieuse. Sans quoi, nous devrions faire le constat amer d’avoir accepté les suggestions sans pouvoir traiter de ce problème qui est véritablement transversal.

Je tenais à faire cette remarque en séance plénière eu égard au contenu informatif des derniers échanges.

De heer Jan Van Esbroeck (N‑VA). – Onze fractie gaat ermee akkoord om het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag van de agenda te halen.

M. Jan Van Esbroeck (N‑VA). – Notre groupe est d’accord pour que la demande d’établissement d’un rapport d’information soit retirée de l’ordre du jour.

De voorzitster. – Dan is daartoe besloten.

Mme la présidente. – Il en sera donc ainsi.

Voorstel van resolutie betreffende de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest (Stuk 6‑355)

Proposition de résolution relative à la ségrégation subie par les métis issus de la colonisation belge en Afrique (Doc. 6‑355)

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning en erkenning van de metisgemeenschap in België, de kinderen van de kolonisatie (van de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 6‑341)

Proposition de résolution visant à soutenir et à reconnaître la communauté des métis en Belgique, enfants de la colonisation (de M. Bert Anciaux et consorts; Doc. 6‑341)

Voorstel van resolutie betreffende de gerichte segregatie ten opzichte van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie en haar dramatische gevolgen, inclusief gedwongen adoptie (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 6‑343)

Proposition de résolution concernant la ségrégation ciblée à l’encontre des métis issus de la colonisation belge et ses conséquences dramatiques, en ce compris les adoptions forcées (de M. Philippe Mahoux et consorts; Doc. 6‑343)

Bespreking

Discussion

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 6‑355/2.)

(Pour le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles, voir document 6‑355/2.)

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo‑Groen), rapporteur. – De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft de drie voormelde voorstellen van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 8 mei, 9, 19 en 23 juni 2017.

Op 8 mei 2017 stonden de twee volgende voorstellen op de agenda: enerzijds, het voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning en erkenning van de metisgemeenschap in België, de kinderen van de kolonisatie, ingediend door de heer Anciaux, de dames Defraigne, de Bethune en Ryckmans, de heer Mahoux, mevrouw De Sutter en de heer Mampaka Mankamba (stuk 6‑341/1) en, anderzijds, het voorstel van resolutie betreffende de gerichte segregatie ten opzichte van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie en haar dramatische gevolgen, inclusief gedwongen adoptie, ingediend door de heer Mahoux, de dames Jamoulle en Gahouchi, de heer Lambertz en de dames Zrihen, Ryckmans en De Sutter (stuk 6‑343/1).

Tijdens de vergadering van 9 juni heeft de commissie besloten een derde weg te volgen en met toepassing van artikel 20‑3 van het reglement van de Senaat zelf een voorstel van resolutie uit te werken. Daartoe werd een voorstel van tekst ingediend dat tijdens de vergaderingen van 19 en 23 juni verder werd besproken, geamendeerd en goedgekeurd.

De in dit verslag besproken voorstellen van resolutie vloeien rechtstreeks voort uit het colloquium dat op 25 april 2017 in de Senaat werd georganiseerd over “De kwestie van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika”. Dit colloquium moest, zoals het programma expliciet aangaf, “een wetenschappelijke grondslag geven aan een resolutie over het metissenvraagstuk die mogelijk later in de Senaat en in de Kamer van volksvertegenwoordigers zal worden ingediend”. De nauwe betrokkenheid van de metiskinderen bij de organisatie van dit colloquium werd doorgetrokken naar de werkzaamheden van de commissie. Vertegenwoordigers van de verschillende metissenverenigingen hebben de bespreking van de voorstellen van resolutie met grote belangstelling en nauwgezetheid gevolgd.

Het nieuwe voorstel, ingediend in toepassing van artikel 20‑3 van het reglement van de Senaat, werd op zijn beurt geamendeerd. Voor alle fracties was het belangrijk om alle standpunten te horen, maar ook om tegemoet te komen aan de verwachtingen van de metiskinderen, opdat zij zich ten volle in de resolutie zouden vinden.

Er werden zeven consensusamendementen ingediend door PS, MR, CD&V, Ecolo‑Groen, Open Vld en sp.a. Drie andere amendementen werden ingediend door sp.a om nog beter aan de verwachtingen van de metiskinderen te beantwoorden. Ik verwijs naar het rapport voor de overwegingen en het dispositief.

Het voorstel, zoals geamendeerd, werd aangenomen met 13 stemmen bij 2 onthoudingen.

Ten gevolge van de aanneming van het voorstel van resolutie nr. 6‑355/1 vervallen de voorstellen van resolutie met de nummers 6‑341/1 en 6‑343/1.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het uitbrengen van dit verslag.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo‑Groen), rapporteuse. – La commission des Affaires institutionnelles a examiné les trois propositions de résolution précitées au cours de ses réunions des 8 mai, 9, 19 et 23 juin 2017.

Le 8 mai 2017, les deux propositions suivantes étaient à l’ordre du jour: d’une part, la proposition de résolution visant à soutenir et à reconnaître la communauté des métis en Belgique, enfants de la colonisation, déposée par M. Anciaux, Mmes Defraigne, de Bethune et Ryckmans, M. Mahoux, Mme De Sutter et M. Mampaka Mankamba (doc. 6‑341/1) et, d’autre part, la proposition de résolution concernant la ségrégation ciblée à l’encontre des métis issus de la colonisation belge et ses conséquences dramatiques, en ce compris les adoptions forcées, déposée par M. Mahoux, Mmes Jamoulle et Gahouchi, M. Lambertz et Mmes Zrihen, Ryckmans et De Sutter (doc. 6‑343/1).

Au cours de la réunion du 9 juin, la commission a décidé de suivre une troisième voie et de rédiger elle‑même une proposition de résolution, en application de l’article 20‑3 du règlement du Sénat. Une proposition de texte a été déposée à cet effet et a été examinée, amendée et approuvée au cours des réunions des 19 et 23 juin.

Les propositions de résolution examinées dans le présent rapport découlent directement du colloque organisé au Sénat le 25 avril 2017 sur le thème «La problématique des métis issus de la colonisation belge en Afrique». Comme le précisait explicitement le programme, ce colloque devait «permettre de donner une caution scientifique à une résolution sur la question métisse, qui serait susceptible d’être déposée ultérieurement au Sénat et à la Chambre des représentants». L’étroite implication des enfants métis dans l’organisation de ce colloque a également été de mise dans les travaux de la commission. Les représentants des différentes associations de métis ont suivi l’examen des propositions de résolution avec grand intérêt et rigueur.

La nouvelle proposition, introduite en application de l’article 20‑3 du règlement du Sénat, a elle‑même été amendée. Pour les différents groupes, il s’agissait d’entendre tous les points de vue mais aussi de répondre aux attentes des enfants métis afin que ceux‑ci puissent pleinement se retrouver dans la résolution.

Sept amendements consensuels ont été déposés par le PS, le MR, le CD&V, Ecolo‑Groen, l’Open Vld et le sp.a. Trois autres amendements ont été déposés par le sp.a. afin de répondre encore mieux aux attentes des enfants métis. Je vous renvoie au rapport quant aux considérants et au dispositif.

La proposition, telle qu’amendée, a été adoptée par 13 voix et 2 abstentions.

Consécutivement à l’adoption de la proposition de résolution no 6‑355/1, les propositions de résolution no 6‑341/1 et 6‑343/1 deviennent sans objet.

Confiance a été faite à la rapporteuse pour la rédaction et la présentation du présent rapport.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Mevrouw de voorzitster, geachte collega’s, gedurende vele jaren werd de discriminatie waarvan de metiskinderen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer waren, als een taboe beschouwd in België. Het is een onderwerp dat weinig bekend was bij de meesten onder ons of dat onder het tapijt werd geveegd door degenen die op de hoogte waren.

Het betreft nochtans duizenden metiskinderen, in de meeste gevallen kinderen van Belgische blanke mannen die op post waren in Congo, Rwanda en Burundi, en Congolese, Rwandese of Burundese zwarte moeders. Het kan een anachronisme lijken te spreken over een nationaliteit die destijds niet aan de orde was. De segregatie waarvan de metissen het slachtoffer waren, vond plaats in de toenmalige kolonies, vóór de onafhankelijkheid van Congo, Burundi en Rwanda. Tienduizend kinderen zouden gescheiden zijn van hun ouders door de Staat, door tussenkomst van de religieuze instellingen, met als reden dat ze een huidskleur hadden die niet de juiste was. De missionarissen herinnerden de metissen er trouwens vaak aan dat hun huidskleur de kleur van de zonde had.

Vandaag willen we bijdragen aan de bewustwording. Vandaag willen we dat die onvergeeflijke daden van de Staat, door tussenkomst van de bestuurlijke overheid en de religieuze instellingen tijdens de periode van de kolonisatie en van de onafhankelijkheid, erkend worden: het weghalen van kinderen bij hun moeder, de kinderen afzonderen in weeshuizen of internaten, ze scheiden van hun broers en zussen, gedwongen adopties met alle gevolgen van dien voor die verbannen, ontwortelde kinderen – gestraft door de maatschappij, miskend, met een verlies van identiteit, een verlies van nationaliteit en vaderland – maar ook voor hun moeder, wier kind vaak op brutale wijze werd afgenomen, zonder afscheid te kunnen nemen.

Het koloniale bestuur en de Kerk, die handelden op basis van een vermeende wettelijkheid, hebben op schandalige wijze al die wonden en pijn berokkend aan kinderen, moeders en vaders, die van hun meest fundamentele rechten werden beroofd. Die situaties kwamen aan bod doorheen de getuigenissen die we tijdens het colloquium van 25 april laatstleden in de Senaat hebben gehoord.

Nadat het initiatief van de vereniging Métis de Belgique–Metis van België mijn aandacht had getrokken, wou ik met mijn fractie een voorstel van resolutie indienen over die pijnlijke bladzijde uit onze geschiedenis. De heer Anciaux heeft ook een voorstel in die zin ingediend. We wilden een sterke tekst, passend bij het lijden die de metiskinderen, hun vader, moeder en familieleden hebben ondergaan. We willen, zelfs vandaag nog, herstellen wat te herstellen valt. Aangezien verschillende voorstellen op tafel lagen en er een redelijk ruime overeenstemming was om die situatie aan te klagen, heeft de commissie beslist om via consensus te werken. We hebben ons dus samen met de collega’s aan de redactie van een nieuwe tekst gewijd. Het is die tekst die we, althans dat hoop ik, zullen goedkeuren. Hij wordt unaniem gesteund door de commissieleden – de N‑VA‑leden uiteraard buiten beschouwing gelaten, maar dat is intussen een gewoonte. Zij hebben de tekst in de commissie niet goedgekeurd, hetzij om inhoudelijke redenen, hetzij wegens hun afkeer voor het werk van de Senaat.

Ik wil in het bijzonder de vereniging Métis de Belgique–Metis van België bedanken. Dankzij hun aanwezigheid gedurende al onze werkzaamheden hebben we de tekst, waarover een ruime overeenstemming werd bereikt in de commissie, via amendementen nog kunnen verbeteren.

Ik wens vooral de werking van die vereniging te huldigen. Ze heeft de slachtoffers, die geïsoleerd en dus kwetsbaar waren, de mogelijkheid gegeven elkaar te ontmoeten. Die vereniging heeft de onnoembare feiten die de slachtoffers hebben ondergaan, bekendgemaakt bij een breed publiek en heeft actie ondernomen om die feiten op de politieke agenda te plaatsen.

De Kerk heeft in dit halfrond haar excuses aangeboden voor deze sombere bladzijde uit onze geschiedenis. Het is een eerste stap aangezien berouw, ook al is dat vandaag fel in zwang, niet volstaat.

We moeten op onze beurt het leed van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie – de meeste van hen zijn landgenoten – erkennen. We moeten de verantwoordelijkheid van België erkennen en het leed herstellen waar het herstelbaar is.

Met dit voorstel van resolutie willen we een sterk signaal geven aan de regering opdat ze de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de metissen in de eerste plaats alle mogelijke medewerking verkrijgen van de ambassades en Belgische diplomatieke missies om hun biologische ouders te kunnen identificeren als dat mogelijk is en voorts, om gemakkelijker de koloniale archieven en de archieven van de religieuze congregaties te kunnen raadplegen. De Ecolo‑Groen‑fractie heeft een amendement ingediend waarin gevraagd wordt dat we toegang zouden kunnen krijgen tot alle informatie waarover de religieuze organisaties beschikken. We hebben tijdens het colloquium vernomen dat sommige van die archieven zelfs naar het buitenland werden overgebracht. We vragen aan de regering dat ze ervoor pleit dat die archieven toegankelijk worden, waar ze zich ook bevinden.

We vragen een eventueel herstel, van welke aard ook, voor alle berokkende schade en onrechtvaardigheden.

We willen ook dat de persoonlijke dossiers van de betrokken personen geïnventariseerd zouden worden, zodat verbanden tussen de dossiers kunnen worden gelegd.

Aangezien we daartoe bevoegd zijn, zou het toch wenselijk zijn dat we tussenkomen in sommige gevallen van weigering van de nationaliteit aan metissen – wat bijna hetzelfde is als het verval van nationaliteit – waardoor die metissen staatloos zijn geworden. Naar aanleiding van een breed debat in de Senaat hebben we de wens geuit om de nefaste gevolgen van die staatloosheid te zien herstellen. Helaas heeft de meerderheid ons niet gevolgd.

We vragen nog dat het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (CEGESOMA) een uitvoerig historisch onderzoek kan uitvoeren naar de rol van de burgerlijke en kerkelijke overheden in de behandeling van de metissen in de koloniale tijd in Belgisch‑Congo en in Ruanda‑Urundi.

We vragen dat op basis van deze resolutie een plechtige herdenkingsverklaring in naam van België wordt afgelegd.

Mevrouw de voorzitster, beste collega’s, het is tijd dat de Senaat, waar ze kan, maximaal hulp biedt aan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika, dat ze bijdraagt aan de erkenning van hun pijnlijke geschiedenis en dat ze de gevolgen daarvan waar mogelijk herstelt.

M. Philippe Mahoux (PS). – Madame la Présidente, chers Collègues, pendant de longues années la discrimination dont furent victimes les métis issus de la colonisation belge en Afrique fut considérée comme un sujet tabou en Belgique, un sujet peu connu de la plupart d’entre nous ou occulté par ceux qui étaient informés.

Il s’agit pourtant de plusieurs milliers d’enfants métis nés, pour la grande majorité, de l’union d’hommes belges et blancs en poste au Congo, au Rwanda et au Burundi, et de mères congolaises, rwandaises ou burundaises noires. Il peut paraître anachronique de parler d’une nationalité qui n’était pas d’actualité à l’époque, la ségrégation dont les métis ont été victimes dans ce qui était encore les colonies, ayant précédé l’indépendance du Congo, du Burundi et du Rwanda. Dix mille enfants auraient été séparés de leurs parents par l’État, par le truchement des institutions religieuses, au motif qu’ils avaient une couleur de peau qui n’était pas la bonne. Les missionnaires rappelaient d’ailleurs souvent aux métis que leur peau portait la couleur du péché.

Aujourd’hui, nous souhaitons participer à cette prise de conscience. Aujourd’hui, nous voulons que soient reconnus ces actes impardonnables commis par l’État, par le truchement de l’administration et des institutions religieuses, durant la période de colonisation et la période d’indépendance: enlèvements de ces enfants à leur mère, mises à l’écart dans des orphelinats ou des pensionnats, séparations de fratries, adoptions forcées, avec toutes les conséquences qui en découlent pour ces enfants expatriés, déracinés, mis au banc de la société, déconsidérés, avec une perte d’identité, une perte de nationalité et une apatridie, mais aussi pour leur mère, dont les enfants ont été arrachés à leur affection, souvent de manière brusque, sans que des adieux soient possibles.

Agissant à l’époque dans une prétendue légalité, indigne, l’administration coloniale et l’Église ont infligé toutes ces blessures, ces déchirements, à des enfants, des mères et des pères spoliés de leurs droits les plus fondamentaux. Ces situations ont été relatées à travers les témoignages que nous avons pu entendre lors du colloque qui s’est tenu au Sénat le 25 avril dernier.

Sensibilisé par la démarche entreprise par l’Association des métis de Belgique, j’ai souhaité avec mon groupe prendre le relais en déposant une proposition de résolution concernant cette page douloureuse de notre histoire. M. Anciaux a, lui aussi, déposé une proposition à cet égard. Le texte de cette proposition se voulait fort, engagé, à la hauteur des souffrances endurées par les enfants métis, leur mère, leur père et leur famille. Nous souhaitons et nous voulons réparer, aujourd’hui encore, ce qui est réparable. Étant donné l’existence de différentes propositions sur la table et l’adhésion assez large sur la dénonciation de cette situation, la commission a décidé de travailler par la voie du consensus. Nous nous sommes donc attelés avec les collègues à la rédaction d’un nouveau texte. C’est ce texte que nous allons voter, en tout cas, je l’espère. Il a été soutenu à l’unanimité des membres en commission. Je mets de côté, évidemment, mais c’est devenu une habitude, les membres de la N‑VA qui, soit pour des raisons de fond soit du fait de leur allergie au travail du Sénat, n’ont pas voté les textes en commission.

Je tiens tout particulièrement à remercier l’Association Métis de Belgique (AMB), présente tout au long de nos travaux et qui nous a permis, par la voie d’amendements, d’améliorer encore le texte qui avait fait l’objet d’un large consensus au sein de notre commission.

Je souhaite surtout rendre hommage à l’action de cette association, qui a permis à ses victimes, isolées et donc fragiles, de se rencontrer et d’échanger. Cette association a porté les faits innommables qu’ont subis les victimes à la connaissance d’un large public et est intervenue pour mettre ces faits à l’agenda politique.

L’Église a présenté ses excuses dans cet hémicycle pour cette sombre page de notre histoire. Il s’agit d’un premier pas car la repentance, si elle est largement à la mode en ce moment, ne suffit pas.

Nous devons, à notre tour, reconnaître les souffrances de ces métis – la plupart d’entre eux sont des compatriotes – issus de la colonisation belge, reconnaître la responsabilité de la Belgique et réparer ces souffrances, quand elles sont réparables.

Par le biais de cette proposition de résolution, nous entendons adresser un message fort au gouvernement afin que ce dernier prenne les mesures qui s’imposent de façon à permettre aux métis, tout d’abord, de recevoir toute la collaboration possible des ambassades et des postes diplomatiques belges présents sur place afin de pouvoir identifier leurs parents biologiques quand c’est possible et, ensuite, de consulter plus aisément les archives coloniales et celles des congrégations religieuses. Le groupe Ecolo‑Groen! a déposé un amendement demandant que nous puissions avoir accès à l’ensemble de ces informations détenues par les organisations religieuses. Nous avons appris lors du colloque que certaines d’entre elles avaient même été transférées à l’étranger. Nous demandons au gouvernement qu’il plaide pour que ces archives soient accessibles, quel que soit l’endroit où elles se trouvent.

Nous demandons l’obtention d’une éventuelle réparation, de quelque nature qu’elle soit, pour tous les préjudices et injustices occasionnés.

Nous souhaitons aussi que les dossiers personnels des personnes concernées soient répertoriés, de manière à ce que des corrélations puissent être établies entre eux.

Puisque nous somme compétents à cet égard, il serait quand même souhaitable d’intervenir quant aux refus de nationalité, qui s’apparentent presque à une déchéance de nationalité, opposés à certains métis, qui sont ainsi devenus des apatrides. À l’occasion d’un large débat mené au Sénat, nous avons exprimé le souhait de voir corriger les conséquences néfastes de cette apatridie. Hélas, la majorité ne nous a pas suivis.

Nous demandons encore que le Centre d’études et de documentation Guerre et Sociétés contemporaines (CEGESOMA) puisse mener une recherche historique circonstanciée sur le rôle des autorités civiles et ecclésiastiques dans la façon dont les métis ont été traités, à cette époque coloniale, au Congo belge et au Ruanda‑Urundi.

Nous demandons au gouvernement que soit prononcée, sur la base de la présente résolution, une déclaration solennelle et mémorielle au nom de la Belgique.

Madame la Présidente, chers Collègues, il est temps pour le Sénat d’apporter l’aide maximale qu’il est en mesure de donner aux métis issus de la colonisation belge en Afrique, à la reconnaissance de leur douloureuse histoire, et d’en corriger les conséquences, quand c’est encore possible.

De heer Jan Becaus (N‑VA). – Het lot van metiskinderen uit de voormalige Belgische kolonie en uit de mandaatgebieden vormt een van de donkerste bladzijden in de zo al pijnlijk beladen koloniale geschiedenis van België. Ieder weldenkend mens zal dat erkennen. Ook de N‑VA‑fractie is van mening dat er iets moet worden ondernomen ten gunste van deze gekwetste en vaak vergeten groep mensen.

De N‑VA heeft haar aandacht voor deze thematiek al laten blijken als mede‑indiener van een resolutie in het Vlaams Parlement, een resolutie betreffende de erkenning van de slachtoffers en overlevenden van de gedwongen adopties in Vlaanderen. Daarin wordt onder meer gesteld dat “metiskinderen een beroep moeten kunnen doen op dezelfde hulp en ondersteuning als de binnenlandse geadopteerden die na dwang in adoptie zijn geplaatst.” Vlaanderen was daarmee op ons initiatief bij de eersten om deze thematiek onder de aandacht te brengen. Voorts hebben we in de Kamer van volksvertegenwoordigers een resolutie medeondertekend over de segregatie waarin de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest. Onze houding tegenover dit dossier heeft dus niets te maken met de problematiek ten gronde, zoals de heer Mahoux daarnet even suggereerde, wel integendeel. Na het werk in het Vlaams Parlement zijn we meer dan ooit vastbesloten om dit werk op federaal niveau voort te zetten in de Kamer.

M. Jan Becaus (N‑VA). – Le sort des enfants métis de l’ancienne colonie et des anciens territoires sous mandat de la Belgique est une des pages les plus sombres de l’histoire coloniale déjà très douloureuse de la Belgique. Le groupe N‑VA pense qu’il faut faire quelque chose en faveur de ce groupe de personnes vulnérables et souvent oubliées.

La N‑VA a déjà montré qu’elle s’intéressait à cette thématique, puisqu’elle a été co‑auteur d’une résolution déposée au Parlement flamand, concernant la reconnaissance des victimes et survivants des adoptions forcées en Flandre. Il y est notamment indiqué que les enfants métis doivent pouvoir faire appel à la même aide et au même accompagnement que les enfants victimes d’une adoption forcée dans le cadre d’une adoption nationale. La Flandre a été parmi les premiers à demander, à notre initiative, que l’on se penche sur cette question. Nous avons ensuite cosigné à la Chambre une résolution sur la ségrégation dont les métis issus de la période de la colonisation belge en Afrique avaient été les victimes. Notre position sur ce dossier n’a donc rien à voir avec le fond du problème, comme M. Mahoux vient de le suggérer, au contraire. Après le travail réalisé au Parlement flamand, nous sommes plus que jamais résolus à poursuivre ce travail au niveau fédéral, à la Chambre.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik wil iets preciseren. Ik heb niet gesuggereerd dat u tegen de inhoud van de tekst was. Ik heb alleen gezegd dat ik dat tot nu toe niet weet. Uit uw uiteenzetting verneem ik nu dat u de inhoud steunt.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je tiens à apporter une petite précision. Je n’ai pas suggéré que vous étiez opposés au fond du texte. J’ai simplement dit que jusqu’à présent, je n’en savais rien. Par votre intervention, vous m’apprenez que vous le soutenez.

De heer Jan Becaus (N‑VA). – Dus, na het werk in het Vlaams Parlement zijn we meer dan ooit besloten om dit werk op het federale niveau voort te zetten in de Kamer, de plaats waar dit volgens ons thuishoort. Dit dossier is immers belangrijk genoeg om er een doorgedreven aandacht aan te blijven besteden.

De problematiek van de metissen is volgens ons te schrijnend om beperkt te blijven tot een resolutie in de Senaat waarvan de finaliteit altijd twijfelachtig is. Bovendien ziet onze fractie liever niet dat de Senaat adviezen verstrekt aan de deelstaten. Om die reden, en vanwege het feit dat deze inhoudelijke discussie reeds in het Vlaams Parlement heeft plaatsgevonden, en dat ze nu is aangevat in de Kamer van volksvertegenwoordigers, zal onze fractie zich straks bij de stemming onthouden.

M. Jan Becaus (N‑VA). – Une fois le travail terminé au Parlement flamand, nous sommes plus que jamais résolus à le poursuivre à la Chambre qui est, selon nous, l’endroit approprié pour consacrer à ce dossier l’attention soutenue qu’il mérite.

Selon nous, la problématique des métis est trop révoltante pour ne faire l’objet que d’une résolution du Sénat à la finalité douteuse. En outre, notre groupe préfère que le Sénat s’abstienne de délivrer des conseils aux entités fédérées. C’est pourquoi nous nous abstiendrons lors du vote.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – We zijn slechts enkele dagen verwijderd van de onafhankelijkheidsdatum van drie landen waarmee België een gemeenschappelijk verleden heeft: Congo, op 30 juni 1960, Rwanda en Burundi op 1 juli 1962. Dat gemeenschappelijk verleden is koloniaal en België kan er stilaan op een lucide, rechtlijnige en empathische manier op terugblikken. Ook al is er nog steeds passie en emotie mee gemoeid.

De herinneringsplicht dwingt de Belgische overheid tot introspectie. Welke rol heeft ze gespeeld? Wat is de balans van wat ze gerealiseerd heeft? Was een koloniale onderneming op zich verdedigbaar? Hoe moeten we dat vandaag bekijken?

Die herinneringsplicht vereist ook dat we in dialoog treden met de ander, met anderen: de overheden en de mensen, want het gaat om mannen en vrouwen van vlees en bloed. Die levensverhalen moeten naast de geschiedenis worden gelegd, die ons overstijgt en omvat, die we vorm geven en die de koers van het politieke leven bepaalt, evenals de verhoudingen tussen landen en regeringen.

Op het gebied van de individuele relaties is de bewustwording over het fundamenteel gegeven van rassensegregatie nog niet zo lang geleden ten volle doorgedrongen. Dat gegeven verklaart de afzondering en het isolement van de metiskinderen in internaten, die gescheiden werden zowel van blanken als van zwarten.

Aan de vooravond van de Congolese onafhankelijkheid organiseerde de Belgische Staat nochtans de evacuatie van die kinderen naar België, waar ze toevertrouwd werden aan pleeggezinnen of in internaten of tehuizen ondergebracht werden. Zo werden kinderen weggerukt van hun moeders, broers en zussen. Sommigen verloren hun naam, hun voornaam en hun geboorteakte. Die keuze heeft zware gevolgen gehad, die vandaag nog voelbaar zijn.

De resolutie die we vandaag ter stemming voorleggen, is voortgekomen uit het werk van metissen zelf, vaak verenigd in verenigingen als Mater Matuta of Metis van België, en is gebaseerd op verschillende werken, verhalen, documentaires, antropologische en historische studies. Ze zijn geen eindpunt, maar daarmee werd wel het deksel opgelicht van een geheime en verboden koffer.

We hebben een interessante gedachtewisseling gehad die is uitgemond op een consensustekst over deze, naar de mening van Ecolo‑Groen, pijnlijke, moeilijke en urgente kwestie.

Het onderwerp is pijnlijk voor de metiskinderen en hun ouders vanwege de afzondering en de weigering om te erkennen wat ze moesten doormaken.

Die weigering werd op verschillende manieren aangestuurd: door schuldgevoel over de koloniale periode, door de echte of berekende altruïstische ingrepen om die kinderen af te zonderen, door een schuldbewust, maar laattijdig besef, of door andere mechanismen die we nog moeten onderzoeken.

Dit trauma werd ook doorgegeven, want het werd in stilte beleefd en gedragen. Er is dus een impact op verschillende generaties, wat de zaak nog pijnlijker maakt.

Het is een moeilijk onderwerp omdat de impact van het koloniale verleden van België pas recent is doorgedrongen in het gemeenschappelijk bewustzijn. Deze bladzijde van de geschiedenis is tekenend voor de inzet van de kolonisatie en voor de rol en de plaats van de blanke mannen tegenover de zwarte vrouwen.

We worden ook geconfronteerd met een segregatiebeleid dat de Staat nooit heeft willen erkennen.

We moeten rekening houden met de paternalistische houding die geleid heeft tot de zogenaamde noodzaak om de kinderen te beschermen, terwijl we dit vandaag als een ontvoering zouden beschouwen. Die kinderen werden vervolgens in pleeggezinnen geplaatst waar hun toekomst allerlei kanten uit kon gaan.

Het is een pijnlijk, moeilijk en dringend onderwerp, zei ik al. Er moet nu dringend iets gebeuren, want het is hoog tijd om aan die mensen, die zestig jaar geleden zo dramatisch werden getroffen, het recht op waarheid te geven. Van velen zijn de ouders intussen al overleden. Het openstellen van de archieven biedt nieuwe mogelijkheden voor opzoekingen, vooral voor de mensen van wie de naam werd veranderd. Die opening geldt ook voor de archieven van religieuze congregaties die niet meer in België aanwezig zijn. Ze bevinden zich in het Vaticaan en moeten kunnen geraadpleegd worden vanuit België of naar België worden teruggebracht.

Onze commissie heeft verschillende elementen in overweging genomen, waaronder het beleid van de Belgische overheid ten aanzien van de metiskinderen in Belgisch Congo tijdens de koloniale periode en in Ruanda‑Urundi, dat onder Belgisch bestuur stond, om die kinderen weg te nemen bij hun Afrikaanse moeders en ze apart op te voeden in weeshuizen en internaten.

We hebben ook rekening gehouden met het feit dat een groot aantal metiskinderen in België werden verplaatst en dat sommigen van hen door Belgische gezinnen werden geadopteerd. Een deel van hen zoekt nog altijd naar zijn Afrikaanse en Europese roots en wil de banden aanhalen met de familie van Belgische en Europese herkomst. Sommige Afrikaanse moeders zijn overigens nog altijd op zoek naar hun metiskinderen, die zonder hun toestemming naar België werden overgebracht.

Onze resolutie is gericht op de situatie zoals ze vandaag is voor de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika. Ze neemt akte van de maatregelen die genomen zijn door het Vlaams Parlement en door het Parlement van de Franse Gemeenschap ter bevordering van de toegang van metissen tot hun persoonlijk dossier en van de voorstellen in die parlementen die erop gericht zijn rekening te houden met de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in andere beleidsdomeinen waarvoor zij bevoegd zijn, in het bijzonder cultuur en onderwijs. Onze resolutie erkent vooral dat de metissen het slachtoffer zijn geweest van een doelbewuste segregatie onder het Belgische koloniale bewind in Congo en in Ruanda‑Urundi tot in 1962 en van de daaruit voortvloeiende gedwongen scheiding van de ouders.

Er wordt aan elke deelstaat gevraagd om actie te ondernemen om de geleden schade te herstellen en vooral om in te grijpen daar waar er nog negatieve gevolgen doorwerken.

De vragen zijn in de eerste plaats gericht tot de federale overheid en wel rond drie werkpunten: het vergemakkelijken van de toegang tot informatie, de voortzetting van historisch onderzoek om de rol van de burgerlijke en kerkelijke overheid in de behandeling van de metissen in die tijd beter te omschrijven en de vergoeding van de schade.

Over dat laatste punt werd lang gediscussieerd en we zijn het erover eens geworden dat het belangrijk is om na te gaan hoe het onrecht dat destijds aan de Afrikaanse moeders is aangedaan door het wegnemen van hun kinderen en de schade aan de metiskinderen die geboren zijn tijdens de Belgische kolonisatie, kunnen worden goedgemaakt, bijvoorbeeld door de oprichting van een gedenksteen ter herinnering aan die sombere bladzijde uit onze geschiedenis en door op basis van deze resolutie een plechtige herdenkingsverklaring af te leggen.

Er worden ook vragen gericht aan de regeringen van de deelstaten, zodat de personen die niet geadopteerd zijn en op zoek zijn naar hun herkomst gemakkelijker toegang zouden krijgen tot hun dossier, en dat de VMB en de andere betrokken organisaties daarvan op de hoogte worden gehouden. We vragen hen ook om rekening te houden met de geschiedenis van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in hun beleid, met name in het cultuurbeleid en het onderwijsbeleid en om alle archieven te ontsluiten die onder hun verantwoordelijkheid vallen, voor zover dat nog niet gebeurd is: we moeten op zoek gaan naar de waarheid.

Ik besluit. We hebben uitgebreid van gedachten gewisseld in de commissie. We hebben geluisterd naar de verenigingen van metissen die acties ondernomen hebben en Groen‑Ecolo prijst hun engagement en hun wil om hun persoonlijke geschiedenis te verbinden met de politieke geschiedenis van ons land, van onze landen.

We hebben een consensustekst kunnen opstellen, die effectief concrete gevolgen heeft voor de metiskinderen, voor sommigen misschien op het einde van hun leven, maar met een onbetwistbaar morele betekenis. Net die diepe betekenis zal geconcretiseerd moeten worden, vooral op het federale niveau.

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Nous sommes seulement à quelques jours des dates anniversaires de l’indépendance de trois pays avec lesquels la Belgique a un passé commun: Congo, le 30 juin 1960, Rwanda et Burundi, le 1er juillet 1962. Ce passé commun est colonial et la Belgique commence à pouvoir le regarder avec lucidité, rigueur et empathie. Même si les passions et les émotions restent vives.

Ce travail de mémoire oblige les autorités belges à l’introspection. Quels rôles ont‑elles joué? Quels bilans peuvent‑elles tirer de ce qu’elles ont réalisé? Le projet même de l’entreprise coloniale était‑il acceptable? Comment le relire aujourd’hui?

Ce travail de mémoire exige aussi le dialogue avec l’autre, avec les autres: les autorités et les peuples, car ce sont des femmes et des hommes bien réels. Le récit de ces histoires de vie individuelles est à relire au regard de l’Histoire, celle qui nous dépasse et nous englobe, celle que nous façonnons et qui oriente le cours de la vie politique, des relations entre les pays et les gouvernements respectifs.

Pour ce qui concerne les relations individuelles, un fait fondamental, presque fondateur a pris corps assez récemment dans la conscience: la ségrégation raciale. C’est elle qui explique la séparation et l’isolement des enfants métis dans des pensionnats, à l’écart tant des blancs que des noirs.

Et pourtant, à la veille de l’indépendance du Congo, l’État belge a organisé l’évacuation de ces enfants vers la Belgique où ils ont été confiés à des familles d’accueil ou placés dans des internats, homes et foyers. Des enfants ont ainsi été arrachés à leurs mères et des fratries ont été séparées. Certains ont perdu leur nom, leur prénom et leur acte de naissance. C’est ce choix qui a été lourd de conséquences. Ses effets sont encore ressentis actuellement.

La résolution que nous avons choisi de proposer au vote aujourd’hui est le fruit du travail des métisses elles‑mêmes et des métis eux‑mêmes, souvent réunis au sein d’associations comme Mater Matuta ou Métis de Belgique, appuyé par divers travaux, récits, documentaires, études anthropologiques, historiques. Ils ne sont pas terminés mais ont levé le couvercle du coffre des secrets et des tabous.

Nous avons eu des échanges intéressants pour aboutir à un texte de consensus sur cette question douloureuse, difficile et urgente, selon Écolo‑Groen.

Le sujet est douloureux pour les enfants métis et leurs parents, à cause de l’arrachement et du refus qui leur a été fait de reconnaître ce qu’ils ont vécu.

Ce refus a été alimenté de plusieurs manières: par la mauvaise conscience de l’action coloniale, par l’altruisme réel ou calculé des démarches de séparation, par la culpabilité d’une prise de conscience tardive, par d’autres mécanismes qu’il nous faudra encore explorer.

Ce traumatisme a été transmis car il a été vécu et gardé dans le silence. Il est donc question d’un impact transgénérationnel, ce qui est particulièrement douloureux.

Le sujet est difficile car ce n’est que récemment que le poids de l’histoire coloniale arrive à la conscience collective en Belgique. Cette page de l’histoire incarne l’enjeu de la colonisation, le rôle et la place des hommes blancs dans leurs relations aux femmes noires.

Mais on est également confronté à une politique de ségrégation que l’État n’a jamais voulu reconnaître.

II faut également prendre en compte l’attitude paternaliste qui a mené à la soi‑disant nécessaire protection de ces enfants alors que, à l’aune de notre regard aujourd’hui, elle équivaut à un rapt. Ces enfants ont ensuite été placés dans des familles d’accueil, avec des destins très divers.

Sujet douloureux, difficile, et urgent, disais‑je: il y a une urgence à agir car ces pratiques datent maintenant de presque soixante ans, et le temps presse pour enfin donner droit à la vérité aux personnes touchées par ces drames, leurs parents étant eux‑mêmes pour la plupart décédés. Ouvrir les archives offre de nouvelles possibilités de recherches, surtout pour les personnes dont le nom de famille a été changé. Cette ouverture concerne également les archives des congrégations religieuses qui ne sont plus présentes en Belgique. Elles se trouvent au Vatican et devraient être consultables ou même rapatriées en Belgique.

Notre commission a pris en considération divers éléments, dont la politique menée par les autorités belges vis‑à‑vis des enfants métis à l’époque coloniale au Congo belge et au Ruanda‑Urundi administré par la Belgique, consistant à les enlever à leurs mères africaines pour les éduquer entre eux dans des orphelinats ou des pensionnats.

Nous avons aussi tenu compte du fait qu’un grand nombre de métis ont été déplacés en Belgique et que certains ont été adoptés par des familles belges. Une partie d’entre eux sont toujours en quête de leurs racines africaines et européennes et aspirent à renouer avec leurs familles d’origine belge et européenne. En outre, certaines mères africaines sont encore à la recherche de leurs enfants métis placés en Belgique sans leur consentement.

Notre résolution s’inscrit dans le présent car elle prend en considération les nombreuses conséquences subies encore aujourd’hui par les métis issus de la colonisation belge en Afrique. Elle acte les dispositions prises par les Parlements flamand et de la Communauté française en faveur de l’accès des métis coloniaux à leurs dossiers personnels, ainsi que des propositions circulant dans ces parlements afin que l’histoire des métis issus de la colonisation belge soit prise en compte dans les autres politiques qui relèvent de leurs compétences, en particulier la culture et l’éducation. Mais surtout, notre résolution reconnaît la ségrégation ciblée dont les métis ont été victimes sous l’administration coloniale belge du Congo et du Ruanda‑Urundi jusqu’en 1962, ainsi que la politique d’enlèvements forcés y afférente.

Les demandes évoquent les actions à entreprendre par chacune des entités de la Belgique pour tenter de compenser les dommages subis et surtout agir pour que les conséquences négatives encore perceptibles soient prises en compte.

Les demandes s’adressent d’abord aux autorités fédérales et s’articulent autour de trois axes: primo, la facilitation de l’accès aux informations; secundo, la prolongation des recherches historiques en vue de mieux cerner le rôle des autorités civiles et ecclésiastiques dans la façon dont les métis ont été traités à cette époque; tertio, la réparation.

Ayant longuement discuté de ce dernier point, nous nous sommes accordés sur l’importance d’examiner comment réparer les injustices faites jadis aux mères africaines auxquelles leurs enfants ont été enlevés ainsi que les préjudices occasionnés aux métis issus de la colonisation belge, par exemple en érigeant une stèle commémorative de cette page sombre de notre Histoire et en prononçant, sur la base de la présente résolution, une déclaration solennelle et mémorielle.

Des demandes s’adressent également aux gouvernements des entités fédérées, de manière à faciliter l’accès à leurs dossiers des personnes non adoptées en recherche d’origine, et d’en informer l’AMB et les autres associations intéressées. Nous les prions aussi de tenir compte de l’histoire des métis issus de la colonisation belge dans leurs politiques, notamment de la culture et de l’éducation, et d’ouvrir, pour autant que cela n’ait pas encore été fait, toutes les archives qui relèvent de leurs responsabilités: il en va de la recherche de la vérité.

En conclusion, nous avons longuement échangé et discuté en commission. Nous avons également écouté les associations de métis qui se sont mobilisées, et Ecolo‑Groen salue leur engagement et leur volonté de faire se relier leur histoire personnelle avec l’histoire politique de notre pays, de nos pays.

Nous sommes arrivés à un texte de consensus, qui a effectivement des prolongements concrets pour ces enfants métis, parfois au terme de leur vie, mais qui a aussi un poids moral indéniable. C’est ce poids, cette gravité, qu’il faudra concrétiser, surtout au niveau du gouvernement fédéral.

Mevrouw Anne Barzin (MR). – Mevrouw de voorzitster, collega’s, onze assemblee moet zich uitspreken over een voorstel van resolutie betreffende de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest.

Dit thema werd al besproken in het Vlaams Parlement, in de Franse Gemeenschapscommissie en in het Parlement van de Franse Gemeenschap en zal ook besproken worden in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Daaruit blijkt het belang en het transversale karakter van dit onderwerp. Sinds enkele jaren wordt kritisch nagedacht over de geschiedenis en het lot van de metissen en worden daarover vragen gesteld aan de instellingen en de politieke mandatarissen.

Over de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest, werd in ons halfrond in april een colloquium gehouden. Het is een moeilijk en pijnlijk onderwerp dat onze belangstelling verdient en waarvoor snel oplossingen moeten worden aangereikt.

De hoorzitting die georganiseerd werd door de vereniging Metis van België heeft meer duidelijkheid gebracht over dit vaak miskende, dramatische aspect van de kolonisatie. De vertegenwoordigers van de verschillende verenigingen die de debatten over de voorstellen van resolutie met belangstelling volgden, hebben zich proactief opgesteld.

Er werden verschillende voorstellen ingediend. Vervolgens werd een consensustekst voorgesteld op basis van artikel 20‑3 van het Reglement van de Senaat. Er konden amendementen worden ingediend en besproken en zo zijn we tot een tekst gekomen waarin de sleutelelementen werden opgenomen, die meermaals in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden aan bod zijn gekomen. Er worden verschillende vragen gericht aan de federale regering. Ik denk bijvoorbeeld aan de noodzakelijke samenwerking vanwege de ambassades en de Belgische diplomatieke posten voor de identificatie van de biologische ouders van de metiskinderen, aan de invoering van een mechanisme om de raadpleging van de koloniale archieven te vergemakkelijken en de metiskinderen een betere toegang te verzekeren tot hun persoonlijk dossier. Ik denk aan de studies die worden toevertrouwd aan het CEGESOMA, zowel over de rol van de burgerlijke en kerkelijke overheden tijdens de koloniale periode als over de ontsluiting van het archief om het inkijken van dossiers mogelijk te maken. Ik denk ook aan een gedenksteen en aan een plechtige herdenkingsverklaring namens ons land.

Het betreft een transversale materie en bijgevolg is er ook een rol weggelegd voor de deelstaten. Sommige maatregelen werden al genomen door de regering en het Vlaams Parlement, maar andere moeten nog genomen worden in Brussel en in het Waals Gewest. De tekst van de resolutie vraagt de deelstaten om voor zover dat nog niet gebeurd is, maatregelen te treffen om de toegang van personen tot hun dossier te organiseren dat bijgehouden wordt door het centrale bestuur van de Gemeenschap of door een erkende adoptieorganisatie. De Gemeenschappen moeten ook op twee andere niveaus optreden: via hun cultuur- en onderwijsbeleid moeten zij beter rekening houden met de geschiedenis van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie en moeten ze alle archieven waarvoor ze verantwoordelijk zijn ontsluiten en erover waken dat geen argumenten van privacy of van technische aard de opzoekingen naar de identiteit en de herkomst van metissen belemmeren.

Dit voorstel van resolutie is het resultaat van samenwerking tussen verschillende partijen van onze assemblee en is daarom des te krachtiger. We hebben tijdens de hoorzittingen vastgesteld dat op sommige punten vooruitgang is geboekt, maar we moeten verder gaan en de volwassen geworden metiskinderen helpen bij hun zoektocht naar hun identiteit, de verschillende instanties aanmoedigen om de toegang tot persoonlijke gegevens en archieven gemakkelijker te maken en erkenning te geven aan de segregatie die de kinderen en hun families hebben ondergaan. Door aan die mensen een deel van hun verleden terug te geven, zullen we in deze delicate materie vooruitgang boeken. Ik zal met veel overtuiging voor deze resolutie stemmen.

Mme Anne Barzin (MR). – Madame la Présidente, chers Collègues, notre assemblée est amenée à se prononcer sur une proposition de résolution relative à la ségrégation subie par les métis issus de la colonisation belge en Afrique.

Cette thématique importante a déjà fait l’objet de discussions au sein du Parlement flamand, de la COCOF et du Parlement de la Communauté française et elle sera également abordée à la Chambre des représentants. Cela démontre l’importance particulière et le caractère transversal que revêt le sujet. Depuis quelques années, l’histoire et le sort des métis ont fait l’objet de nombreuses réflexions et de questionnements relayés auprès des institutions et des mandataires politiques.

La ségrégation subie par les métis issus de la colonisation belge en Afrique a fait l’objet d’un colloque dans notre hémicycle en avril dernier. Il s’agit d’un sujet difficile et douloureux qui mérite notre intérêt et pour lequel des solutions doivent être apportées rapidement.

L’audition organisée par l’Association des métis de Belgique a permis d’apporter des éclaircissements sur ce drame, souvent méconnu, de la colonisation. Je tiens à souligner le rôle proactif des représentants des différentes associations qui ont suivi les débats sur les propositions de résolution avec beaucoup d’intérêt et de rigueur.

Plusieurs propositions ont été déposées. Ensuite, un texte consensuel a été proposé sur la base de l’article 20‑3 du Règlement du Sénat. Des amendements ont pu être déposés et discutés et nous avons ainsi pu aboutir à un texte reprenant les aspects clés évoqués à plusieurs reprises au sein de la commission des Affaires institutionnelles. Différentes demandes sont adressées au gouvernement fédéral. Je pense notamment à la nécessaire collaboration des ambassades et des postes diplomatiques belges pour l’identification des parents biologiques des enfants métis, à la mise en place d’un mécanisme destiné à faciliter la consultation des archives coloniales et l’accès des enfants métis à leur dossier personnel. Je songe aux études confiées au CEGESOMA, tant sur le rôle des autorités civiles et ecclésiastiques à l’époque coloniale que sur l’ouverture des archives afin de permettre la consultation des dossiers. Je pense aussi à la mise en place d’une stèle commémorative et à une déclaration solennelle et mémorielle au nom de notre pays.

Il s’agit d’une matière transversale. Dès lors, les entités fédérées ont aussi un rôle clé à jouer. Si certaines mesures ont déjà été prises par le gouvernement et le Parlement flamands, d’autres restent à prendre à Bruxelles et en Région wallonne. Le texte de la résolution demande aux entités fédérées de prendre, pour autant que cela n’ait pas encore été fait, une disposition organisant l’accès des personnes aux dossiers détenus par l’autorité centrale communautaire ou par un organisme d’adoption agréé. Les Communautés doivent aussi travailler à deux autres niveaux: elles peuvent, à travers leurs politiques culturelles et éducatives, mieux prendre en compte l’histoire des métis issus de la colonisation belge et elles peuvent faire en sorte d’ouvrir toutes les archives relevant de leur responsabilité et veiller à ce qu’aucun argument lié au respect de la vie privée ou relevant de considérations techniques ne constitue un obstacle aux recherches d’identité et d’origine des métis.

Cette proposition de résolution est le fruit d’un travail et d’une collaboration entre plusieurs partis de notre assemblée et elle en tire d’ailleurs sa force. Si, comme nous l’avons constaté lors de l’audition, certaines avancées ont été réalisées, il était important d’aller plus loin et d’accompagner davantage encore ces enfants métis devenus adultes dans leur recherche d’identité, d’encourager les différentes instances à faciliter l’accès aux données personnelles et aux archives et de soutenir la reconnaissance de la ségrégation subie par ces enfants et par leurs familles. C’est en rendant à ces personnes une partie de leur passé que nous pourrons avancer sur ce sujet sensible. Je voterai donc en faveur de cette proposition de résolution avec beaucoup de conviction.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Sinds de gemeenschap van de metissen ons enkele maanden geleden contacteerde en ons confronteerde met het verhaal dat zijzelf en hun families hebben meegemaakt, is het me telkens weer opgevallen dat er in deze hele periode, tijdens alle gesprekken die we hebben gevoerd, op geen enkele manier haat naar boven is gekomen. De gesprekken waren niet doorspekt van verwijten of een negatief gevoel. Nochtans, bekijken we de situatie waarin de metissen zich hebben bevonden en zich nog altijd bevinden en hun hele problematiek, dan kunnen we alleen maar spreken van een fundamentele schending van mensenrechten en rechten van kinderen, van fundamenteel racisme en onverdraagzaamheid. En het ergste is dat al die schendingen en al dat onrecht mede is veroorzaakt door de overheid, door de staat, in samenwerking met de kerk. Spreek ik vandaag met metissen of de kinderen van de kolonisatie, zoals ze ook worden genoemd, dan ervaar ik een bijzonder groot gevoel van nederigheid. En dat bijzonder groot gevoel van nederigheid moeten de hele politiek wereld en het hele land ervaren als ze met de geschiedenis van de metissen worden geconfronteerd.

Het heeft me bijzonder veel plezier gedaan vast te stellen dat er over de partijgrenzen heen een grote bereidheid bestaat om rond deze problematiek echt stappen vooruit te zetten. De heer Mahoux contacteerde mij reeds lang geleden over deze problematiek. Ik heb onmiddellijk steun gevonden bij de voorzitster, die ook het initiatief tot het colloquium heeft genomen en daarvoor danken we haar. Ik heb ook onmiddellijk steun gevonden bij mevrouw de Bethune, die meteen voelde dat we samen door deze problematiek moeten en er samen vooruitgang in moeten krijgen. Ook dank aan de heer Mampaka en mevrouw De Sutter die onmiddellijk mee op de kar sprongen en hun steun gaven.

Over deze problematiek moeten we niet alleen, over de partijgrenzen heen, verontwaardigd en geschokt zijn. We moeten vooral alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat het onrecht dat deze kinderen – die intussen volwassen zijn en zelf kinderen hebben – en hun ouders is aangedaan, zich nooit nog kan herhalen en dat dat onrecht vandaag wordt rechtgezet.

Tot op vandaag blijft dit onrecht rechtstreeks gevolgen hebben. Tot op vandaag stellen we vast dat kinderen hun ouders niet kennen omdat, ook al zijn die gegevens kenbaar in archieven, die archieven niet ontsloten worden. Tot op vandaag stellen we vast dat rechten ontnomen worden of dat belangen geschaad worden omdat men nationaliteitsrechten niet erkend heeft in het verleden, omdat bepaalde huwelijken nadien problematisch zijn geweest, omdat de overheid, waar wij de vertegenwoordiger van zijn, tot op vandaag eigenlijk heeft geweigerd om het onrecht recht te zetten en te vergoeden.

Het viel me meteen op, bij alle gesprekken die ik met de metissen had, dat zij helemaal niet uit waren op schadevergoeding. Ze waren zelfs niet uit op verontschuldigingen. Hoewel dat laatste een vanzelfsprekendheid moet zijn, hebben we het toch niet met zoveel woorden in de resolutie opgenomen omdat dit slechts het gevolg zou moeten zijn, de laatste stap in het rechtzetten van het onrecht. Ik vind dat de openheid, de eerlijkheid, de vergevingsgezindheid, de empathie, het optimisme, en de kracht die ik bij deze mensen heb gevonden, een enorme dynamiek tot stand kan brengen om onze samenleving beter te maken. Door de problematiek van de metissen te erkennen en alles te doen om het onrecht recht te zetten zeggen wij ook dat één van de donkerste pagina’s uit onze geschiedenis niet zomaar omgedraaid mag worden, maar rechtgezet moet worden. Het structurele en institutionele racisme van toen bestaat vandaag, weliswaar in andere vormen, nog steeds.

Ik ga niet vertellen wat we allemaal in de resolutie hebben gezet, dat hebben andere collega’s reeds gedaan. Ik wou op sommige punten verder gaan, maar ik denk dat we blij mogen zijn met de inhoud van deze resolutie. Ik denk dat in de resolutie heel wat punten zijn opgesomd waardoor de metissen het recht krijgen om te weten wie zij zijn, het recht krijgen om te zijn wie zij zijn en bovendien het recht krijgen om aan iedereen de geschiedenis van zichzelf te vertellen en die geschiedenis ook als onderdeel van ons land te erkennen. Er zijn heel wat zaken in de resolutie opgenomen die moeten rechtgezet worden, waar we de kans moeten geven om de metissen echt een toekomst te geven en in vrede met ons en elkaar te kunnen samenleven. Uiteindelijk gaat het daarover, namelijk dat we in een samenleving komen waar iedereen zichzelf kan zijn, zijn eigen identiteit kan hebben en toch volwaardig deel van onze gemeenschap kan zijn. Ik bedank u voor de les die u ons geleerd hebt en voor de medewerking die we daarrond hebben kunnen vinden over de partijgrenzen heen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Depuis que la communauté métisse nous a contactés et confrontés à ce que les métis et leur famille ont vécu, j’ai chaque fois été frappé de n’avoir jamais ressenti le moindre sentiment de haine de leur part durant nos nombreux entretiens. Aucun reproche ou sentiment négatif ne transparaissaient dans ces entretiens. Pourtant, si nous nous intéressons à la situation qu’on connue et que connaissent encore ces métis, nous sommes forcés de reconnaître qu’il s’agissait d’une violation grave des droits de l’homme et des droits de l’enfant et d’une attitude foncièrement raciste et intolérante. Le pire est que ces violations et injustices ont en partie été causées par l’autorité publique, l’État, avec le concours de l’Église. Quand je parle aujourd’hui avec les métis, aussi appelés enfants de la colonisation, j’éprouve un profond sentiment d’humilité. C’est ce même sentiment que devraient éprouver l’ensemble du monde politique et l’ensemble de notre pays face à l’histoire des métis.

C’est avec beaucoup de plaisir que j’ai constaté que tous les partis se sont dits prêts à aller de l’avant sur cette problématique. Voici longtemps déjà, M. Mahoux m’a contacté à ce sujet. J’ai tout de suite obtenu le soutien de la présidente qui a pris l’initiative d’organiser un colloque. Je l’en remercie. J’ai également été soutenu d’emblée par Mme de Bethune, convaincue que nous devions ensemble faire avancer ce dossier. Je remercie aussi M. Mampaka et Mme De Sutter qui m’ont aussitôt offert leur soutien et leur coopération.

Tous les partis ne doivent pas seulement s’unir dans l’indignation mais aussi et surtout mettre tout en œuvre pour que l’injustice infligée à ces enfants – aujourd’hui adultes et parents – et à leurs parents ne se reproduise jamais et soit réparée.

Aujourd’hui encore, cette injustice a des répercussions directes. Aujourd’hui encore, nous constatons que des enfants ne connaissent pas leurs parents parce que les archives qui pourraient leur fournir les informations leur restent inaccessibles. Aujourd’hui encore, nous constatons que certains sont privés de leurs droits ou sont lésés parce que leurs droits à la nationalité n’ont pas été reconnus par le passé, parce que certains mariages ont été jugés problématiques a posteriori, parce que l’État, dont nous sommes les représentants, a jusqu’ici refusé de réparer cette injustice et d’indemniser ceux qui en ont été victimes.

Lors de tous les entretiens que j’ai eus avec les métis, j’ai été frappé de constater qu’ils n’attendaient pas une indemnisation, ni même des excuses. Alors que ces excuses devraient être évidentes, elles ne sont pas exprimées de manière très explicite dans cette résolution car on a considéré qu’il devait s’agir de la dernière étape de la réparation de l’injustice. Il me semble que l’ouverture, l’honnêteté, la mansuétude, l’empathie, l’optimisme et la force que j’ai trouvés chez ces personnes peuvent déclencher une vaste dynamique susceptible de rendre notre société meilleure. En reconnaissant la problématique des métis et en mettant tout en œuvre pour réparer l’injustice, nous affirmons aussi que nous ne pouvons nous contenter de tourner purement et simplement une des pages les plus sombres de notre histoire mais que nous devons aussi nous amender. Le racisme structurel et institutionnel d’alors existe en effet toujours sous des formes nouvelles.

Je ne m’étendrai pas sur le contenu de la résolution. J’aurais souhaité en approfondir certains points mais je pense que nous devons nous réjouir du contenu de cette résolution qui permettra notamment aux métis d’obtenir le droit de savoir qui ils sont, d’être ce qu’ils sont, de raconter à tous leur histoire et de la faire reconnaître comme un chapitre de l’histoire de notre pays. Notre résolution pointe de nombreux éléments à corriger, elle doit offrir un avenir aux métis et leur donner la possibilité de vivre en paix entre eux et avec nous. Car tel est l’enjeu en fin de compte: bâtir une société où chacun puisse avoir sa propre identité tout en faisant pleinement partie de notre communauté. Je vous remercie donc pour la leçon que vous nous avez donnée et pour la collaboration que tous les partis ont bien voulu apporter sur ce dossier.

Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V). – Weinigen kennen de geschiedenis van de metiskinderen die afstammen van Belgische onderdanen in onze voormalige kolonies. De metiskinderen werden door de koloniale overheid als een bedreiging beschouwd omdat ze uit relaties kwamen die niet hadden mogen zijn. Dat was blijkbaar voldoende reden om hen bij hun moeder weg te halen en in aparte instellingen op te voeden.

In 1959, net voor de onafhankelijkheid, werd een groot aantal van die kinderen tegen hun wil en zonder instemming van hun moeder naar België overgebracht om hier in instellingen of bij adoptieouders te worden opgevoed. Niet alleen hun moeder, maar ook hun roots werden zo van hen gestolen. Dit was nog maar het begin van hun lijdensweg. Niet alleen werden alle banden met hun familie en met het Afrikaanse continent definitief doorgesneden, ook hun identiteit werd hen ontnomen.

Kortom, de metiskinderen werden vanaf hun kindertijd al gediscrimineerd. Die discriminatie bleef ook na hun overbrenging naar België duren. Ze is lange tijd een taboe in de Belgische koloniale geschiedenis geweest. Het wordt dan ook hoog tijd om dat taboe te doorbreken, het lot van die mensen en hun nakomelingen onder de aandacht te brengen, hun recht op identiteit te erkennen en hen een waardige plaats in onze geschiedenis te geven.

Gelukkig heeft de afgelopen jaren een kentering plaatsgevonden, mede door de aanhoudende inzet van een aantal mensen uit de metisgemeenschap. Ik wil deze mensen, van wie er vandaag een aantal in de Senaat aanwezig zijn, dan ook feliciteren. Het is door hun volgehouden inzet dat dit thema vandaag op de agenda staat en dat die grote onrechtvaardigheid eindelijk onder de aandacht is gebracht.

Meerdere initiatieven hebben bijgedragen tot een grotere kennis en bewustwording over de kwestie in ruimere middens. Ik denk aan het colloquium dat in de Senaat heeft plaatsgevonden en aan de pakkende getuigenissen die een aantal mensen, die hier vandaag in de tribunes zitten, op dat colloquium hebben gegeven.

Er is duidelijk nog werk aan de winkel. De betrokkenen en hun nakomelingen hebben vaak nog geen of onvolledige toegang tot hun persoonlijke dossiers. Dat is nochtans noodzakelijk als ze hun eigen geschiedenis en identiteit willen reconstrueren. Bovendien zijn de metiskinderen niet alleen op zoek naar hun identiteit, maar vaak ook naar hun moeder of andere verwanten die ze destijds gedwongen hebben moeten achterlaten. Misschien leven die nog. Onze overheid moet de betrokkenen bijstaan in hun zoektocht om die familiale banden te herstellen.

De overheid moet er eerst en vooral werk van maken om de gevolgen van die gerichte discriminatie inzake de Belgische nationaliteit en de geboorte- en huwelijksakten te herstellen.

Dit alles veroorzaakte, los van de emotionele gevolgen, heel wat praktische problemen op het vlak van studies, op het vlak van tewerkstelling, op het vlak van huwelijk, enzovoort. Wij zijn het onszelf hier bijgevolg allemaal verplicht, wegens de verantwoordelijkheid die wij in dezen dragen en wegens het recht dat de mensen hebben op een volwaardige plaats in onze samenleving, om er hier en nu iets aan te doen.

De resolutie die we vandaag zullen goedkeuren, komt aan de terechte bekommernissen en vragen van de metiskinderen en hun nakomelingen tegemoet. Daarmee wordt erkenning gegeven aan het historisch onrecht dat hen werd aangedaan. Om hun verleden te reconstrueren is het belangrijk dat zij en hun nakomelingen zo snel mogelijk toegang hebben tot de archieven, wat tot op heden een groot probleem was vanwege de talrijke juridische grendels en vanwege besparingen bij de wetenschappelijke instellingen. Het is ongelofelijk en te belachelijk voor woorden dat deze argumenten werden gebruikt. Daarom pleit deze resolutie er ook voor dat alle archiefmateriaal ontsloten moet worden en dat de betrokkenen in de mogelijkheid moeten worden gesteld deze te onderzoeken, waardoor zij misschien nog kunnen achterhalen wie hun Afrikaanse moeder is. Elke mogelijke administratieve beperking op officiële documenten moet uit de weg geruimd worden. Toegang tot die archieven is immers van cruciaal belang, zoals bleek uit de getuigenissen die wij hebben gehoord. Dat is het allerminste dat wij als overheid kunnen doen.

Eveneens belangrijk is de oproep aan de deelstaten om binnen hun bevoegdheden en in de mate dat dit nog niet gebeurd zou zijn, hun verantwoordelijkheid op te nemen. Ja, Vlaanderen heeft reeds concrete stappen gezet, en elders worden resoluties goedgekeurd of zijn in behandeling. Het moet concreet worden.

Als ontmoetingsplaats tussen het federale niveau en de deelstaten, en tussen de deelstaten onderling, is de Senaat goed geplaats om deze vraag te stellen. We mogen niet vergeten dat dit afschuwelijk probleem ontstaan is toen België nog een unitair land was en nog geen federatie zoals vandaag. Nu hebben de verschillende deelstaten en ook het federale niveau hun eigen bevoegdheden, maar ze moeten samen zorgen voor de oplossing waarnaar wij streven.

De CD&V‑fractie zal deze resolutie uiteraard steunen en ik wil hier mijn collega Sabine de Bethune danken voor haar bijzondere inzet in dit dossier. Wij zullen deze resolutie steunen, niet alleen omdat we het leed van deze mensen willen erkennen, maar ook en vooral omdat we in de resolutie de Belgische overheden ertoe aanzetten om de problemen waarmee de metiskinderen en hun nakomelingen tot op de dag van vandaag geconfronteerd worden, effectief aan te pakken. Het aangedane leed kunnen wij niet meer ongedaan maken, maar onze excuses aanbieden kunnen we wel. Dat willen wij vandaag heel uitdrukkelijk doen. Ook vragen wij dat de federale regering onderzoekt hoe herstel kan worden geboden aan alle getroffen personen.

Mme Brigitte Grouwels (CD&V). – Peu nombreux sont ceux qui connaissent l’histoire des enfants métis descendant d’anciens colons belges. Ces enfants furent considérés comme une menace par l’autorité coloniale parce qu’ils étaient issus de relations qui n’auraient pas dû exister. Ce fut manifestement une raison suffisante pour les enlever à leur mère et les placer dans des institutions.

En 1959, juste avant l’indépendance des colonies belges, un grand nombre de ces enfants ont été transférés en Belgique contre leur volonté et sans l’accord de leur mère pour être placés dans une institution ou chez des parents adoptifs. On ne leur a pas seulement volé leur mère mais également leurs racines. Ce n’était que le début de leur calvaire. Non seulement tous les liens qu’ils avaient avec leur famille et avec le continent africain ont été définitivement coupés, mais leur identité leur a également été enlevée.

Les enfants métis ont déjà été discriminés dès leur enfance. Cette discrimination s’est poursuivie après leur transfert en Belgique. Elle a longtemps été un sujet tabou dans l’histoire coloniale belge. Il est dès lors grand temps de briser ce tabou et d’attirer l’attention sur le sort de ces personnes et de leurs descendants, de reconnaître leur droit à l’identité et de leur accorder une place digne de ce nom dans notre histoire.

Heureusement, ces dernières années, un revirement s’est produit, entre autres grâce à l’engagement persistant de certaines personnes de la communauté métisse. Je voudrais dès lors féliciter ces personnes dont certaines sont aujourd’hui présentes au Sénat. C’est grâce à leur engagement soutenu que cette question a pu être mise à l’ordre du jour et que la grande injustice dont elles ont été victimes a finalement été mise en exergue.

Plusieurs initiatives ont contribué à une plus grande connaissance et conscience de la situation. Je pense au colloque qui a eu lieu au Sénat et aux témoignages poignants que certaines personnes y ont livré.

Il y a encore du pain sur la planche. Souvent, les personnes concernées et leurs descendants n’ont pas accès, ou pas totalement, à leur dossier personnel. C’est pourtant nécessaire si elles veulent pouvoir reconstruire leur propre histoire et leur identité. De plus, les enfants métis ne recherchent pas seulement leur identité mais aussi leur mère ou d’autres parents qu’ils ont été forcés de quitter à l’époque. Peut‑être ces parents sont‑ils encore en vie. Nos autorités doivent aider les intéressés à rétablir les liens familiaux.

Les autorités doivent avant tout s’atteler à réparer les conséquences de cette discrimination ciblée sur le plan de la nationalité belge et des actes de naissance et de mariage.

Indépendamment des conséquences émotionnelles, cela a entraîné des problèmes concrets pour les études, l’emploi, le mariage, etc. Par conséquent, nous sommes obligés d’intervenir, compte tenu de la responsabilité que nous portons dans cette situation et du droit de chacun de trouver pleinement sa place dans notre société.

La résolution que nous allons voter aujourd’hui répond aux préoccupations et questions légitimes des enfants métis et de leurs descendants. Elle reconnaît l’injustice historique dont ils ont été victimes. Pour reconstruire leur passé, ces personnes doivent avoir accès au plus vite aux archives, ce qui était très difficile jusqu’à présent étant donné les nombreux verrous juridiques existants et, chose incroyable, les mesures d’économie imposées aux établissements scientifiques. La présente résolution plaide pour que les personnes concernées puissent consulter toutes les archives, ce qui leur permettra peut‑être de retrouver la trace de leur mère africaine. Il faut supprimer toutes les restrictions administratives sur les documents officiels. L’accès à ces archives est d’une importance capitale pour les intéressés, comme nous l’avons entendu dans les témoignages. C’est le minimum que nous puissions faire en tant qu’autorité.

Il est tout aussi important d’appeler les entités fédérées à prendre leurs responsabilités dans le cadre de leurs compétences. La Flandre, quant à elle, a déjà entrepris des démarches concrètes, et des résolutions ont été approuvées par d’autres niveaux de pouvoir ou sont à l’examen.

Comme lieu de rencontre entre le niveau fédéral et les entités fédérées, et entre les entités fédérées elles‑mêmes, le Sénat est bien placé pour soulever cette question. Nous ne pouvons oublier que ce terrible problème est apparu alors que la Belgique était encore un pays unitaire et non pas une fédération comme aujourd’hui. Les différentes entités fédérées et le niveau fédéral ont à présent leurs propres compétences mais c’est ensemble qu’ils doivent trouver la solution à laquelle nous aspirons.

Le groupe CD&V soutiendra évidemment cette résolution et je veux ici remercier notre collègue Sabine de Bethune de s’être à ce point impliquée dans ce dossier. Nous soutiendrons cette résolution non seulement parce que nous voulons reconnaître la souffrance qu’ont subie ces personnes mais aussi parce que la résolution invite les autorités belges à remédier aux problèmes auxquels les enfants métis et leurs descendants sont aujourd’hui encore confrontés. On ne peut défaire ce qui a été fait mais nous pouvons présenter nos excuses. Nous voulons le faire formellement aujourd’hui. Nous demandons également au gouvernement fédéral d’examiner comment il peut réparer le tort causé aux personnes concernées.

De heer Bertin Mampaka Mankamba (cdH). – De vorige sprekers hebben al veel gezegd. Allemaal hebben ze gewezen op het belang van de tekst, die dus met een ruime meerderheid zal worden goedgekeurd. Op die manier kunnen we tegemoetkomen aan de rechtmatige eisen van de metissenverenigingen, die dit proces op gang hebben gebracht.

In de eerste plaats begroet ik de leden van de VMB, die hier op de publiekstribune aanwezig zijn. Mijn dank gaat ook naar de mensen die achter de schermen alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie hun geschiedenis kunnen bekendmaken en een reeks essentiële eisen kunnen verdedigen.

Net zoals mijn collega’s dank ik u, mevrouw de voorzitster. Ik vroeg mij af hoe u zou reageren op het verzoek om een colloquium te organiseren. Het ging immers om een vrij onbekende en bijzondere problematiek, waarvan u misschien nog niet op de hoogte was. U hebt er buitengewoon goed op gereageerd want u hebt geen enkele moeite gespaard om een consensustekst voor te leggen waarachter alle politieke fracties zich konden scharen en waarbij geen afbreuk werd gedaan aan de oorspronkelijke teneur ervan.

Ik heb het voorstel van resolutie van de heer Anciaux medeondertekend. Toen ik voor de eerste keer verkozen was in de Brusselse gemeenteraad, heeft hij me daar enthousiast ontvangen. Dat ben ik nooit vergeten. Vervolgens hebben wij ons achter het initiatief van de voorzitster geschaard dat tot doel had een gemeenschappelijke tekst op te stellen. Gelukkig hebben we geen politieke interpretaties opgevangen die kunnen doen denken aan een poging tot recuperatie.

Ik ben blij dat dit voorstel zal worden goedgekeurd, want het gaat om een zaak die mij bijzonder na aan het hart ligt. Ik heb trouwens deelgenomen aan de debatten in de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie en in het Parlement van de Franse Gemeenschap, maar ik heb me daarbij zo discreet mogelijk opgesteld, want ik wou vermijden dat de indruk zou gewekt worden dat het onderwerp mij ingevolge mijn Congolese afkomst persoonlijk aanbelangde.

Zowel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als in de Franse Gemeenschap en in de Senaat werd dus dezelfde tekst besproken, uiteraard met enkele nuances en meer specifieke elementen, afhankelijk van het betrokken bestuursniveau.

Ik dank mijn collega Julie De Groote, die met haar Jeudis de l’hémicycle de burgers de gelegenheid heeft gegeven om het woord te nemen in de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie. Ik was sterk getroffen door de getuigenissen van de betrokken personen. Bij de politieke fracties heeft dit tot een bewustwording geleid.

De verschillende voorstellen van resolutie zijn elk op hun beurt het resultaat van onderlinge besprekingen en van het respectvol luisteren van politici naar het verhaal van vertegenwoordigers van de VMB over het onrecht dat hen tot op heden wordt aangedaan. Dat is een van de belangrijkste troeven van dit initiatief. We wilden rekening houden met die getuigenissen en de metissen recht doen wedervaren. Daarom zijn we tot een evenwichtig compromis gekomen. Het resultaat daarvan is de tekst die thans voorligt, waarbij enkele kleine verschillen werden weggewerkt, hoewel er nog wel enkele blijven bestaan.

In deze aangelegenheid kon een belangrijk resultaat worden bereikt over de politieke en institutionele grenzen heen. Het is belangrijk om dat te onderstrepen, of het nu om de deelstaatparlementen of om onze eigen assemblee gaat.

Het transversale aspect van het dossier, dat naar aanleiding van de opeenvolgende behandelingen in de drie assemblees naar voren is gekomen, is het onweerlegbare bewijs dat alle betrokken bestuursniveaus, elk binnen het kader van zijn bevoegdheden, een plaats moet geven aan deze tragische episode uit onze geschiedenis. Het is dus logisch dat het dossier uiteindelijk bij de Senaat terechtkwam, die sedert de zesde staatshervorming de transversale assemblee bij uitstek is in het federale Belgische systeem. Er is in de Senaat een nauwkeurige tekst tot stand gekomen met vragen aan de federale regering en aan de deelstaatregeringen. Dat is de taak en zelfs de bestaansreden van de Senaat, al zijn de collega’s van een andere fractie het daar niet mee eens en zullen ze zich bij de stemming onthouden.

Ons voorstel, dat in de Raad van de Franse Gemeenschapscommissie en in het Parlement van de Franse Gemeenschap werd ingediend, maakt het in de eerste plaats mogelijk om deze donkere bladzijde uit de geschiedenis “eenvoudigweg” te erkennen. Dat lijkt misschien weinig, maar zonder die erkenning zou men de indruk wekken dat die feiten zich nooit of slechts sporadisch hebben voorgedaan, zonder echte gevolgen. Bert Anciaux heeft gezegd dat die feiten wel degelijk enorme gevolgen hebben; sommigen worden er nog dagelijks mee geconfronteerd.

Sommigen van u hebben gisterenavond wellicht net als ik een mail gekregen van een organisatie die ons initiatief lijkt aan te vechten. Ze gaat ervan uit dat de gebeurtenissen zich nooit hebben voorgedaan. Het is volgens mij aan die verenigingen te wijten dat de kwestie tot op heden nooit ter sprake is gekomen.

Om de erkenningsprocedure te vergemakkelijken, werd het CEGESOMA gevraagd om een uitvoerig historisch onderzoek te laten uitvoeren naar de rol van de burgerlijke en kerkelijke overheden in de behandeling van de metissen in Belgisch‑Congo en in Ruanda‑Urundi tijdens de koloniale periode. De officiële erkenning die in het voorstel van resolutie is geformuleerd kan het startsein zijn voor een diepgaand wetenschappelijk onderzoek van de gebeurtenissen, zodat de geschiedenis van de metissen nooit uit ons collectieve geheugen verdwijnt of door anderen, die er baat bij hebben om deze sombere pagina uit onze geschiedenis om te draaien, wordt herschreven of weggemoffeld.

De gemeenschappen wordt verzocht om deze droevige, maar reële episode uit onze gemeenschappelijke geschiedenis op te nemen in hun beleid inzake cultuur en onderwijs. De Franse Gemeenschap heeft daartoe al een resolutie aangenomen. We moeten ervoor zorgen dat deze episode niet verborgen wordt.

Om die officiële erkenning nog te versterken, vraagt de Senaat de federale regering een gedenksteen te plaatsen die herinnert aan de slechte behandeling van de metiskinderen; om op basis van deze resolutie in naam van België een plechtige herdenkingsverklaring af te leggen en te onderzoeken hoe herstel kan worden geboden voor, enerzijds, het onrecht dat Afrikaanse moeders is aangedaan die hun kinderen hebben moeten afstaan en, anderzijds, de schade die metissen die voortkomen uit de Belgische kolonisatie hebben ondervonden. Wie geregeld met hen omgaat, kan dat vaststellen.

Met onze tekst vragen wij ook dat de archieven, zowel op federaal als op deelstatelijk niveau en bij privé‑instellingen, ruim toegankelijk worden, zodat metiskinderen hun dossiers kunnen raadplegen en toegang krijgen tot de informatie die hen aanbelangt, teneinde hun persoonlijke geschiedenis terug te vinden en eventueel contact op te nemen met hun oorspronkelijke familie.

Al die elementen zijn voor ons van essentieel belang en maken deel uit van een evenwichtig geheel. Daarom dringen wij erop aan dat de verschillende betrokken regeringen snel ingaan op de vragen die in onze resolutie werden geformuleerd.

De verschillende regeringen mogen onze vragen niet negeren. Vanaf vandaag is het onze taak om ervoor te zorgen dat de dramatische gebeurtenissen die de metissen hebben meegemaakt en het onrecht dat hen werd aangedaan en waarover zij zijn komen getuigen, worden erkend. Ik zal me er persoonlijk van vergewissen dat de regering de stemming van 7 juli niet als de afsluiting van een dossier beschouwt, maar als een stap in het erkennings- en verzoeningsproces. Om te voorkomen dat deze resolutie dode letter blijft, moeten we er in de verschillende regeringen op blijven aandringen om er gevolg aan te geven.

Onze uitstekende collega, de heer Georges Dallemagne, die in Congo geboren is, heeft in de Kamer van volksvertegenwoordigers een voorstel van resolutie ingediend dat sterk op het onze lijkt. Gelet op de consensus in de Senaat, durf ik te hopen dat de Kamer het voorstel snel onderzoekt en aanneemt en dat de federale regering snel aan het werk gaat.

Mevrouw Julie De Groote heeft in de Franse Gemeenschapscommissie gezegd dat dit voorstel een gemeenschappelijk draagvlak heeft en dat dit zo moet blijven. De Senaat is het daar volkomen mee eens. Wij dragen met deze resolutie bij aan de herinneringsplicht en aan de erkenning van onze verantwoordelijkheid in de tragische gebeurtenissen en wij steunen daarmee de initiatieven en de eisen van de metissen.

Beste collega’s, ik dank u voor uw persoonlijke inzet.

M. Bertin Mampaka Mankamba (cdH). – Beaucoup a déjà été dit par les collègues qui m’ont précédé à cette tribune. Chacun d’entre eux a souligné l’importance de ce texte, qui devrait donc recueillir un large assentiment dans notre assemblée, ce qui nous permettra de rencontrer les légitimes demandes des associations représentant les métis, associations qui sont à l’origine de ce processus.

Avant toute chose, je tiens à saluer du fond du cœur les membres de l’AMB, d’ailleurs présents avec beaucoup d’autres à la tribune du public, ainsi que les autres personnes qui, dans les coulisses, ont tout fait pour que les métis issus de la colonisation belge puissent faire connaître leur histoire et pour défendre une série de revendications essentielles en faveur de ceux‑ci.

Comme les collègues qui m’ont précédé à cette tribune, je voudrais vous remercier, Madame la Présidente. Quand la question vous a été soumise au Bureau du Sénat, je me demandais quel intérêt vous alliez porter à cette problématique assez nouvelle et particulière, à laquelle vous n’aviez peut‑être pas encore été sensibilisée. Vous avez été formidable car vous n’avez pas ménagé vos efforts pour présenter un texte de consensus qui a permis de rallier l’ensemble des groupes politiques sans affaiblir la démarche, comme on aurait pourtant pu le craindre.

Pour ma part, j’avais cosigné la proposition de résolution déposée par M. Anciaux, qui m’avait d’ailleurs, jadis, accueilli avec enthousiasme à la Ville de Bruxelles quand je fus élu conseiller communal pour la première fois, ce que je n’ai jamais oublié. Ensuite, nous nous sommes ralliés à l’initiative de la présidente en vue de réunir l’ensemble des sénateurs autour d’un texte commun. Heureusement, nous n’avons assisté à aucune interprétation politique pouvant laisser croire à une tentative de récupération.

Je me réjouis d’autant plus du vote favorable dont devrait bénéficier ce texte qu’il s’agit d’un sujet qui m’est très cher. J’ai d’ailleurs participé aux débats menés au Parlement de la COCOF et au Parlement de la Fédération Wallonie‑Bruxelles, mais en faisant le choix d’être le plus discret possible afin d’éviter une éventuelle implication personnelle, étant un élu de la diversité issu de l’ancienne colonie belge, le Congo.

Que ce soit à la Région de Bruxelles‑Capitale, à la Fédération Wallonie‑Bruxelles ou ici au Sénat, c’est ainsi le même texte qui a été débattu, avec bien entendu quelques nuances et des éléments plus spécifiques en fonction du niveau de pouvoir concerné.

Je voudrais aussi saluer ma consœur Julie De Groote, qui a ouvert les portes de l’assemblée francophone bruxelloise à la société civile à l’occasion de ses Jeudis de l’hémicycle. Les témoignages des personnes concernées m’ont particulièrement interpellé. Ce fut une prise de conscience forte pour les groupes politiques.

À mes yeux, l’un des principaux atouts de cette démarche et des diverses propositions de résolution que celle‑ci a permis de lancer, c’est qu’elles auront, chaque fois, été le fruit de réflexions collégiales et de l’écoute respectueuse de mandataires politiques à l’égard des représentants de l’AMB venus raconter, avec dignité, l’injustice dont ils ont été victimes jusqu’à présent. Et c’est parce que nous avons voulu respecter pleinement ces témoignages et rendre justice aux métis que nous sommes parvenus à ce compromis équilibré, permettant à ce texte de voir le jour en surmontant les quelques petites divergences qui pouvaient exister, même s’il en reste encore l’une ou l’autre.

Comme c’est le cas ici, il faut savoir souligner lorsqu’un travail de mémoire parvient à être réalisé en dépassant les habituels clivages politiques et institutionnels, que ce soit au sein des parlements fédérés ou dans notre propre assemblée.

Cet aspect transversal du dossier, qui s’est révélé dans ces adoptions successives dans les trois assemblées est également une preuve incontestable que cet épisode tragique de notre histoire doit être assumé à tous les niveaux de pouvoir concernés, chacun dans son domaine de compétences. Il était donc logique que cette démarche aboutisse ici au Sénat, assemblée transversale par excellence dans le système fédéral belge, depuis la sixième réforme institutionnelle. C’est chose faite aujourd’hui, avec un texte précis dont les demandes concernent tant le pouvoir fédéral que les gouvernements des entités fédérées. C’est bien là la mission et même la raison d’être du Sénat tel que nous le concevons, à la différence de mes collègues d’un autre groupe qui se sont exprimés et qui s’abstiendront lors du vote.

Présentée au Parlement de la Cocof et au Parlement de la Fédération Wallonie‑Bruxelles, notre proposition de résolution permet, premièrement, de «simplement» reconnaître que cette page sombre de notre histoire a eu lieu. Cela peut paraître bien peu de choses mais sans cette reconnaissance, on pourrait laisser croire que ces faits ne se sont jamais déroulés ou alors de manière anecdotique, sans réelles conséquences. Bert Anciaux l’a dit, les conséquences sont énormes; certains les vivent encore aujourd’hui.

Je suppose que certains d’entre vous ont reçu comme moi, hier soir, un mail qui émane d’une association qui semble contester notre démarche. Elle souhaite l’ignorer et considérer que ce que phénomène n’a jamais existé. Ces associations très nombreuses sont d’ailleurs, selon moi, responsables du fait que cette question n’ait jamais pu être abordée jusqu’ici.

Afin d’appuyer ces démarches de reconnaissance, il est d’ailleurs demandé que le CEGESOMA puisse mener une recherche historique circonstanciée sur le rôle des autorités civiles et des autorités ecclésiastiques dans la façon dont les métis ont été traités à l’époque coloniale au Congo belge et au Ruanda‑Urundi. Ainsi, la reconnaissance officielle formulée par la proposition de résolution pourra trouver écho dans un travail de recherche scientifique approfondi de ces événements, pour que l’histoire des métis ne puisse plus jamais disparaître de notre mémoire collective ou être enfouie ou réécrite par d’autres qui ont intérêt à tourner cette sombre page de notre histoire.

Sur cette base, les Communautés sont d’ailleurs invitées à prendre en compte ce triste mais néanmoins réel épisode de notre histoire commune dans leurs politiques en matière de culture et d’éducation, comme en a déjà décidé la Communauté française, en adoptant sa propre résolution sur le sujet. Il s’agit donc de s’assurer que cet épisode ne soit pas occulté et d’en perpétuer la mémoire auprès de nos concitoyens.

Et pour concrétiser encore davantage cette reconnaissance officielle, il est demandé au gouvernement fédéral d’ériger une stèle commémorative qui rappellerait le traitement déplorable dont ont souffert les enfants métis, de prononcer une déclaration solennelle et mémorielle au nom de la Belgique, sur la base de la présente résolution et d’examiner de quelle manière réparer, d’une part, les injustices passées faites aux mères africaines auxquelles les enfants ont été enlevés et, d’autre part, les préjudices occasionnés aux métis issus de la colonisation belge. Ceux qui les côtoient régulièrement peuvent le constater.

Pour ce faire et pour soutenir concrètement les démarches souvent très difficiles des métis, notre texte demande une large ouvertures des archives aux niveaux fédéral et fédérés, mais aussi auprès des acteurs privés, pour que les enfants métis puissent avoir accès à leurs dossiers et aux informations qui pourraient les concerner, et ainsi retracer leur histoire personnelle et éventuellement renouer avec leurs familles d’origines.

Chacun de ces éléments est essentiel à nos yeux et fait partie d’un tout bien équilibré. Il convient désormais que les divers gouvernements ainsi interpellés mettent en œuvre rapidement et efficacement les demandes de notre résolution.

Celle‑ci ne peut rester lettre morte ou être ignorée par les différents exécutifs. À partir d’aujourd’hui, nous sommes investis du devoir de vigilance envers les métis qui sont venus témoigner et nous ont fait confiance pour obtenir la reconnaissance du drame qu’ils ont vécu, des injustices dont ils ont été victimes. Pour ma part, je compte bien m’assurer auprès du gouvernement que ce vote du 7 juillet ne sera pas perçu comme la clôture d’un dossier mais comme une étape du processus de reconnaissance et de réconciliation. Nous sommes nombreux à disposer de relais auprès des différents exécutifs. Si nous ne voulons pas que cette résolution reste lettre morte, nous devons continuer à la soutenir dans ces exécutifs pour qu’elle soit réellement suivie d’effets.

Je tiens encore à souligner que notre brillant collègue, M. Georges Dallemagne, né au Congo, a déposé à la Chambre des représentants une proposition de résolution largement similaire à la nôtre. Au vu du consensus constaté au Sénat, j’ose espérer que la Chambre pourra rapidement examiner et adopter cette proposition afin que les demandes qui reposent plus particulièrement sur le gouvernement fédéral se concrétisent.

Comme l’a dit Mme Julie De Groote au Parlement bruxellois, cette proposition a été initiée et portée par tous et cela doit continuer comme cela. Aujourd’hui, le Sénat s’inscrit pleinement dans ce processus. De la sorte, nous contribuons à l’indispensable travail de mémoire, à la reconnaissance de nos responsabilités dans ce tragique événement et nous soutenons les métis dans leurs revendications et leurs démarches.

Chers Collègues, je vous remercie pour votre implication personnelle.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Ik richt mij vandaag in het bijzonder tot de vertegenwoordigers van de metisgemeenschap die hier aanwezig zijn. Het is immers dankzij hun inzet en hun bijdrage dat deze donkere bladzijde van de geschiedenis van België naar boven komt. Na het aanhoren van diverse moedige getuigenissen en na het lezen van hun relaas past nederigheid. Ik wil hen namens mijn fractie bedanken. Ik bewonder hun moed en doorzettingsvermogen. Ik ben mij er ten volle van bewust dat wij als land bij hen in de schuld staan. De burgerlijke en de kerkelijke koloniale overheden in Congo, Rwanda en Burundi hebben, toen de onafhankelijkheid van die landen in zicht kwam, honderden en wellicht duizenden metiskinderen weggerukt van bij hun moeder, broertjes en zusjes en andere familieleden, en hen gedwongen overgevlogen naar België. Zij werden beroofd van hun identiteit, zij kregen een nieuwe naam en werden vervolgens geplaatst bij pleeggezinnen, voor adoptie aangeboden of naar weeshuizen verwezen. Ik verwijs naar een getuigenis die in haar bondigheid meer zegt dan een groot betoog: “alles wat je denkt dat met deze kinderen kon gebeuren, is gebeurd.”

Het recente colloquium in de Senaat is de aanzet geweest voor de resolutie die heden voorligt. Deze donkere bladzijde leeft nog volop door tot vandaag. Ook nu nog kennen velen van de metissen hun ware identiteit nog niet. Wie is hun vader, wie is hun moeder, leven ze nog? Soms, na jaren zoeken, vindt iemand zijn echte moeder terug, maar heeft de nodige papieren niet om haar dichterbij te kunnen brengen. Soms werd een kind weggetrokken van zijn broer of zus, die in een ander gezin werd geplaatst. De klok tikt onverbiddelijk verder. Elke dag die verloren gaat in administratieve processen en in het ontzeggen van de toegang tot het eigen dossier en identiteit, is een dag minder die men zal doorbrengen met een verloren moeder, vader, broer of zus.

Het past om als parlement nederig te zijn wanneer we terugkijken op het grauwe, door de overheid opgelegde en georganiseerde leed dat zoveel mensen treft en zoveel gezinnen uiteenscheurde. De resolutie roept elkeen op om zijn verantwoordelijkheid te nemen. De overheden moeten er alles aan doen om de betrokken slachtoffers bij te staan bij hun individuele zoektocht naar hun identiteit. Archieven moeten worden ontsloten, waar ze zich ook mogen bevinden.

Het is alvast hoopvol dat ook de Katholieke Kerk onlangs in de Senaat haar excuses heeft aangeboden aan de metisgemeenschap. Het is een positief signaal dat de Kerk de rechtmatige vraag van de metissen uit de Belgische kolonisatie steunt. De Kerk wijst er in haar verklaring zelf op dat de koloniale overheden tweevoudig waren: de burgerlijke overheid en de kerkelijke overheid.

De vele getuigenissen van de metissen zelf wijzen op de belangrijke rol die de kerkelijke overheid speelde in deze donkere bladzijde van onze koloniale geschiedenis. Dit vergt nader onderzoek.

Naast het effectief bijstaan van alle slachtoffers bij het terugvinden van hun eigen identiteit, waarbij paal en perk moet worden gesteld aan de ontoegankelijkheid van hun eigen dossiers en dus eigenlijk van hun identiteit, en waaraan we in deze resolutie alle steun verlenen, is er tevens de noodzaak om de historische waarheid boven te halen. De gedwongen deportatie van deze kinderen geschiedde immers op georganiseerde basis. Zowel de burgerlijke als de kerkelijke overheid hebben daarbij een concrete rol gespeeld. Het beleid was op elkaar ingespeeld en verliep in de drie landen identiek. Het is belangrijk dat we een onafhankelijk wetenschappelijk historisch onderzoek voeren naar de actoren die aan de basis liggen van dit zware leed. Het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (CEGESOMA) is volgens ons de geschikte instantie om dit onderzoek te voeren. Er moet een uitvoerig onderzoek gebeuren naar de rol van de burgerlijke en de kerkelijke overheden in het weghalen van de metissen bij hun moeder en hun plaatsing in weeshuizen en pensionaten, meestal geleid door mannelijke of vrouwelijke religieuzen uit België.

Deze collectieve waarheidsvinding is belangrijk, vooreerst als erkenning van het leed dat de betrokkenen werd aangedaan, maar ook om er met z’n allen, als samenleving en als burgers, lering uit trekken. Ik verwijs hierbij naar Edmond Burke: “Those who cannot remember the past are condemned to repeat it.”

Er zijn nog te veel open vragen. De systematiek van het leed wijst op een gecoördineerd beleid. Het samenspel tussen de diverse instanties versterkt deze indruk.

Er kunnen overigens parallellen worden vastgesteld met de behandeling van kinderen van kolonialen en inheemse ouders in Canada en Australië. Ook daar werkte de burgerlijke overheid hand in hand met de kerkelijke overheden. De gemeenschappelijke factoren zijn het uitwissen van de eigen identiteit, het fysiek verwijderen van het kind van de moeder, de gedwongen assimilatie en het afnemen van de eigen naam.

Ik wens hier namens mijn fractie zonder enige ambiguïteit duidelijk aan te geven dat deze waarheidsbevinding losstaat van de morele schuld die de instellingen en onze overheid ontegensprekelijk dragen. Het historisch onderzoek mag geen reden zijn om als overheid te wachten met het erkennen van onze collectieve schuld in deze ware tragedie.

Onze overheid heeft zich schuldig gedragen. Onze overheid moet deze schuld erkennen. Het leed dat werd aangedaan, behoeft, gezien de schaal ervan, een officiële erkenning vanwege onze overheid. Met die schulderkenning komt een verantwoordelijkheid. Ook op dat punt mogen we niet in gebreke blijven.

Om de woorden van mevrouw Heleen Debeuckelaere te citeren: “Het leed van de metiskinderen kan niet meer ongedaan worden gemaakt, maar het is niet te laat voor België om hen te leren koesteren. Het is niet te laat voor de Belgische overheid om nu nog haar verantwoordelijkheid te nemen, want nu zijn we er nog.”

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Je m’adresse aujourd’hui en particulier aux représentants de la communauté métisse, qui sont présents au Sénat et ont permis, par leur investissement et leur contribution, que cette page sombre de l’histoire de la Belgique soit révélée. L’humilité s’impose après les témoignages courageux que nous avons entendus, les récits que nous avons lus. Je voudrais remercier, au nom de mon groupe, ces personnes dont j’admire le courage et la persévérance. Je suis tout à fait conscient que notre pays a une dette à leur égard. À l’approche de l’indépendance du Congo, du Rwanda et du Burundi, les autorités coloniales civiles et religieuses de ces pays ont enlevé brutalement des centaines, voire des milliers d’enfants métis à leur mère, frères, sœurs et autres parents, et les ont envoyés de force en Belgique. Ces enfants ont été privés de leur identité, ils ont reçu un nouveau nom et ont ensuite été placés dans une famille d’accueil, proposés à l’adoption ou dirigés vers un orphelinat. Selon un témoignage tout à fait éloquent, «tout ce que l’on pouvait imaginer pour ces enfants, leur est arrivé».

Le colloque organisé récemment au Sénat a été le point de départ de la résolution qui nous est aujourd’hui soumise. Aujourd’hui encore, de nombreux métis ne connaissent pas leur vraie identité. Qui est leur père, qui est leur mère, sont‑ils encore en vie? Parfois, après des années de recherches, quelqu’un retrouve sa vraie mère mais il ne dispose pas des documents nécessaires pour la faire venir auprès de lui. Parfois, un enfant a été séparé de son frère ou de sa sœur qui a été placé dans une autre famille. Chaque jour perdu en procédure administrative, à ne pas pouvoir accéder à son dossier personnel et à son identité, est un jour de moins passé avec une mère, un père, un frère ou une sœur que l’on avait perdus.

En tant que parlementaires, nous devons nous montrer humbles face à la souffrance organisée, imposée par l’autorité, qui a touché tant de personnes et déchiré tant de familles. La présente résolution appelle chacun à prendre ses responsabilités. Les autorités doivent tout mettre en œuvre pour aider les victimes dans leur recherche individuelle d’identité. Il faut permettre à celles‑ci d’accéder à toutes les archives.

Le fait que l’Église catholique ait récemment présenté, au Sénat, ses excuses à la communauté métisse est prometteur. Il est positif que l’Église soutienne la demande légitime des métis issus de la colonisation belge. Dans sa déclaration, l’Église indique que les autorités coloniales étaient doubles: l’autorité civile et l’autorité religieuse.

Les nombreux témoignages des métis soulignent le rôle important que l’autorité religieuse a joué dans cette page sombre de notre histoire coloniale. Cela exige une étude plus approfondie.

Il nous faut non seulement aider réellement toutes les victimes à retrouver leur identité en mettant fin à l’inaccessibilité de leur dossier et donc de leur identité – mesure que nous soutenons dans cette résolution – mais aussi faire émerger la vérité historique. La déportation forcée de ces enfants s’est effectuée sur une base organisée. Les autorités civiles et religieuses y ont joué un rôle concret. La politique menée était identique dans les trois pays. Il importe de mener une recherche historique indépendante sur les acteurs qui sont à la base de cette terrible souffrance. Le Centre d’Études et Documentation Guerre et Sociétés contemporaines (CEGESOMA) est, selon nous, l’instance idoine pour mener cette recherche. Une recherche approfondie doit être effectuée sur le rôle des autorités civiles et religieuses dans l’enlèvement de métis à leur mère et leur placement dans des orphelinats et des pensionnats dirigés la plupart du temps par des religieux de Belgique.

Cette recherche collective de la vérité est importante d’abord pour reconnaître la souffrance qui a été infligée aux victimes mais également pour nous permettre à tous, société et citoyens, de tirer des leçons des événements. Je vous renvoie à la citation d’Edmond Burke: «Ceux qui ne connaissent pas l’histoire sont condamnés à la répéter».

Il reste beaucoup trop de questions ouvertes. Le caractère systématique de la souffrance montre qu’il s’agit d’une politique coordonnée, ce que corrobore encore la collaboration entre les diverses instances impliquées.

Des parallèles peuvent d’ailleurs être établis avec le traitement des enfants des coloniaux et les parents autochtones au Canada et en Australie. Là aussi, les autorités civiles ont travaillé main dans la main avec les autorités religieuses. Les points communs sont les suivants: l’identité personnelle des enfants a été effacée, les enfants ont été éloignés physiquement de leur mère, ils ont été assimilés de force et privés de leur nom.

Je voudrais ici indiquer clairement au nom de mon groupe que cette recherche de la vérité est indépendante de la dette morale que les institutions et nos autorités portent indéniablement. La recherche historique ne saurait empêcher les autorités de reconnaître la faute collective commise dans cette véritable tragédie.

Nos autorités se sont mal comportées. Elles doivent reconnaître leur faute. La souffrance causée nécessite, vu son ampleur, une reconnaissance officielle de la part de notre État. La reconnaissance de cette faute implique une responsabilité. Nous nous devons de l’assumer.

Comme l’a dit Mme Heleen Debeuckelaere, la souffrance des enfants métis ne peut plus être effacée mais il n’est pas trop tard pour que les autorités belges apprennent à les choyer et prennent leurs responsabilités.

De voorzitster. – Ik begroet de grote delegatie die vandaag onze werkzaamheden komt bijwonen.

Ik ben blij, voor zover men blij kan zijn in een zo dramatische context, met de kwaliteit van onze debatten en met de consensus die we hebben bereikt. Zoals de heer Mampaka zei, is het een donkere en miskende bladzijde uit onze geschiedenis, die ik zelf pas enkele maanden geleden ontdekte. We hebben ze onder de aandacht willen brengen zodat we, in de mate van het mogelijke, herstel kunnen bieden en opdat iedereen zijn verantwoordelijkheid zou kunnen opnemen. Op ons colloquium zijn veel emoties en verdriet tot uiting gekomen die hun oorsprong vinden in al die menselijke drama’s.

Zoals mevrouw Ryckmans en andere sprekers hebben gezegd, is het tijd om, zestig jaar later, in te grijpen. De Senaat moet zijn rol spelen want de herstelmaatregelen betreffen niet alleen de federale staat, maar ook de deelstaten.

Mme la présidente. – Je voudrais saluer l’importante délégation venue assister à nos travaux aujourd’hui.

Je suis heureuse – pour autant qu’on puisse l’être dans un contexte aussi dramatique – de la qualité de nos débats et du consensus auquel nous avons abouti. Comme l’a dit M. Mampaka, il s’agit d’une page sombre et mal connue de notre histoire; je l’ai découverte il y a quelques mois. Nous avons souhaité la porter à la lumière afin que l’on puisse, dans la mesure du possible, réparer, et que chacun prenne ses responsabilités. Notre colloque avait mis au jour beaucoup d’émotion, de tristesse, face à l’ampleur de ces drames humains.

Comme l’ont souligné Mme Ryckmans et d’autres orateurs, il est urgent, soixante ans après, d’agir. Le Sénat a un rôle à jouer, car les mesures de réparation qui devront être prises concernent non seulement l’État fédéral, mais aussi les entités fédérées.

Ik hoop dat we vandaag een consensus bereiken over deze belangrijke resolutie.

J’espère que nous atteindrons aujourd’hui un consensus au sujet de cette importante résolution.

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (van mevrouw Sabine de Bethune, de heer Jean‑Jacques De Gucht, de dames Christine Defraigne, Cindy Franssen en Brigitte Grouwels, de heren Joris Poschet en Johan Verstreken, de dames Nadia El Yousfi, Olga Zrihen en Martine Taelman, de heren Bert Anciaux en Rob Beenders, de dames Katia Segers en Güler Turan, de heren Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes en Bertin Mampaka Mankamba, mevrouw Véronique Waroux en de heren Karl‑Heinz Lambertz en Philippe Mahoux; Stuk 6‑357)

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvre d’art (de Mme Sabine de Bethune, M. Jean‑Jacques De Gucht, Mmes Christine Defraigne, Cindy Franssen et Brigitte Grouwels, MM. Joris Poschet et Johan Verstreken, Mmes Nadia El Yousfi, Olga Zrihen et Martine Taelman, MM. Bert Anciaux et Rob Beenders, Mmes Katia Segers et Güler Turan, MM. Bart Van Malderen, Christophe Bastin, François Desquesnes et Bertin Mampaka Mankamba, Mme Véronique Waroux et MM. Karl‑Heinz Lambertz et Philippe Mahoux; Doc. 6‑357)

Bespreking

Discussion

Mevrouw Cathy Coudyser (N‑VA). – Ik wil in het kader van een stemverklaring en zonder het debat ten gronde te voeren, uitleggen waarom wij niet akkoord gaan met een debat over kunstroof in de Senaat. Uiteraard ligt het thema kunstroof onze partij zeer na aan het hart, maar het is hoofdzakelijk een federale materie, die bovendien deel uitmaakt van een internationale context en een context van terreur. U kent ons standpunt. Als we deze oefening hier in dit gremium doen, dan leveren we alleen maar dubbel werk. Ik denk dat hier veel op een hoopje wordt gegooid, zoals de actuele kunstroof, de weeskunst, de naziroofkunst. Het debat daarover moet ten gronde worden gevoerd, maar het is een federale materie en op dat niveau wordt het al van nabij opgevolgd. Vragen aan de ministers kunnen in de Kamer worden gesteld en behandeld. Uiteraard is de Vlaamse overheid bevoegd voor de bescherming van het culturele erfgoed, maar daarover kunnen ook in het Vlaams Parlement vragen worden gesteld en debatten worden gevoerd en dat doen wij ook. Er zijn bovendien overlegorganen die zorgen voor de nodige contacten tussen de federale overheid en de deelstaten. Wij zien er dan ook echt het nut niet van in om het dossier ook in dit gremium te behandelen.

Mme Cathy Coudyser (N‑VA). – Je voudrais expliquer pourquoi nous ne sommes pas favorables à un débat sur le vol des œuvres d’art au Sénat. Il va de soi que notre parti s’intéresse particulièrement à ce sujet, mais il s’agit essentiellement d’une matière fédérale, qui, en outre, s’inscrit dans un contexte international et un contexte de la terreur. Vous connaissez notre point de vue. Si nous réalisons cet exercice dans cet hémicycle, nous ferons deux fois le travail. Je pense que l’on mélange ici différentes notions comme le vol d’œuvres d’art commis de nos jours, les œuvres orphelines, le vol d’œuvres d’art par les nazis. Le débat doit être mené sur le fond mais cette matière est fédérale et elle est déjà suivie de près. Des questions peuvent être posées aux ministres à la Chambre et y être traitées. L’autorité flamande est certes chargée de la protection du patrimoine culturel, mais nous pouvons poser des questions au Parlement flamand et y mener des débats, et nous ne nous en privons pas. Il existe par ailleurs des organes de concertation qui s’occupent des contacts entre l’autorité fédérale et les entités fédérées. Dès lors, nous ne voyons vraiment pas l’utilité de traiter ce dossier dans cet hémicycle.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Samen met verschillende collega’s en met verschillende fracties, die ik hiervoor bedank, hebben wij het verzoek ondersteund tot het opstellen van een informatieverslag over hoe we in ons federaal land de bestrijding van kunstroof effectiever kunnen aanpakken en over hoe we de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten op dat vlak kunnen optimaliseren.

In de toelichting bij dit verzoek wordt een stuk in de geschiedenis teruggegaan, wordt aangetoond dat het probleem al eeuwenlang bestaat, dat het verbonden is met tal van grote conflicten in de geschiedenis, maar ook dat het een zaak is die gelieerd is aan meer vulgair banditisme. Het kader, zowel historisch als juridisch, wordt ruim geschetst. De internationale juridische teksten daarover zijn redelijk recent. In ieder geval staat het buiten kijf dat dit een interfederale aangelegenheid is. Ik ga daar niet te uitgebreid over argumenteren, tenzij u daarom verzoekt. Het wordt uitgelegd in de tekst van de toelichting. Ik haal één referentie aan. Alle internationale verdragen die betrekking hebben op deze materie, zijn gekwalificeerd als interfederaal in ons eigen land en ressorteren dus onder de bevoegdheid van zowel de federale overheid, wegens de internationale en de veiligheidsdimensie, als onder die van de deelstaten, hoofdzakelijk wegens de culturele dimensie.

Er zijn verschillende vragen. Natuurlijk is het de bedoeling om in te pikken op de actuele agenda, op de vragen die vandaag rijzen. Ten eerste, waarom heeft ons land tot op vandaag tal van internationale verdragen daarover nog niet ondertekend of niet geratificeerd? Hoe kunnen we er, in overleg tussen de deelstaten en het federale niveau, voor zorgen dat we op de juiste wijze inpikken op de internationale verdragen, ze al dan niet ratificeren en als we dat niet zouden doen, weten waarom we dat niet doen en weten welke aspecten wel van het grootste belang zijn? Mijns inziens is het van groot belang dat we de trend van de internationale verdragen volgen en dat we de grootste bescherming kunnen bieden aan de soms eeuwenoude of moderne kunstwerken.

Er rijzen verschillende vragen, niet alleen op juridisch, maar ook op het politionele vlak, op het vlak van veiligheid, beheer, musea, collecties, galerijen, van hoe we omgaan met handel in kunstwerken, en van hoe we kunnen garanderen dat die werken niet afkomstig zijn van plunderingen, bijvoorbeeld op de oorlogstonelen die zich vandaag afspelen. De Veiligheidsraad heeft onlangs nog voor het eerst een standpunt ingenomen over de oorlog in Syrië.

Vandaag lopen we met het federale België achterop om op die internationale trend in te gaan. Het is hoog tijd dat we op dat vlak interfederaal nadenken, experten consulteren, de nodige documentatie consulteren en overleg plegen op parlementair niveau.

Ik ben deelstaatsenator en als Vlaams parlementslid heb ik het genoegen en de eer gehad om de voorbije weken aan Vlaams minister van cultuur Gatz hierover meermaals in het Vlaams Parlement vragen te stellen en met hem van gedachten te wisselen. De Vlaamse minister van cultuur en de minister van cultuur van de Franse Gemeenschap hebben in het overleg tussen de beide commissies van cultuur het belang onderstreept van het overleg en de dialoog tussen het federale niveau en de deelstaten op dit vlak. Dat overleg tussen de bevoegde ministers zou de komende dagen en weken zeker plaatsvinden. Dat heeft minister Gatz althans gezegd, die daarover zeer positief en open was.

Het is onze taak, als parlementslid, om ook op dit vlak dit onderwerp van heel dichtbij te volgen en de parlementaire controle, maar ook het initiatiefrecht, ook interfederaal op te nemen. Vandaar dat ik nog eens mijn dank zeg aan al wie deze bezorgdheid deelt. Samen kunnen we tot een boeiend werk overgaan, hopelijk in het najaar, met constructieve aanbevelingen, zowel aan de federale overheid als aan de deelstaten.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Avec plusieurs collègues de divers groupes, et je les en remercie, nous avons soutenu la demande d’établissement d’un rapport d’information visant à lutter plus efficacement contre le vol d’œuvres d’art dans notre État fédéral et à optimiser la coopération entre celui‑ci et les entités fédérées dans ce domaine.

Dans la note explicative de cette demande, on fait un bond dans le passé pour montrer que cette problématique existe depuis des siècles, qu’elle est liée à de nombreux grands conflits historiques, mais aussi au banditisme commun. Le cadre y est décrit, tant historiquement que juridiquement. Les textes juridiques internationaux à ce sujet sont assez récents. Il ne fait en tout cas aucun doute qu’il s’agit d’une matière interfédérale. Je n’exposerai pas les arguments, à moins que vous le demandiez, car ils figurent dans la note explicative.

Je me limiterai à préciser que toutes les conventions internationales relatives à cette question revêtent un caractère interfédéral et relèvent donc de la compétence tant de l’État fédéral, en raison des dimensions internationale et sécuritaire, que des entités fédérées, principalement en raison de la dimension culturelle.

L’objectif est évidemment de régler les problèmes qui se posent à l’heure actuelle. Tout d’abord, pourquoi notre pays n’a‑t‑il pas encore signé ou ratifié plusieurs conventions internationales à ce sujet? Comment pouvons‑nous, de manière concertée entre les entités fédérées et l’État fédéral, faire en sorte de tenir compte correctement des conventions internationales, voire de les ratifier, et, si nous ne les ratifions pas, de savoir pourquoi et d’identifier les aspects tout à fait essentiels? Il importe à mes yeux de suivre la tendance des conventions internationales et d’offrir la meilleure protection possible aux œuvres d’art, qu’elles soient anciennes ou modernes.

Différentes questions se posent, quant aux aspects juridique, politique, sécuritaire, quant à la gestion, aux musées, aux collections, aux galeries… Comment allons‑nous appréhender le commerce d’œuvres d’art et comment pouvons‑nous garantir que celles‑ci ne proviennent pas de pillages, par exemple sur le terrain des guerres en cours actuellement? À cet égard, le Conseil de sécurité a récemment adopté, pour la première fois, une position concernant la guerre qui sévit en Syrie.

La Belgique fédérale doit rattraper le temps perdu par rapport à cette tendance internationale. Il est grand temps que nous menions une réflexion interfédérale à ce sujet, que nous consultions des experts, que nous examinions la documentation nécessaire et que nous puissions nous concerter à l’échelon parlementaire.

Je suis sénatrice d’une entité fédérée et en tant que membre du Parlement flamand, j’ai eu, ces dernières semaines, le plaisir et l’honneur d’interroger plusieurs fois le ministre flamand de la Culture, Sven Gatz, à ce sujet et d’avoir un échange de vues avec lui. Le ministre flamand de la Culture et la ministre de la Culture de la Communauté française ont, dans le cadre de la concertation entre les deux commissions compétentes, souligné l’importance du dialogue entre l’État fédéral et les entités fédérées. Selon le ministre Gatz, aussi ouvert que positif à ce sujet, cette concertation entre les ministres compétents devrait avoir lieu au cours des prochains jours ou semaines.

En tant que parlementaires, il nous appartient de suivre cette question de très près et d’exercer non seulement le contrôle parlementaire mais aussi le droit d’initiative, également sur le plan interfédéral. Je réitère dès lors mes remerciements à ceux qui partagent cette préoccupation. Nous pouvons, ensemble, accomplir un travail passionnant dès l’automne prochain, je l’espère, et formuler des recommandations constructives, tant à l’État fédéral qu’aux entités fédérées.

Mevrouw Cathy Coudyser (N‑VA). – Mevrouw de Bethune heeft natuurlijk gelijk dat we in dit complexe land, dat we natuurlijk zelf hebben gecreëerd met zes staatshervormingen, zeer veel moeten gaan overleggen en u hebt eigenlijk de oplossing gegeven. Inderdaad, de twee gemeenschapsministers overleggen. U hebt zelf aangegeven dat ze bereid zijn dat te doen. Ze overleggen ook met het federale niveau en dat is hun taak. Het is niet de taak van de Senaat om daar nog eens tussen te gaan fietsen. Nogmaals, wij erkennen het belang van dat thema op de politieke agenda, maar wij zijn niet akkoord om dit hier in dit gremium te bespreken. Het is niet nuttig en het is alleen maar tijdverlies en herhalen wat men op de andere niveaus doet. Als men als parlementslid een controletaak wil uitoefenen, moet men dat doen in de Kamer of in de deelstaatparlementen.

Mme Cathy Coudyser (N‑VA). – Vous avez raison, Madame de Bethune: dans ce pays complexe que nous avons évidemment créé nous‑mêmes au travers de six réformes de l’État, nous devons nous concerter énormément et vous avez, à vrai dire, donné la solution. En effet, les deux ministres communautaires se concertent. Comme vous l’avez souligné, ils sont prêts à le faire. Ils négocient aussi avec l’État fédéral, ce qui est également leur rôle. Par contre, il n’appartient pas au Sénat d’intervenir à nouveau dans ce domaine. Par conséquent, je le répète, si nous reconnaissons l’importance du traitement politique de cette question, nous nous opposons à ce qu’elle soit débattue dans cette assemblée. Répéter ce qui se passe à d’autres niveaux est inutile; c’est une perte de temps. Si un parlementaire veut exercer sa mission de contrôle, il doit le faire à la Chambre ou dans les parlements des entités fédérées.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – Onlangs nog heeft Geert Sels in De Standaard met een sterk stuk onderzoeksjournalistiek de kat de bel aangebonden. Belgische musea bezitten vandaag nog 78 kunstwerken uit Nazi‑Duitsland waarvan de eigenaars grotendeels onbekend zijn.

Niet alleen in ons land, maar ook internationaal staat kunstroof op de agenda sinds IS sites van onschatbaar historisch en kunsthistorisch belang leegroofde, verwoestte en de meest waardevolle stukken verkocht.

In musea overal in de wereld bevinden zich vandaag nog werken die tijdens duistere periodes van oorlog en conflicten in de geschiedenis onrechtmatig werden verworven. De sp.a‑fractie vindt het daarom zeer belangrijk dat de Belgische overheden, zowel op federaal niveau als op het niveau van de deelstaten, een gepast beleid voeren om het probleem van kunstroof en de bescherming van cultuurgoederen efficiënt aan te pakken.

Sinds de Tweede Wereldoorlog werd geleidelijk een internationaal wettelijk kader voor de strijd tegen kunstroof ontwikkeld. Ook ons land heeft verschillende wetgevende initiatieven genomen. Heel wat verdragen zijn echter nog niet geratificeerd. Bovendien is in Vlaanderen recent een sterke bezorgdheid ontstaan naar aanleiding van een herstructurering binnen de federale politie, waarbij de databank en de tweekoppige cel Kunst en Antiek dreigt te worden afgeschaft of minstens te worden hervormd op zo’n manier dat kunstroof niet langer op een degelijke wijze wordt opgevolgd.

Dat is verontrustend, des te meer omdat België nu reeds op internationaal vlak als de zwakste schakel in de bestrijding van internationale handel in kunst wordt beschouwd. België doet het niet goed. De Senaat is dan ook het meest geschikte forum om ervoor te zorgen dat de zaken beter op elkaar worden afgestemd.

Op 17 mei jongstleden heeft Vlaams parlementslid Renaat Landuyt Vlaams minister Gatz hierover een vraag gesteld. Alle fracties deelden de bekommernis dat de voorgestelde hervorming ertoe zou leiden dat kunstroof onvoldoende aandacht zou krijgen.

Inzake strafvervolging is het belangrijk dat onze kunst, waarvan de deelstaten de behoeder zijn, op federaal niveau goed wordt beschermd. Een goede databank en een goede opvolging zijn cruciaal, niet alleen voor kunst op zich, maar ook omdat terrorisme een grote prioriteit is en terrorisme deels wordt gefinancierd via geroofde kunst.

Het gaat volgens ons dus bij uitstek om een interfederale problematiek. Geen forum is beter geschikt dan de Senaat om die problematiek ten gronde aan te pakken, om een goede afstemming te bewerkstelligen tussen de federale overheid en de deelstaten en om aanbevelingen te formuleren met het oog op een beter wettelijk kader. Heel wat internationale verdragen zijn immers nog altijd niet omgezet in de wetgeving van de deelstaten. Tegelijkertijd moeten we nagaan hoe politie, justitie en inlichtingendiensten kunstroof efficiënter kunnen aanpakken.

Om die reden steunt de sp.a‑fractie het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag.

Mme Katia Segers (sp.a). – Geert Sels, journaliste d’investigation du Standaard, a encore tiré la sonnette d’alarme dernièrement: les musées belges possèdent toujours 78 œuvres d’art en provenance de l’Allemagne nazie, dont les propriétaires sont en grande partie inconnus.

Le vol d’œuvres d’art est d’actualité, non seulement dans notre pays mais aussi à l’échelon international, depuis que l’organisation État islamique a pillé et saccagé des sites d’une valeur historique et artistique inestimable, et vendu les œuvres les plus précieuses.

Des œuvres d’art acquises illicitement lors des périodes sombres de l’histoire sont encore exposées dans des musées aux quatre coins du monde. Pour le groupe sp.a, il est dès lors essentiel que les autorités belges, tant l’État fédéral que les entités fédérées, mènent une politique adaptée pour appréhender efficacement le problème du vol d’œuvres d’art et de la protection des biens culturels.

Depuis la Deuxième Guerre mondiale, la lutte contre le vol d’œuvres d’art s’est progressivement dotée d’un cadre légal international. Notre pays a également pris diverses initiatives législatives. Toutefois, de nombreuses conventions n’ont pas encore été ratifiées. En outre, la restructuration au sein de la police fédérale a récemment provoqué un vif émoi en Flandre: la banque de données et la cellule bicéphale Art et Antiquités risquent d’être supprimées ou, à tout le moins d’être réformées, au détriment d’un suivi correct du vol d’œuvres d’art.

Nous sommes inquiets, d’autant plus que la Belgique est déjà considérée à l’échelon international comme le maillon le plus faible dans la lutte contre le trafic d’œuvres d’art. La Belgique est à la traîne. Le Sénat est donc le forum le plus approprié pour faire en sorte d’assurer une meilleure coordination.

Le 17 mai dernier, le parlementaire flamand Renaat Landuyt a interrogé le ministre Gatz à ce sujet. Pour l’ensemble des partis, la réforme proposée aurait pour effet de diminuer l’attention accordée au vol d’œuvres d’art.

Quant aux poursuites pénales, il importe que nos œuvres d’art, dont les entités fédérées sont les gardiennes, soient mieux protégées à l’échelon fédéral. Une bonne banque de données et un suivi correct sont essentiels, non seulement pour l’art en tant que tel, mais aussi parce que le terrorisme est une grande priorité et qu’il est partiellement financé par ce trafic.

Pour nous, il s’agit donc par excellence d’une problématique interfédérale. Aucun autre forum n’est plus approprié que le Sénat pour examiner cette problématique de manière approfondie, pour favoriser une bonne coordination entre les niveaux de pouvoir concernés et pour formuler des recommandations visant à établir un meilleur cadre légal. En effet, de nombreuses conventions internationales n’ont pas encore été transposées dans la législation des entités fédérées. Nous devons en même temps analyser comment la police, la justice et les services de renseignements peuvent appréhender plus efficacement le vol d’œuvres d’art. C’est la raison pour laquelle le groupe sp.a soutiendra la demande d’établissement d’un rapport d’information.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Onze fractie steunt het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag in de Senaat betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof. Samen met mevrouw de Bethune hebben wij actief meegewerkt aan de totstandkoming van deze tekst. Kunstroof is immers actueler dan ooit. Niet alleen gaat het om de bescherming van het openbaar en privatief kunstpatrimonium, maar de handhaving inzake kunstdiefstal heeft een veel bredere dimensie. Het Jubelparkmuseum werkte aldus onlangs succesvol samen met de politie betreffende roofkunst uit Syrië. Terroristische groeperingen zoals Al Qaida en IS bieden immers roofkunst aan op de internationale markt uit Afghanistan, Syrië en Irak om hun strijd te financieren. De aanpak van dit fenomeen vergt echte knowhow alsook een aaneensluitende aanpak in samenspraak met de gemeenschappen. Ik verwijs onder meer naar de bestaande projecten rond het voorkomen van diefstal van religieuze en historische objecten uit de kerk.

Wij menen dat het belangrijk is om duidelijke aanbevelingen te formuleren wat de samenwerking betreft tussen de federale staat en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof en dit om in het licht van de recente hervormingen eens duidelijk te overlopen wie voor wat instaat. Ik verwijs in dezen naar opleiding en knowhow, het doorstromen van alle informatievragen vanuit binnen- en buitenland, het bijhouden van de databank gestolen kunst en het overleg met het terrein zoals de musea. Dit alles met het oog op een efficiënte bestrijding van kunstroof. Hetzelfde geldt wat betreft de versterking van het normatieve kader, zoals het al dan niet goedkeuren van het Unidroitverdrag. Ik verwijs in deze context naar de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement van 17 mei jongstleden, waar deze vragen trouwens uitgebreid aan bod zijn gekomen. Ik kijk uit naar de hoorzittingen hieromtrent en de inbreng van de collega’s om aldus enkele duidelijke aanbevelingen uit te werken met betrekking tot de onderlinge samenwerking in het kader van de strijd tegen de kunstroof en de vrijwaring van ons cultureel patrimonium.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Notre groupe soutient la demande d’établissement d’un rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées dans la lutte contre le vol d’œuvres d’art. Avec Mme de Bethune, nous avons activement collaboré à l’élaboration de ce texte. Le vol d’œuvres d’art est, en effet, plus que jamais d’actualité. Il ne s’agit pas seulement de protéger le patrimoine artistique public et privé; la répression du vol d’œuvres d’art revêt une dimension beaucoup plus large. Le Musée du Cinquantenaire de Bruxelles et la police ont récemment collaboré avec succès concernant un vol d’œuvres d’art en provenance de Syrie. Des groupements terroristes comme Al Qaida et l’organisation État islamique proposent en effet, sur le marché international, des œuvres d’art volées en Afghanistan, en Syrie et en Irak pour financer leur combat. Le traitement de ce phénomène exige un véritable savoir‑faire ainsi qu’une action coordonnée avec les Communautés. Je me réfère notamment aux projets relatifs à la prévention du vol d’objets religieux et historiques dans les églises.

Il importe de formuler des recommandations claires pour la collaboration entre l’État fédéral et les entités fédérées dans la lutte contre le vol d’œuvres d’art, et ce pour identifier précisément le rôle de chacun en fonction des dernières réformes. Je pense plus particulièrement à la formation et au savoir‑faire, à la transmission de toutes les demandes d’information provenant de Belgique et de l’étranger, à la mise à jour de la banque de données relative aux œuvres d’art volées et à la concertation avec le terrain, par exemple les musées, l’objectif étant de lutter plus efficacement contre le vol de celles‑ci. Il en va de même pour le renforcement du cadre normatif, comme la ratification ou non de la Convention Unidroit. Je me réfère, à cet égard, à la séance plénière du Parlement flamand du 17 mai dernier, durant laquelle ces questions ont été largement traitées. J’attends avec impatience les auditions et la contribution de nos collègues à l’élaboration de quelques recommandations claires concernant la collaboration à la lutte contre le vol d’œuvres d’art et à la protection de notre patrimoine culturel.

De heer Steven Vanackere (CD&V). – Mevrouw Coudyser zegt dat er al overleg tussen ministers bestaat. In tegenstelling tot sommige collega’s hier, beschouw ik mezelf niet als een politieke erfgenaam van de Volksunie. Ik heb echter altijd waardering gehad voor de manier waarop de Volksunie aandacht had voor een noodzakelijke democratische reflex. Volksuniërs zouden er nooit mee hebben ingestemd dat overleg tussen de wetgevende machten door een discussie tussen ministers zou worden vervangen. Sinds de zesde staatshervorming is de Senaat de plaats waar de volksvertegenwoordigers met elkaar in overleg kunnen treden. In geen geval kan een dergelijk overleg worden vervangen door een overleg tussen ministers.

M. Steven Vanackere (CD&V). – Selon Mme Coudyser, il existe déjà une concertation entre les ministres. Contrairement à certains collègues ici présents, je ne me considère pas comme un héritier politique de la Volksunie. Cependant, j’ai toujours respecté la façon dont ce parti était attentif au nécessaire réflexe démocratique. Il n’aurait jamais consenti à ce que la concertation entre les pouvoirs législatifs soit remplacée par une discussion entre ministres. Depuis la sixième réforme de l’État, le Sénat est l’endroit où les députés peuvent se concerter. Une telle concertation ne peut en aucun cas être remplacée par une concertation entre ministres.

De heer Alain Destexhe (MR). – Ik steun dit initiatief en feliciteer de collega’s die aan de basis liggen van het verzoek.

In de eerste plaats zijn zowel de federale overheid als de deelstaten betrokken bij de strijd tegen kunstroof. Deze kwestie behoort dus volledig tot de bevoegdheid van de Senaat.

De heer Mahoux en ikzelf kaarten dit onderwerp aan in internationale assemblees. Uit internationale rapporten en uit inlichtingen afkomstig van de pers, van internationale organisaties zoals de UNESCO of van ngo’s blijkt dat ons land als draaischijf fungeert voor de illegale handel in kunstwerken. Er zijn alleszins tal van elementen die daarop wijzen en in die zin bestaat de kans dat we indirect meewerken aan de financiering van terrorisme. In dat opzicht is het opstellen van een dergelijk verslag een goede zaak.

In het kader van de Interparlementaire Unie heb ik het initiatief genomen om een rapport op te stellen dat werd voorgesteld in Lusaka, Zambia, over de bescherming van het erfgoed. Het verheugt me dat de resolutie die bij die gelegenheid werd aangenomen, door de Belgische Senaat wordt overgenomen.

In de tekst van de resolutie wordt verwezen naar het Unidroitverdrag, dat door tal van landen werd ondertekend, maar door vrijwel geen enkel land – ook niet door België – werd geratificeerd. Ik heb vernomen dat die ratificatie belangrijke juridische problemen doet rijzen. Het zou interessant en nuttig zijn om dat in de Senaat te bespreken.

Zoals u weet, behoor ik tot de federale meerderheid. Ik heb veel respect voor de regering, maar dat belet niet dat ik soms met enigszins delicate vragen zit. Ik heb minister Jan Jambon en eerste minister Charles Michel herhaaldelijk geschreven om hen te laten weten dat ik de opheffing van de cel Kunst en Antiek van de federale politie betreur. In die cel werkten nochtans maar twee politieagenten. De federale databank voor kunstwerken wordt niet meer aangevuld. Men heeft mij uitgelegd waarom die cel werd opgeheven, maar ik moet toegeven dat die uitleg mij niet heeft overtuigd.

Om al deze redenen steunen wij het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag. Het is een uitstekend initiatief.

M. Alain Destexhe (MR). – Je voudrais, moi aussi, soutenir cette initiative et féliciter les collègues qui sont à l’origine de la demande, et ce pour plusieurs raisons.

Tout d’abord, comme cela a déjà été dit, la lutte contre la fraude et le vol d’œuvres d’art implique non seulement le pouvoir fédéral, mais aussi les entités fédérées. La question relève donc pleinement des compétences du Sénat.

Il s’agit d’un sujet que M. Mahoux et moi‑même, notamment, abordons dans des assemblées internationales. En effet, il ressort de rapports internationaux et d’informations provenant de la presse, des organisations internationales comme l’UNESCO ou des ONG que notre pays est une plaque tournante pour le trafic des œuvres d’art. En tout cas, de nombreux indices semblent en attester et nous pourrions donc contribuer indirectement au financement du terrorisme. De ce point de vue, l’établissement de ce rapport est également une très bonne chose.

J’ajouterai que dans le cadre de l’Union interparlementaire, j’ai été à l’origine d’un rapport, présenté à Lusaka, en Zambie, concernant la protection du patrimoine. Je me réjouis que la résolution votée à cette occasion puisse être relayée par le Sénat de Belgique.

Le texte de la résolution mentionne la convention Unidroit, signée par de très nombreux États, mais ratifiée par pratiquement aucun, dont la Belgique. Selon mes informations, cette ratification pose des problèmes juridiques importants. Il serait intéressant et utile d’en débattre au Sénat.

Enfin, j’appartiens, comme vous le savez, à la majorité fédérale. J’ai beaucoup de respect pour ce gouvernement, mais cela ne m’empêche pas de poser parfois des questions un peu délicates. J’ai écrit à de multiples reprises au ministre Jan Jambon ainsi qu’au premier ministre, Charles Michel, pour leur signaler que je regrettais vraiment la disparition de la cellule Art et antiquités de la police fédérale, qui ne comptait pourtant que deux policiers. Plus personne n’entretient la base de données fédérale relative aux œuvres d’art. On m’a expliqué en détail les raisons de cette suppression, mais je vous avoue que ces explications ne m’ont pas convaincu.

Pour toutes ces raisons, nous soutiendrons cette demande d’établissement d’un rapport d’information, qui est une excellente initiative.

De heer Philippe Mahoux (PS). – De heer Vanackere neemt mij de woorden uit de mond. Ik wil er enkel aan toevoegen dat het niet volstaat dat de regeringen overleg plegen. De parlementen moeten ook hun rol spelen en overleggen over problemen die met cultuur te maken hebben en die bij uitstek transversaal zijn. Dat spreekt vanzelf.

De standpunten over de uitoefening van de democratie kunnen verschillen. Persoonlijk ben ik voorstander van de representatieve democratie. Onze fractie zal het verzoek tot het opstellen van een verslag dus steunen.

M. Philippe Mahoux (PS). – M. Vanackere m’a ôté les mots de la bouche. Je préciserai simplement que ce n’est pas parce que les gouvernements se concertent que les parlements n’ont pas à agir, y compris dans le cadre d’une concertation sur des problèmes qui touchent à la culture et qui sont éminemment transversaux. Cela va de soi.

On peut certes avoir des points de vue différents sur l’exercice de la démocratie. Personnellement, je suis très attaché à la démocratie représentative. Notre groupe soutiendra donc cette demande d’établissement d’un rapport.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo‑Groen). – Ik dank mevrouw de Bethune voor dit verzoek tot het opstellen van een informatieverslag inzake de bestrijding van kunstroof. Dit belangrijke onderwerp is actueel en het behoort tot de bevoegdheid van de Senaat. We zullen het verzoek steunen.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om een opmerking te maken. Het parlementair reces nadert. In oktober resten ons nog nauwelijks twee jaar tot het einde van de legislatuur.

Sommige fracties van onze assemblee zullen meer informatieverslagen hebben gekregen dan andere fracties. Ik pleit voor een evenwicht en een strategische overweging ter zake en ik dring erop aan dat we samen bespreken welke onderwerpen de komende twee jaar het voorwerp kunnen uitmaken van een informatieverslag.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo‑Groen). – Je remercie Mme de Bethune pour cette demande d’établissement d’un rapport d’information sur la lutte contre les vols d’œuvres d’art. Ce sujet très important touche à la fois à l’actualité et aux compétences du Sénat. Nous soutiendrons cette demande.

Je voudrais profiter de cet instant pour émettre une remarque. Nous sommes à l’aube des vacances parlementaires. En octobre, il nous restera à peine deux ans avant l’échéance de cette législature.

Dans notre assemblée, certains groupes auront reçu plus de rapports d’information que d’autres. J’en appelle à un équilibre et à une réflexion stratégique sur cette question. Je préconise que nous identifiions collectivement les sujets qui peuvent être portés par les différents groupes dans les deux années à venir.

De voorzitster. – Mevrouw Thibaut, ik heb in het Bureau tegen mevrouw Meuleman gezegd dat niemand zich verzet tegen initiatieven van uw fractie. Het gebeurt vaak dat de fractievoorzitters discussiëren, overleggen en eventueel tot een compromis komen.

Ik sta open voor elke suggestie die binnen onze bevoegdheid valt.

Mme la présidente. – Madame Thibaut, comme j’ai eu l’occasion de dire à Mme Meuleman en Bureau, personne ne s’oppose aux initiatives de votre groupe, auquel il appartient de promouvoir ses idées. Vous le savez aussi bien que moi: souvent, les chefs de groupes discutent, négocient, et le cas échéant trouvent des compromis.

Je reste ouverte et réceptive à toute suggestion qui reste dans le périmètre de nos compétences.

De heer Steven Vanackere (CD&V). – Ik vind het heel redelijk dat elke politieke groep verlangt dat hij voldoende initiatief aan de dag kan leggen met betrekking tot onze informatieverslagen. Ik wil enkel opmerken dat ik, indien men mij zou vragen wie ouderschap heeft van het prima verslag met betrekking tot de burden sharing inzake de klimaatinspanningen, altijd de eerste ben om te zeggen dat Groen‑Ecolo als eerste verlangde om daarover iets te ondernemen. Dat er uiteindelijk een verslag werd gemaakt op basis van handtekeningen van alle politieke groepen, is een feit. Ik beschouw moreel gesproken Groen‑Ecolo als diegene die dat thema aan de orde heeft gebracht. Ik wenste dit te signaleren voor het geval sommigen zich in de hoek geduwd voelden. Los daarvan, ga ik akkoord met de realiteit dat iedereen die constructief wil meewerken, de kans moet hebben om thema’s op de agenda te krijgen.

M. Steven Vanackere (CD&V). – Que chaque groupe politique aspire à pouvoir montrer qu’il prend assez souvent l’initiative de nos rapports d’information me semble tout à fait raisonnable. Je veux seulement faire remarquer que si l’on me demande à qui échoit la paternité de l’excellent rapport concernant la répartition des efforts climatiques, je suis toujours prompt à répondre que le groupe Ecolo‑Groen a été le premier à souhaiter entreprendre quelque chose à ce sujet. Certes, le rapport a finalement porté la signature de l’ensemble des groupes politiques. Sur le plan moral, je considère toutefois qu’Ecolo‑Groen est celui qui a mis ce thème à l’ordre du jour. Je tenais à le signaler au cas où certains se sentiraient mis de côté. Indépendamment de cela, j’admets que quiconque souhaite collaborer sérieusement doit avoir l’occasion de porter un thème à l’ordre du jour.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Bedankt dat wij ook nog eens het woord krijgen. Ik wou even kort repliceren op de heer Vanackere, die meende te moeten spreken namens een partij die toch al een aantal jaren niet meer bestaat. Ik zou aan de heer Vanackere willen suggereren om te spreken in naam van zijn partij, of desnoods in naam van zijn geestesgenoten van de cdH, maar geen woorden in onze mond te leggen, of in de mond van een andere partij. Spreek voor uw eigen partij, en wij zullen voor onze partij spreken.

Ik denk dat we ons opnieuw vragen dienen te stellen over de meerwaarde van dit debat, dit voor de zoveelste keer, net zoals bij elk debat over een informatierapport. We hebben dat gedaan voor de metissen, nadat er twee jaar geleden een gelijkaardig debat gevoerd was in het Vlaams Parlement, en inderdaad tevens in de verschillende deelstaatparlementen. We zullen dit niet goedkeuren. We zullen ons onthouden.

Hier dreigen we opnieuw in een gelijkaardig debat te verzeilen, waarbij er discussies gevoerd zullen worden in de verschillende deelstaatparlementen. Moeten er vanuit de Senaat, de ontmoetingsplaats van de deelstaten, vanuit het federaal niveau nog eens aanbevelingen geformuleerd worden naar de verschillende deelstaatregeringen? Wij zijn van mening dat dit niet moet gebeuren. We leven in een volwassen federalisme. We moeten niet terugkeren naar een vechtfederalisme. Dit wil zeggen dat ieder deelstaatparlement zijn verantwoordelijkheid moet opnemen, en dat geldt ook hier inzake de kunstroof.

Ik dacht dat ook mevrouw Coudyser nog even wou tussenkomen om te reageren op woorden die haar in de mond werden gelegd.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – M. Vanackere pense devoir s’exprimer au nom d’un parti qui n’existe plus depuis plusieurs années. Je lui suggère de parler au nom de son propre parti ou de ses amis politiques du cdH, mais en aucun cas en notre nom ni au nom d’un autre parti. Exprimez‑vous pour votre parti et nous nous exprimerons pour le nôtre.

Nous pouvons, à nouveau, nous interroger sur la plus‑value de ce débat, comme nous l’avons fait pour chaque débat concernant un rapport d’information. Nous l’avons fait au sujet des métis, auquel un débat similaire a été consacré, voici deux ans, au Parlement flamand et dans les autres parlements des entités fédérées. Nous n’approuverons pas cette demande. Nous nous abstiendrons.

Nous risquons ici de nous enliser dans la même situation, des discussions étant menées dans les différents parlements des entités fédérées. Revient‑il au niveau fédéral, en l’occurrence le Sénat, lieu de rencontre des entités fédérées, d’adresser des recommandations aux gouvernements de celles‑ci? Nous répondons par la négative. Nous vivons dans un fédéralisme adulte. Nous ne devons pas en revenir à un fédéralisme de combat. Cela signifie que chaque parlement d’entité fédérée doit prendre ses responsabilités, et cela vaut aussi pour le vol d’œuvres d’art. Je pense que Mme Coudyser souhaite aussi réagir.

Mevrouw Cathy Coudyser (N‑VA). – Ik zou, ook voor het verslag, willen opmerken dat ik in mijn eerste tussenkomst zelfs niet de schijn heb willen wekken dat enkel de ministers zouden moeten overleggen. Ik heb zeer duidelijk gesteld dat de parlementairen van welk niveau ook altijd hun minister kunnen bevragen en het debat met die minister hieromtrent kunnen openen.

Mme Cathy Coudyser (N‑VA). – Je tiens à souligner que je n’ai pas voulu ne serait‑ce que donner l’impression que seuls les ministres devraient se concerter. J’ai clairement dit que les parlementaires de chaque niveau de pouvoir pouvaient toujours interroger leur ministre et ouvrir le débat à ce sujet avec celui‑ci.

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

  De stemming over het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la demande d’établissement d’un rapport d’information.

Benoeming van de afgevaardigden van de Senaat bij de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep inzake Europol

Nomination des délégués du Sénat auprès du Groupe de Contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol

De voorzitster. – Overeenkomstig artikel 51 van Verordening 2016/794 betreffende Europol wordt door de nationale parlementen en de bevoegde commissie van het Europees Parlement gezamenlijk de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol opgericht.

Mme la présidente. – Conformément à l’article 51 du Règlement 2016/794 relatif à Europol, les parlements nationaux et la commission compétente du Parlement européen établissent ensemble la composition du Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol.

Tijdens zijn vergadering van 19 juni 2017 besliste het Bureau dat de Senaat, als een van beide kamers van het Belgische Parlement, deel zal nemen aan de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol.

Lors de sa réunion du 19 juin 2017, le Bureau du Sénat a décidé que, en tant qu’une des chambres du Parlement belge, le Sénat participera au Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol.

De Senaat heeft recht op twee leden en twee plaatsvervangers.

Le Sénat a droit à deux membres et deux suppléants.

Met toepassing van artikel 77‑1 van het reglement geschieden de door de Senaat onder zijn leden te verrichten benoemingen overeenkomstig de evenredige vertegenwoordiging van de fracties.

En application de l’article 77‑1 du règlement, les nominations auxquelles le Sénat est appelé à procéder parmi ses membres se font à la représentation proportionnelle des groupes politiques.

Ik heb volgende kandidaturen ontvangen:

J’ai reçu les candidatures suivantes:

Kandidaat‑leden:

Candidats‑membres:

  N‑VA: de heer Karl Vanlouwe

  PS: de heer Philippe Mahoux

  N‑VA: M. Karl Vanlouwe

  PS: M. Philippe Mahoux

Kandidaat‑plaatsvervangers:

Candidats‑suppléants:

  MR: de heer Olivier Destrebecq

  CD&V: de heer Steven Vanackere

  MR: M. Olivier Destrebecq

  CD&V: M. Steven Vanackere

Aangezien het aantal voorgedragen kandidaten gelijk is aan het aantal te vervullen plaatsen, verklaar ik deze senatoren verkozen.

Étant donné que le nombre des candidats égale le nombre des places à pourvoir, je déclare ces sénateurs élus.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitter van het Europees Parlement.

  Il en sera donné connaissance au ministre des Affaires étrangères et au président du Parlement européen.

Stemmingen

Votes

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

Voorstel van resolutie betreffende de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest (Stuk 6‑355)

Proposition de résolution relative à la ségrégation subie par les métis issus de la colonisation belge en Afrique (Doc. 6‑355)

Stemming 1

Vote no 1

Aanwezig: 40
Voor: 32
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

Présents: 40
Pour: 32
Contre: 0
Abstentions: 8

  De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken.

  La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre et au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères.

  Ten gevolge van deze stemming vervallen:

  À la suite de ce vote deviennent sans objet:

  het voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning en erkenning van de metisgemeenschap in België, de kinderen van de kolonisatie (van de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 6‑341);

  la proposition de résolution visant à soutenir et à reconnaître la communauté des métis en Belgique, enfants de la colonisation (de M. Bert Anciaux et consorts; Doc. 6‑341);

  het voorstel van resolutie betreffende de gerichte segregatie ten opzichte van de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie en haar dramatische gevolgen, inclusief gedwongen adoptie (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 6‑343).

  la proposition de loi de résolution concernant la ségrégation ciblée à l’encontre des métis issus de la colonisation belge et ses conséquences dramatiques, en ce compris les adoptions forcées (de M. Philippe Mahoux et consorts; Doc. 6‑343).

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de optimalisering van de samenwerking tussen de federale overheid en de deelstaten inzake de bestrijding van kunstroof (Stuk 6‑357)

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant l’optimisation de la coopération entre l’autorité fédérale et les entités fédérées en matière de lutte contre le vol d’œuvre d’art (Doc. 6‑357)

Stemming 2

Vote no 2

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 25
Voor: 17
Tegen: 8
Onthoudingen: 0

Présents: 25
Pour: 17
Contre: 8
Abstentions: 0

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 16
Voor: 16
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 16
Pour: 16
Contre: 0
Abstentions: 0

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

Le sénateur de communauté germanophone a voté pour.

De tweederdemeerderheid is bereikt.

La majorité des deux tiers est atteinte.

  Het verzoek heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  La demande a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Derhalve is het verzoek aangenomen.

  Par conséquent, la demande est adoptée.

  Het werd door het Bureau naar de Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden verzonden.

  Le rapport d’information a été envoyé par le Bureau à la Commission des matières transversales – compétences communautaires.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt over een tiental minuten plaats.

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu dans une dizaine de minutes.

(De vergadering wordt gesloten om 12.05 uur.)

(La séance est levée à 12 h 05.)

Berichten van verhindering

Excusés

Afwezig met bericht van verhindering: de dames De Ridder en Gahouchi, om gezondheidsredenen, mevrouw Van dermeersch, de heren D’haeseleer, Peumans, Prévot, Van Malderen, Van Den Driessche en Vereeck, wegens andere plichten, en mevrouw Lambelin, wegens familiale verplichtingen.

Mmes De Ridder et Gahouchi, pour raisons de santé, Mme Van dermeersch, MM. D’haeseleer, Peumans, Prévot, Van Malderen, Van Den Driessche et Vereeck, pour d’autres devoirs, et Mme Lambelin, pour raisons familiales, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour information.

Bijlage

Annexe

Naamstemmingen

Votes nominatifs

Stemming 1

Vote no 1

Aanwezig: 40
Voor: 32
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

Présents : 40
Pour : 32
Contre : 0
Abstentions : 8

Voor

Pour

Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Rob Beenders, Jacques Brotchi, Karin Brouwers, Ann Brusseel, Sabine de Bethune, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Brigitte Grouwels, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Karl-Heinz Lambertz, Annemie Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Christie Morreale, Joris Poschet, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Steven Vanackere, Peter Van Rompuy, Christiane Vienne, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Abstentions

Jan Becaus, Cathy Coudyser, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe.

Stemming 2

Vote no 2

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 25
Voor: 17
Tegen: 8
Onthoudingen: 0

Présents : 25
Pour : 17
Contre : 8
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Rob Beenders, Karin Brouwers, Ann Brusseel, Rik Daems, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Petra De Sutter, Brigitte Grouwels, Annemie Maes, Elisabeth Meuleman, Joris Poschet, Katia Segers, Martine Taelman, Güler Turan, Steven Vanackere, Peter Van Rompuy.

Tegen

Contre

Jan Becaus, Cathy Coudyser, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe.

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 16
Voor: 16
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 16
Pour : 16
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, Christine Defraigne, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Christie Morreale, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut, Christiane Vienne, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

Voor

Pour

Karl-Heinz Lambertz.

Activiteiten van algemeen belang van de Koninklijke Familie

Activités d’intérêt général de la Famille royale

Bij brief van 2 juni 2017 heeft de eerste minister, overeenkomstig artikel 15 van de wet van 27 november 2013 aan de Senaat overgezonden, het verslag over de activiteiten van algemeen belang tijdens het jaar 2016 van leden van de Koninklijke familie.

Par lettre du 2 juin 2017, le premier ministre a transmis au Sénat, conformément à l’article 15 de la loi du 27 novembre 2016, le rapport des activités d’intérêt général de membres de la Famille royale pour l’année 2016.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Uitvoering besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties

Exécution décisions du Conseil de sécurité des Nations unies

Bij brief van 8 juni 2017 deelt de minister van Financiën, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 11 mei 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Veiligheidsraad van de Organisatie van de Verenigde Naties, het besluit betreffende de bewaring van tegoeden en andere financiële middelen van bepaalde personen, entiteiten of groeperingen geviseerd door resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Par lettre du 8 juin 2017, le ministre des Finances, a transmis au Sénat, conformément à l’article 3 de la loi du 11 mai 1995 relative à la mise en œuvre des décisions du Conseil de sécurité de l’Organisation des Nations unies, l’arrêté relatif au gel des avoirs et autres moyens financiers de certains personnes, entités ou groupements visés par des résolutions du Conseil de sécurité des Nations unies.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Grondwettelijk Hof – Arresten

Cour constitutionnelle – Arrêts

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat:

  het arrest nr. 57/2017, uitgesproken op 18 mei 2017 inzake de prejudiciële vragen over artikel 107, tweede lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, en over artikel 29, §2, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 6269);

  l’arrêt no 57/2017, rendu le 18 mai 2017, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 107, alinéa 2, du décret de la Communauté française du 31 mars 2004 définissant l’enseignement supérieur, favorisant son intégration à l’espace européen de l’enseignement supérieur et refinançant les universités, et à l’article 29, §2, de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires, posées par le Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 6269);

  het arrest nr. 58/2017, uitgesproken op 18 mei 2017 inzake de beroepen tot vernietiging van de artikelen 39 en 40 van het Vlaamse decreet van 3 juli 2015 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2015, ingesteld door de vzw “Belgisch Fonds voor de Inzameling en Verwerking van Elektrohuishoudtoestellen” en anderen, door de vzw “Bebat” en anderen en door de vzw “Recybat” en de vzw “Belgische Confederatie van de Autohandel en ‑reparatie en van de aanverwante sectoren” (rolnummers 6332, 6333 en 6334);

  l’arrêt no 58/2017, rendu le 18 mai 2017, en cause les recours en annulation des articles 39 et 40 du décret flamand du 3 juillet 2015 contenant diverses mesures d’accompagnement de l’ajustement du budget 2015, introduits par l’ASBL «Belgisch Fonds voor de Inzameling en Verwerking van Elektrohuishoudtoestellen» et autres, par l’ASBL «Bebat» et autres et par l’ASBL «Recybat» et l’ASBL «Confédération belge du Commerce et de la Réparation automobiles et des secteurs connexes» (numéros du rôle 6332, 6333 et 6334);

  het arrest nr. 59/2017, uitgesproken op 18 mei 2017 inzake het beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 3 juli 2015 “tot wijziging van diverse decreten houdende de subsidiëring aan de lokale besturen en tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds”, ingesteld door de vzw “Association de Promotion des Droits humains et des Minorités” en Charles Danis (rolnummer 6343);

  l’arrêt no 59/2017, rendu le 18 mai 2017, en cause le recours en annulation du décret flamand du 3 juillet 2015 «modifiant divers décrets portant le subventionnement des administrations locales et modifiant le décret du 5 juillet 2002 réglant la dotation et la répartition du Vlaams Gemeentefonds», introduit par l’ASBL «Association de Promotion des Droits humains et des Minorités» et Charles Danis (numéro du rôle 6343);

  het arrest nr. 60/2017, uitgesproken op 18 mei 2017 inzake de prejudiciële vraag over artikel 81, §1, van het decreet van het Waalse Gewest van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6388);

  l’arrêt no 60/2017, rendu le 18 mai 2017, en cause la question préjudicielle concernant l’article 81, §1er, du décret de la Région wallonne du 1 mars 1999 relatif au permis d’environnement, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6388);

  het arrest nr. 61/2017, uitgesproken op 18 mei 2017 inzake het beroep tot vernietiging van artikel 57sexies van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij artikel 20 van de programmawet van 28 juni 2013, ingesteld door de vzw “Coordination et initiatives pour et avec les Réfugiés et Étrangers”, de vzw “Medimmigrant” en de vzw “Organisatie voor clandestiene arbeidsmigranten” (rolnummer 6435);

  l’arrêt no 61/2017, rendu le 18 mai 2017, en cause le recours en annulation de l’article 57sexies de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale, inséré par l’article 20 de la loi‑programme du 28 juin 2013, introduit par l’ASBL «Coordination et initiatives pour et avec les Réfugiés et Étrangers», l’ASBL «Medimmigrant» et l’ASBL «Organisatie voor clandestiene arbeidsmigranten» (numéro du rôle 6435),

  het arrest nr. 62/2017, uitgesproken op 18 mei 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 94 van het Vlaamse Gemeentedecreet van 15 juli 2005, gesteld door de beslagrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Dendermonde (rolnummer 6441);

  l’arrêt no 62/2017, rendu le 18 mai 2017, en cause la question préjudicielle relative à l’article 94 du décret communal flamand du 15 juillet 2005, posée par le juge des saisies du Tribunal de première instance de Flandre orientale, division Termonde (numéro du rôle 6441);

  het arrest nr. 63/2017, uitgesproken op 18 mei 2017 inzake het beroep tot vernietiging van artikel 18, §1, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 december 2015 houdende het eerste deel van de fiscale hervorming, ingesteld door de vzw “Inter‑Environnement Bruxelles” en anderen (rolnummer 6481);

  l’arrêt no 63/2017, rendu le 18 mai 2017, en cause le recours en annulation de l’article 18, §1er, de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 18 décembre 2015 portant la première partie de la réforme fiscale, introduit par l’ASBL «Inter‑Environnement Bruxelles» et autres (numéro du rôle 6481);

  het arrest nr. 65/2017, uitgesproken op 1 juni 2017 inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 171, 6º, tweede streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, en door de Rechtbank van eerste aanleg Waals‑Brabant (rolnummers 6304 en 6308);

  l’arrêt no 65/2017, rendu le 1er juin 2017, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 171, 6º, deuxième tiret, du Code des impôts sur les revenus 1992, posées par le Tribunal de première instance de Liège, division Liège, et par le Tribunal de première instance du Brabant wallon (numéros du rôle 6304 et 6308);

  het arrest nr. 66/2017, uitgesproken op 1 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag over artikel 26 van de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Waals‑Brabant (rolnummer 6384);

  l’arrêt no 66/2017, rendu le 1er juin 2017, en cause la question préjudicielle concernant l’article 26 de la loi du 22 décembre 1986 relative aux intercommunales, posée par le Tribunal de première instance du Brabant wallon (numéro du rôle 6384);

  het arrest nr. 67/2017, uitgesproken op 1 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 48 en 207 van de programmawet van 2 augustus 2002, gesteld door het Arbeidshof te Bergen (rolnummer 6427);

  l’arrêt no 67/2017, rendu le 1er juin 2017, en cause la question préjudicielle relative aux articles 48 et 207 de la loi‑programme du 2 août 2002, posée par la Cour du travail de Mons (numéro du rôle 6427);

  het arrest nr. 68/2017, uitgesproken op 1 juni 2017 inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 14 van de wet van 9 november 2015 “houdende diverse bepalingen Binnenlandse Zaken”, gesteld door de Raad van State (rolnummers 6442 en 6443);

  l’arrêt no 68/2017, rendu le 1er juin 2017, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 14 de la loi du 9 novembre 2015 «portant dispositions diverses Intérieur», posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 6442 et 6443);

  het arrest nr. 69/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag over artikel 18 van afdeling 2bis (“Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder”) van hoofdstuk II van titel VIII van boek III van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Nijvel (rolnummers 5621 en 5814);

  l’arrêt no 69/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause la question préjudicielle relative à l’article 18 de la section 2bis («Des règles particulières aux baux commerciaux») du chapitre II du titre VIII du livre III du Code civil, posée par le Tribunal de commerce de Nivelles (numéros du rôle 5621 et 5814);

  het arrest nr. 70/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 36/24 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6447);

  l’arrêt no 70/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 36/24 de la loi du 22 février 1998 fixant le statut organique de la Banque Nationale de Belgique, posées par le Conseil d’État (numéro du rôle 6447);

  het arrest nr. 71/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vragen over de wet van 4 maart 2013 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2013, de wet van 24 juni 2013 houdende eerste aanpassing van de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2013 en artikel 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 23 november 1998 betreffende de juridische bijstand, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 6250);

  l’arrêt no 71/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause les questions préjudicielles concernant la loi du 4 mars 2013 contenant le budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2013, la loi du 24 juin 2013 contenant le premier ajustement du budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2013 et l’article 508/19 du Code judiciaire, tel qu’il a été inséré par l’article 4 de la loi du 23 novembre 1998 relative à l’aide juridique, posées par le Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 6250);

  het arrest nr. 72/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 6 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6387);

  l’arrêt no 72/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause la question préjudicielle relative à l’article 6 du décret de la Région wallonne du 27 novembre 1997 modifiant le Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6387);

  het arrest nr. 73/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 4.7.26 en 4.7.26/1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door de Raad voor Vergunningsbetwistingen (rolnummer 6414);

  l’arrêt no 73/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause la question préjudicielle relative aux articles 4.7.26 et 4.7.26/1 du Code flamand de l’aménagement du territoire, posée par le Conseil pour les contestations des autorisations (numéro du rôle 6414);

  het arrest nr. 74/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 90, 1º, van het Wetboek van de inkomstbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Aarlen (rolnummer 6420);

  l’arrêt no 74/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause la question préjudicielle relative à l’article 90, 1º, du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le Tribunal de première instance du Luxembourg, division Arlon (numéro du rôle 6420);

  het arrest nr. 75/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake het beroep tot vernietiging van artikel 147 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie, ingesteld door de vzw “Aktiekomitee Red de Voorkempen” en anderen (rolnummer 6467);

  l’arrêt no 75/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause le recours en annulation de l’article 147 du décret de la Région flamande du 18 décembre 2015 portant diverses dispositions en matière d’environnement, de nature, d’agriculture et d’énergie, introduit par l’ASBL «Aktiekomitee Red de Voorkempen» et autres (numéro du rôle 6467);

  het arrest nr. 76/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vragen over artikel 38, §6, van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 9 maart 2014, gesteld door de Correctionele Rechtbank Luik, afdeling Verviers (rolnummers 6513, 6514, 6515, 6522, 6523, 6524 en 6525);

  l’arrêt no 76/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 38, §6, de la loi relative à la police de la circulation routière, coordonnée le 16 mars 1968, inséré par l’article 9 de la loi du 9 mars 2014, posées par le Tribunal correctionnel de Liège, division Verviers (numéros du rôle 6513, 6514, 6515, 6522, 6523, 6524 et 6525);

  het arrest nr. 77/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Verviers (rolnummer 6517);

  l’arrêt no 77/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 1382 et 1383 du Code civil, posées par le Tribunal de première instance de Liège, division Verviers (numéro du rôle 6517);

  het arrest nr. 78/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 28 van afdeling 2bis (“Regels betreffende de handelshuur in het bijzonder”) van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek (de wet van 30 april 1951 op de handelshuurovereenkomsten), gesteld door de Vrederechter van het eerste kanton Oostende (rolnummer 6530);

  l’arrêt no 78/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause la question préjudicielle relative à l’article 28 de la section 2bis («Des règles particulières aux baux commerciaux») du livre III, titre VIII, chapitre II, du Code civil (la loi du 30 avril 1951 sur les baux commerciaux), posée par le Juge de paix du premier canton d’Ostende (numéro du rôle 6530);

  het arrest nr. 79/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Politierechtbank Henegouwen, afdeling Bergen (rolnummer 6617);

  l’arrêt no 79/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause la question préjudicielle relative à l’article 1382 du Code civil, posée par le Tribunal de police du Hainaut, division Mons (numéro du rôle 6617);

  het arrest nr. 80/2017, uitgesproken op 15 juni 2017 inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 63, 165 en 167 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, familierechtbank (rolnummer 6637).

  l’arrêt no 80/2017, rendu le 15 juin 2017, en cause la question préjudicielle relative aux articles 63, 165 et 167 du Code civil, posée par le Tribunal de première instance de Namur, division Namur, tribunal de la famille (numéro du rôle 6637).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat:

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 15, §3, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Bern op 28 augustus 1978, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik (rolnummer 6654);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 15, §3, de la Convention entre le Royaume de Belgique et la Confédération suisse en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur les revenus et sur la fortune, signée à Berne le 28 août 1978, posées par le Tribunal de première instance de Liège, division Liège (numéro du rôle 6654);

  de prejudiciële vraag over de artikelen 3 tot 13 van de wet van 3 juli 1967 betreffende preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gesteld door het Arbeidshof te Brussel (rolnummer 6660);

  la question préjudicielle relative aux articles 3 à 13 de la loi du 3 juillet 1967 sur la prévention ou la réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles dans le secteur public, posée par la Cour du travail de Bruxelles (numéro du rôle 6660);

  de prejudiciële vraag over artikel 25, §2, b), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6663);

  la question préjudicielle concernant l’article 25, §2, b), de la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6663);

  de prejudiciële vraag over artikel 14, §2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, artikel 23, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en artikel 35, §3, eerste lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, gesteld door het Arbeidshof te Brussel (rolnummer 6664);

  la question préjudicielle concernant l’article 14, §2, de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté‑loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, l’article 23, alinéa 2, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés et l’article 35, §3, alinéa 1er, de la loi du 30 juin 1994 relative au droit d’auteur et aux droits voisins, posée par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 6664);

  de prejudiciële vraag over artikel 42quater van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6665);

  la question préjudicielle relative à l’article 42quater de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6665);

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6666);

  la question préjudicielle relative à l’article 1467 du Code civil, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6666);

  de prejudiciële vraag over artikel 68 van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Aalst (rolnummer 6668);

  la question préjudicielle relative à l’article 68 de la loi du 26 décembre 2013 concernant l’introduction d’un statut unique entre ouvriers et employés en ce qui concerne les délais de préavis et le jour de carence ainsi que de mesures d’accompagnement, posée par le Tribunal du travail de Gand, division Alost (numéro du rôle 6668);

  de prejudiciële vraag over artikel 10, §1, eerste lid, 5º, en tweede lid, a), van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gesteld door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (rolnummer 6669);

  la question préjudicielle relative à l’article 10, §1er, alinéa 1er, 5º, et alinéa 2, a), de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, posée par le Conseil du Contentieux des étrangers (numéro du rôle 6669);

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 25, §2, b), van de wet van 17 mei 2006 over de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6670);

  la question préjudicielle concernant l’article 25, §2, b), de la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6670);

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 806 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Luik (rolnummer 6671).

  la question préjudicielle relative à l’article 806 du Code judiciaire, posée par la Cour d’appel de Liège (numéro du rôle 6671).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Cour constitutionnelle – Recours

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat:

  het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 3 en 4 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 oktober 2016 “houdende wijziging van het decreet van 10 juli 2013 tot invoering van een kader om te komen tot een pesticidegebruik dat verenigbaar is met duurzame ontwikkeling en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek, Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen en het decreet van 12 juli 2001 betreffende de beroepsopleiding in de landbouw”, ingesteld door de vzw “Belgische vereniging van de industrie van planten‑beschermingsmiddelen” (rolnummer 6658);

  le recours en annulation des articles 2, 3 et 4 du décret de la Région wallonne du 20 octobre 2016 «portant modification du décret du 10 juillet 2013 instaurant un cadre pour parvenir à une utilisation des pesticides compatible avec le développement durable et modifiant le Livre Ier du Code de l’Environnement, le Livre II du Code de l’Environnement contenant le Code de l’Eau, la loi du 28 décembre 1967 relative aux cours d’eau non navigables et le décret du 12 juillet 2001 relatif à la formation professionnelle en agriculture», introduit par l’ASBL «Association Belge de l’Industrie des produits de protection des plantes» (numéro du rôle 6658);

  het beroep tot vernietiging van de woorden “en op het uitbreidingsgebied van het verblijfspark” in artikel D.II.63, eerste lid, 3º, vervat in artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 juli 2016 “tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling”, ingesteld door D.S. en anderen (rolnummer 6659);

  le recours en annulation des mots «et à la zone d’extension de parc résidentiel» dans l’article D.II.63, alinéa 1er, 3º, contenu dans l’article 1er du décret de la Région wallonne du 20 juillet 2016 «abrogeant le décret du 24 avril 014 abrogeant les articles 1er à 128 et 129quater à 184 du Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme, du Patrimoine et de l’Énergie, abrogeant les articles 1er à 128 et 129quater à 184 du Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine et formant le Code du Développement territorial», introduit par D.S. et autres (numéro du rôle 6659);

  het beroep tot vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 24 november 2016 houdende wijziging van het decreet van 19 maart 2009 betreffende de instandhouding van het gewestelijk openbaar wegen- en waterwegendomein en diverse bepalingen betreffende het vervoer over de weg, ingesteld door de “Unie van Professionele Transporteurs en Logistieke ondernemers” en de bvba “V.D.K.” (rolnummer 6661);

  le recours en annulation du décret de la Région wallonne du 24 novembre 2016 modifiant le décret du 19 mars 2009 relatif à la conservation du domaine public régional routier et des voies hydrauliques et diverses dispositions relatives au transport par route, introduit par l’«Union Professionnelle du Transport et de la Logistique» et par la SPRL «V.D.K.» (numéro du rôle 6661);

  het beroep tot vernietiging van de artikelen D.II.28, tweede lid, D.II.36, §2, tweede lid, D.II.37, §1, zesde lid, en D.IV.11 vervat in artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 20 juli 2016 “tot opheffing van het decreet van 24 april 2014 tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie, tot opheffing van de artikelen 1 tot 128 en 129quater tot 184 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium en tot vorming van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling”, ingesteld door P. d’O. en anderen (rolnummer 6662);

  le recours en annulation des articles D.II.28, alinéa 2, D.II.36, §2, alinéa 2, D.II.37, §1er, alinéa 6, et D.IV.11 contenus dans l’article 1er du décret de la Région wallonne du 20 juillet 2016 «abrogeant le décret du 24 avril 2014 abrogeant les articles 1er à 128 et 129quater à 184 du Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme, du Patrimoine et de l’Énergie, abrogeant les articles 1er à 128 et 129quater à 184 du Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine et formant le Code du Développement territorial», introduit par P. d’O. et autres (numéro du rôle 6662);

  het beroep tot vernietiging van artikel 7, 4º en 5º, van de wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, ingesteld door de “Ordre des barreaux francophones et germanophone” (rolnummer 6667);

  le recours en annulation de l’article 7, 4º et 5º, de la loi du 21 novembre 2016 relative à certains droits des personnes soumises à un interrogatoire, introduit par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone (numéro du rôle 6667);

  het beroep tot vernietiging van de wet van 1 september 2016 tot wijziging van artikel 127 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en van artikel 16/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst, ingesteld door Patrick Van Assche en anderen (rolnummer 6672);

  le recours en annulation de la loi du 1er septembre 2016 portant modification de l’article 127 de la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques et de l’article 16/2 de la loi du 30 novembre 1998 organique des services de renseignement et de sécurité, introduit par Patrick Van Assche et autres (numéro du rôle 6672);

  het beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 14 oktober 2016 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen, ingesteld door de vzw “Vlaams Huurdersplatform” (rolnummer 6676);

  le recours en annulation du décret flamand du 14 octobre 2016 modifiant divers décrets relatifs au logement, introduit par l’ASBL «Vlaams Huurdersplatform» (numéro du rôle 6676);

  het beroep tot vernietiging van de artikelen 5 tot 12 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 november 2016 betreffende de alternatieve financiering van schoolinfrastructuur via projectspecifieke DBFM‑overeenkomsten, ingesteld door de openbare instelling met rechtspersoonlijkheid “het Gemeenschapsonderwijs” (rolnummer 6678).

  le recours en annulation des articles 5 à 12 du décret de la Communauté flamande du 25 novembre 2016 relatif au financement alternatif de l’infrastructure scolaire par le biais de conventions DBFM spécifiques d’un projet, introduit par l’organisme public doté de la personnalité civile «het Gemeenschapsonderwijs» (numéro du rôle 6678).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Tweede vernietiging door het Hof van Cassatie op dezelfde gronden als bij de eerste cassatie

Deuxième décision par la Cour de Cassation pour les mêmes motifs que ceux de la première cassation

Bij brief van 27 juni 2017 heeft de minister van Justitie de arresten van het Hof van Cassatie en het bijbehorende verslag met toepassing van artikel 1121 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden.

Par lettre du 27 juin 2017 le ministre de la Justice a transmis au Sénat, conformément à l’article 1121 du Code Judiciaire, les arrêts de la Cour de Cassation et le rapport à ce sujet.

  Neergelegd ter Griffie

  Dépôt au Greffe.

Hof van Beroep

Cour d’appel

Bij brief van 31 mei 2017 heeft de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2016 van het Hof van Beroep te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 23 mei 2017.

Par lettre du 31 mai 2017, le premier président de la Cour d’appel d’Anvers a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2016 de la Cour d’appel d’Anvers, approuvé lors de l’assemblée générale du 23 mai 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Parket‑generaal

Parquet général

Bij brief van 8 juni 2017 heeft de Procureur‑generaal te Luik overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2016 van het Parket‑generaal te Luik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 7 juni 2017.

Par lettre du 8 juin 2017, le procureur général de Liège a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2016 du Parquet général de Liège, approuvé lors de son assemblée de corps du 7 juin 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Auditoraat‑generaal

Auditorat général

Bij brief van 16 juni 2017 heeft de Procureur‑generaal van het Auditoraat‑generaal bij het Arbeidshof te Brussel overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2016 van het Auditoraat‑generaal bij het Arbeidshof te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 13 juni 2017.

Par lettre du 16 juin 2017, le Procureur général de l’auditorat général près la Cour du travail de Bruxelles a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2016 de l’Auditorat général près la Cour du travail de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée de corps du 13 juin 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Arbeidsrechtbank

Tribunal du travail

Bij brief van 20 juni 2017 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank van Waals‑Brabant, overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2016 van de Arbeidsrechtbank van Waals‑Brabant, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 19 juni 2017.

Par lettre du 20 juin 2017, le président du Tribunal du travail du Brabant wallon a transmis au Sénat, conformément à l’article 340, §3, alinéas 1 et 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2016 du Tribunal du travail du Brabant wallon, approuvé lors de son assemblée générale du 19 juin 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

Bij brief van 22 juni 2017 hebben de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat overgezonden:

Par lettre du 22 juin 2017, le Conseil central de l’économie et le Conseil national du travail ont transmis au Sénat, conformément à l’article premier de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l’économie et à l’article premier de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du travail:

  het advies “Hervorming van de financiering van de sociale zekerheid” (NAR Advies 2.039 – CRB 2017‑1540 DEF – CCR 10).

  l’avis «Réforme du financement de la sécurité sociale» (CNT Avis 2.039 – CCE 2017‑1540 DEF – CCR 10).

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – NMBS – Ombudsdienst voor treinreizigers

Entreprises publiques économiques – SNCB – Médiateur pour les voyageurs ferroviaires

Bij brief van 26 juni 2017 hebben de ombudsmannen voor treinreizigers, overeenkomstig artikel 16, §3, van de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen (I) aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2016.

Par lettre du 26 juin 2017, les médiateurs pour les voyageurs ferroviaires ont transmis au Sénat, conformément à l’article 16, §3, de la loi du 28 avril 2010 portant des dispositions diverses (I), le rapport annuel pour 2016.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – De Post

Entreprises publiques économiques – La Poste

Bij brief van 19 juni 2017 hebben de ombudsmannen voor de postdiensten, overeenkomstig artikel 46, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2016.

Par lettre du 19 juin 2017 les médiateurs pour le secteur postal a transmis au Sénat, conformément à l’article 46, §3, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, le rapport annuel 2016.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

APETRA

APETRA

Bij brief van 24 mei 2017 heeft het Rekenhof, aan de Senaat overgezonden, het verslag van het Rekenhof in verband met de tenuitvoerlegging van de taken van openbare dienst door nv APETRA in 2015.

Par lettre du 24 mai 2017, la Cour des comptes a transmis au Sénat, le rapport de la Cour des comptes relatif à la mise en œuvre des tâches de service public par la société de droit public SA APETRA en 2015.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

Europees Parlement

Parlement européen

Bij brief van 17 mei 2017 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende tekst overgezonden:

Par lettre du 17 mai 2017, le président du Parlement européen a transmis au Sénat le texte ci‑après:

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Uniemerk (gecodificeerde tekst);

  résolution sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil sur la marque de l’Union européenne (texte codifié);

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybride mismatches met derde landen;

  position sur la proposition de directive du Conseil modifiant la directive (UE) 2016/1164 en ce qui concerne les dispositifs hybrides faisant intervenir des pays tiers;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het steunprogramma voor structurele hervormingen voor de periode 2017‑2020 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1305/2013;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil établissant le programme d’appui à la réforme structurelle pour la période 2017‑2020 et modifiant les règlements (UE) no 1303/2013 et (UE) no 1305/2013;

  standpunt inzake het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van het cultureel erfgoed;

  position sur la proposition de décision du Parlement européen et du Conseil relative à une Année européenne du patrimoine culturel;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 258/2014 tot vaststelling van een Unieprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen voor de periode 2014‑2020;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil modifiant le règlement (UE) no 258/2014 établissant un programme de l’Union visant à soutenir des activités spécifiques dans le domaine de l’information financière et du contrôle des comptes pour la période 2014‑2020;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een programma van de Unie ter ondersteuning van specifieke activiteiten om consumenten en andere eindgebruikers van financiële diensten meer te betrekken bij de beleidsvorming van de Unie op het gebied van financiële diensten voor de periode 2017‑2020;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil portant création d’un programme de l’Union en vue de soutenir des activités spécifiques favorisant la participation des consommateurs et autres utilisateurs finaux de services financiers à l’élaboration des politiques de l’Union dans le domaine des services financiers pour la période 2017‑2020;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Verdrag van Minamata inzake kwik;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion, au nom de l’Union européenne, de la convention de Minamata sur le mercure;

  resolutie over het jaarverslag inzake de controle van de financiële activiteiten van de EIB voor 2015;

  résolution concernant le rapport annuel sur le contrôle des activités financières de la BEI pour 2015;

  besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, afdeling III – Commissie;

  décisions concernant la décharge sur l’exécution du budget général de l’Union européenne pour l’exercice 2015, section III – Commission;

  resolutie over de stand van zaken in verband met de concentratie van landbouwgrond in de EU: manieren om landbouwers betere toegang tot land te geven;

  résolution sur l’état des lieux de la concentration agricole dans l’Union européenne: comment faciliter l’accès des agriculteurs aux terres;

  resolutie over het jaarverslag over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank;

  résolution sur le rapport annuel sur les activités financières de la Banque européenne d’investissement;

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 26 tot 27 april 2017.

adopté au cours de la période de session du 26 au 27 avril 2017.

Bij brief van 23 juni 2017 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende tekst overgezonden:

Par lettre du 23 juin 2017, le président du Parlement européen a transmis au Sénat le texte ci‑après:

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van de grensoverschrijdende portabiliteit van online‑inhoudsdiensten in de interne markt;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil visant à assurer la portabilité transfrontière des services de contenu en ligne dans le marché intérieur;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het protocol bij de kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Mongolië, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la signature, au nom de l’Union européenne et de ses États membres, du protocole à l’accord‑cadre de partenariat et de coopération entre l’Union européenne et ses États membres, d’une part, et la Mongolie, d’autre part, visant à tenir compte de l’adhésion de la République de Croatie à l’Union européenne;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie en haar lidstaten, van het protocol bij de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds, om rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion, au nom de l’Union et de ses États membres, du protocole à l’accord de stabilisation et d’association entre les Communautés européennes et leurs États membres, d’une part, et la Bosnie‑Herzégovine, d’autre part, visant à tenir compte de l’adhésion de la République de Croatie à l’Union européenne;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen betreffende aanvullende regels met betrekking tot het instrument voor financiële steun voor de buitengrenzen en visa als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid voor de periode 2014‑2020;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion, au nom de l’Union, de l’accord entre l’Union européenne et le Royaume de Norvège établissant des règles complémentaires relatives à l’instrument de soutien financier dans le domaine des frontières extérieures et des visas, dans le cadre du Fonds pour la sécurité intérieure, pour la période 2014‑2020;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Internationaal Raadgevend Comité voor Katoen (ICAC);

  position sur le projet de décision du Conseil concernant l’adhésion de l’Union européenne au Comité consultatif international du coton (CCIC);

  resolutie over het initiatief met betrekking tot hulpbronnenefficiëntie: minder voedselverspilling, meer voedselveiligheid;

  résolution sur l’initiative relative à l’utilisation efficace des ressources: réduire le gaspillage alimentaire, améliorer la sécurité alimentaire;

  resolutie over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 24 maart 2017 houdende wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad, met betrekking tot de schrapping van Guyana uit de in punt I van de bijlage opgenomen tabel en de toevoeging van Ethiopië aan die tabel;

  résolution sur le règlement délégué (UE) de la Commission du 24 mars 2017 portant modification du règlement délégué (UE) 2016/1675 complétant la directive (UE) 2015/849 du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne la suppression du Guyana du tableau figurant au point I de l’annexe et l’ajout de l’Éthiopie à ce tableau;

  resolutie over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB119 (BCS‑GHØØ5‑8) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad;

  résolution sur le projet de décision d’exécution de la Commission autorisant la mise sur le marché de produits contenant du coton génétiquement modifié GHB119 (BCS‑GHØØ5‑8), consistant en ce coton ou produits à partir de celui‑ci, en application du règlement (CE) no 1829/2003 du Parlement européen et du Conseil;

  resolutie over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde maïs DAS‑40278‑9, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders;

  résolution sur le projet de décision d’exécution de la Commission autorisant la mise sur le marché de produits contenant du maïs génétiquement modifié DAS‑40278‑9, consistant en ce maïs ou produits à partir de celui‑ci, en application du règlement (CE) no 1829/2003 du Parlement européen et du Conseil concernant les denrées alimentaires et les aliments pour animaux génétiquement modifiés;

  resolutie over de situatie in Hongarije;

  résolution sur la situation en Hongrie;

  resolutie over Ethiopië, met name de zaak van dr. Merera Gudina;

  résolution sur l’Éthiopie, et en particulier sur le cas de Merera Gudina;

  resolutie over Zuid‑Sudan;

  résolution sur le Soudan du Sud;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen betreffende een financieel mechanisme van de EER voor de periode 2014‑2021, de Overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Unie betreffende een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2014‑2021, het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen en het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en IJsland;

  position sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion de l’accord entre l’Union européenne, l’Islande, la Principauté de Liechtenstein et le Royaume de Norvège concernant un mécanisme financier de l’EEE pour la période 2014‑2021, de l’accord entre le Royaume de Norvège et l’Union européenne concernant un mécanisme financier norvégien pour la période 2014‑2021, du protocole additionnel à l’accord entre la Communauté économique européenne et le Royaume de Norvège et du protocole additionnel à l’accord entre la Communauté économique européenne et l’Islande;

  resolutie over een goede financieringsmix voor de regio’s van Europa: op zoek naar een evenwichtige verdeling van financieringsinstrumenten en subsidies in het cohesiebeleid van de EU;

  résolution sur une palette appropriée de financement pour les régions d’Europe: équilibre entre les instruments financiers et les subventions dans la politique de cohésion de l’Union;

  resolutie over de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Korea;

  résolution sur la mise en application de l’accord de libre‑échange entre l’Union européenne et la République de Corée;

  resolutie over het verwezenlijken van de tweestatenoplossing in het Midden‑Oosten;

  résolution sur la solution fondée sur la coexistence de deux États au Proche‑Orient;

  resolutie over de EU‑strategie voor Syrië;

  résolution sur la stratégie de l’Union européenne à l’égard de la Syrie;

  resolutie over het vluchtelingenkamp Dadaab;

  résolution sur le camp de réfugiés de Dadaab;

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 15 tot 18 mei 2017.

adopté au cours de la période de session du 15 au 18 mai 2017.

Bij brief van 30 juni 2017 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende tekst overgezonden:

Par lettre du 30 juin 2017, le président du Parlement européen a transmis au Sénat le texte ci‑après:

  standpunt inzake het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat btw‑tarieven op boeken, kranten en tijdschriften betreft;

  position sur la proposition de directive du Conseil modifiant la directive 2006/112/CE en ce qui concerne les taux de taxe sur la valeur ajoutée appliqués aux livres, journaux et périodiques;

  standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europese Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/1995 van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel;

  position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil modifiant le règlement (CE) no 1683/1995 du Conseil, du 29 mai 1995, établissant un modèle type de visa;

  standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad tot vaststelling van een meerjarenkader voor 2018‑2022 voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten;

  position sur le projet de décision du Conseil établissant un cadre pluriannuel pour l’Agence des droits fondamentaux de l’Union européenne pour la période 2018‑2022;

  resolutie met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van kwetsbare volwassenen;

  résolution contenant des recommandations à la Commission sur la protection des adultes vulnérables;

  resolutie over de bestrijding van antisemitisme;

  résolution sur la lutte contre l’antisémitisme;

  resolutie over de VN‑conferentie op hoog niveau ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van SDG 14 (VN‑Oceaanconferentie);

  résolution sur la conférence de haut niveau des Nations unies visant à soutenir la mise en œuvre de l’objectif de développement durable 14 (Conférence des Nations unies sur l’océan);

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 31 mei tot 1 juni 2017.

adopté au cours de la période de session du 31 mai au 1er juin 2017.

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.